Aansprakelijkheid van de staat voor de fout van een rechter
Sinds het Anca-arrest d.d. 19.12.1991 (Arr. Cass. 1992, nr. 215) is het Hof van Cassatie van oordeel dat om de Belgische Staat aansprakelijk te kunnen stellen voor een foutieve ambtshandeling van een magistraat die het rechtstreeks voorwerp uitmaakt van de rechtsprekende functie, die handeling door een in kracht van gewijsde gegane beslissing moet zijn ingetrokken, gewijzigd, vernietigd of herroepen en dit wegens de schending van een gevestigde rechtsnorm. Vóór die intrekking, wijziging, vernietiging of herroeping bestaat er geen vergoedbare schade. Er anders over beslissen zou het gezag ondermijnen van de rechtsmiddelen en in strijd zijn met de wezenlijke regels van de rechterlijke organisatie en met de opdracht gegeven aan de hoven en rechtbanken (vgl.Cass., 5 juni 2008, Arr. Cass., 2008, nr. 349).
Het Grondwettelijk Hof heeft in haar arrest d.d. 30.06.2014, nr. 99/2014 geoordeeld dat:
" artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie volgens welke het, zolang de in het geding zijnde rechterlijke beslissing niet is ingetrokken, herroepen, gewijzigd of vernietigd, het niet mogelijk maakt de Staat aansprakelijk te stellen wegens een fout begaan in de uitoefening van haar rechtsprekende functie door een rechterlijke instantie die in laatste aanleg uitspraak heeft gedaan, wanneer die rechterlijke instantie de toepasselijke rechtsregels op voldoende gekwalificeerde wijze heeft geschonden terwijl die fout, gelet op de beperkte rechtsmiddelen die tegen die beslissing openstaan, het niet mogelijk maakt de vernietiging ervan te verkrijgen.
Het Hof doet echter opmerken dat de in het geding zijnde bepaling een andere interpretatie kan krijgen volgens welke het feit dat de betwiste beslissing niet is ingetrokken, herroepen, gewijzigd of vernietigd niet tot gevolg heeft te beletten dat de rechter die uitspraak doet over de aansprakelijkheid de Staat kan veroordelen wegens een fout begaan door een rechterlijke instantie in de uitoefening van haar rechtsprekende functie en die in laatste aanleg uitspraak heeft gedaan, wanneer die fout een voldoende gekwalificeerde schending vormt van de toepasselijke rechtsregels en wanneer die fout, gelet op de beperkte rechtsmiddelen die tegen de genoemde beslissing openstaan, het niet mogelijk maakt de vernietiging ervan te verkrijgen."
Er is sprake van een fout van een rechterlijke instantie wanneer deze de toepasselijke rechtsregels op voldoende gekwalificeerde wijze heeft geschonden.
Om te bepalen of aan die voorwaarde is voldaan, dient het hof rekening te houden met alle elementen die de aan hem voorgelegde situatie kenmerken.
Het staat aan de aansprakelijkheidsrechter rekening te houden met alle elementen teneinde te bepalen of de door een in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie gemaakte fout een voldoende gekwalificeerde schending vormt van de toepasselijke rechtsregels.
Fout van de rechter bij de verkoop van goederen van een persoon die onder bewind werd geplaatst
Overeenkomstig art. 499/7 § 2 oud B.W. moet de vrederechter de bewindvoerder over de goederen bijzondere machtiging verlenen om de goederen van de beschermde persoon te vervreemden.
De bewindvoerder heeft in het kader van de vertegenwoordiging de volheid van bevoegdheid, maar een aantal belangrijke rechtshandelingen zijn onderworpen aan een voorafgaande formele toelating van de vrederechter via een beschikking. De vrederechter heeft een rol als centraal toezichtsorgaan maar voor deze belangrijke handelingen wilt de wetgever dat de rechter een preventieve controle uitoefent over de door de bewindvoerder voorgenomen handelingen opgesomd in artikel 499/7 oud B.W. (vgl. Rotthier, K., De rechterlijke bescherming: de machtigingen, in Rotthier K., Wuyts, T., Van den Eeden E., Bogaert J., Handboek bescherming wilsonbekwamen. Zorgvolmacht en bewind na de wet van 21 december 2018, 131-184). Door deze preventieve controle wordt vermeden dat eventuele fouten, onvolkomenheden in het beheer van de voorlopige bewindvoerder, op ernstige en soms onherroepelijke wijze de belangen van de beschermde persoon zouden schade.
De machtiging mag enkel worden verleend indien dit het belang van de beschermde persoon dient.
Overeenkomstig resp. art. 410, § 2, eerste lid en art. 488bis, g) oud B.W. worden onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk toebehoren aan een beschermde persoon in beginsel in het openbaar verkocht (vgl. T. Wuyts, Vermogensbeheer door ouder(s), voogd en voorlopige bewindvoerder, Antwerpen, lntersentia, 2005, 66, nr. 110 en 70, nr. 120). Indien dit het belang van de beschermde persoon dient, kunnen deze goederen bij uitzondering uit de hand worden verkocht. Artikel 1193bis Ger.W. concretiseert de verkoop uit de hand van een aan de beschermde persoon toebehorend onroerend goed.
De vrederechter verleent de benodigde machtiging enkel indien het belang van de beschermde persoon dit vereist (art. 1193bis, eerste lid en 1204bis Ger.W.). Het betreft een substantiële voorwaarde met het oog op de eigendomsoverdracht. De vrederechter geniet een ruime appreciatiebevoegdheid, waarbij hij nagaat of de bedoelde verkoop uit de hand het belang van de beschermde persoon hoe dan ook beter dient.
Het verzoekschrift evenals de machtiging zelf vermelden uitdrukkelijk waarom de verkoop uit de hand het belang van de beschermde persoon (beter) dient (art. 1193bis, tweede lid en 1204bis Ger.W.). Bij het verzoekschrift moet een notarieel ontwerp van de verkoopovereenkomst worden gevoegd (vgl. Mosselmans S., Van Thienen A., Art. 499/8 B.W., in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, - januari 2015).
Het voorafgaande karakter van het machtigingssysteem laat de vrederechter toe om de volledige inhoud van de ontwerp-verkoop-overeenkomst te toetsen aan het belang van de beschermde persoon en desgevallend zijn machtiging afhankelijk te stellen van de naleving van bepaalde voorwaarden. Hij beschikt over de mogelijkheid om advies in te winnen van eenieder die hij daartoe geschikt acht, en kan een deskundige- landmeter aanstellen. De rol van de Vrederechter is niet beperkt tot het louter nakijken wat de voorlopige bewindvoerder hem voorlegt.
In een zaak die voorgelegd werd aan het Hof van beroep te Gent 2015/AR/2466 bleek dat bij het verzoekschrift voorgelegd door de bewindvoerder geen schattingsverslag gevoegd.
Evenmin was enige motivering gevoegd omtrent de redenen: waarom geen verdeling natura mogelijk was en tot verkoop werd beslist.
Art. 822 oud B.W. voorziet nochtans dat een verdeling van de nalatenschap in principe in natura gebeurt waarbij er gestreefd wordt voor elke mede-eigenaar een kavel te vormen met goederen van gelijke aard, gelijke hoedanigheid en gelijke deugdelijkheid. De verbrokkeling van erven moet zoveel mogelijk vermeden worden.
Uit niets bleek in deze zaak dat de vrederechter had nagegaan of het bij de vraag van de bekwame medegerechtigden tot vervreemding niet de bedoeling was de beschermde persoon te benadelen door hem de kans op verdeling in natura te ontnemen, door achtereenvolgens de verkoop van onroerende vermogensbestanddelen na te streven;
Uit niets bleel waarom de totale eigendom gesplitst werd en enkel het deel gelegen vooraan verkocht werd. Daardoor werden immers de toegangsmogelijkheden naar het achterliggende gedeelte, dat ook tot de nalatenschap behoorde, sterkt beperkt;
Uit niets bleek waarom een onderhandse verkoop van dit afgescheiden deel te verkiezen was boven een openbare verkoop.
Ondanks het feit dat dit niet was bijgevoegd, had de vrederechter zonder enig nader onderzoek, zonder nadere duiding de machtiging verleend. Zijn motivering dat bij een openbare verkoop de bedragen mogelijks niet zullen worden gehaald was op niets gebaseerd.
De motivering in verband met de vermoedelijke onmogelijkheid tot terugkeer naar de woning door de beschermde persoon was totaal buiten de kwestie aangezien het niet de verkoop van de woning van de beschermde persoon betrof.
Dit alles klemde voor het hof des te meer nu de vrederechter voor het verlenen van de machtiging op de hoogte was van eerdere hogere boden die waren gedaan met betrekking tot een deel van het onroerend goed:
Eens de beschikking van de vrederechter was verleend, ondertekende hij het bij het verzoekschrift gevoegde notariële ontwerp van de aankoopakte "ne varietur" en werd uiteindelijk de koopovereenkomst overeenkomstig het gemachtigde ontwerp afgesloten.
Enkel materiële vergissingen konden nog worden rechtgezet. De vrederechter kon hierop op eigen initiatief niet terugkomen.
Hij oefende evenwel ook toezicht uit op de voorlopige bewindvoerder, en had derhalve binnen deze opdracht, na kennisname van een derde die hogere biedingen had gedaan de voorlopig bewindvoerder daaromtrent moeten aanspreken.
De voorlopig bewindvoerder die kennis heeft/krijgt van een beter aanbod, had voor het verlijden van de akte een nieuw verzoek kunnen indienen om een gewijzigde machtiging te bekomen. Niets van dit alles bleek gebeurd.
Het Hof van beroep te Gent oordeelde dan ook dat de vrederechter niet gehandeld heeft zoals verwacht kan worden van een normaal voorzichtig vrederechter, geplaatst in dezelfde omstandigheden.
zie ook www.elfri.be - Rechtspraak - Onafhankelijkheid van de rechter - aansprakelijkheid van de rechter of de staat voor de fout van de rechter