De Belgische rechtspraak heeft in tegenstelling tot de Franse rechtspraak steeds de geldigheid van het beding van aanwas aangenomen.
Eigenaardig genoeg menen sommige advocaten het beding van aanwas nog steeds te moeten aanvechten. Tevergeefs.
Het Hof van Beroep te Gent diende zich op 18.12.2003 (CABG 2006/6,pg 2 e.v.) te buigen over de vraag of volgend beding van aanwas al dan niet nietig was :
" De aankoop door twee deelgenoten voor de helft in volle eigendom van een onroerend goed, waarbij uitdrukkelijk werd overeengekomen dat in geval van overlijden van één van de deelgenoten het door de eerst stervende verworven deel zal aangroeien in het voordeel van de langstlevende".
Terecht oordeelde het Hof dat een dergelijk beding niet nietig is als strijdig met art. 1130 B.W., dat een beding omtrent een toekomstige nalatenschap verbiedt.
De rechten die aan de mede contractanten werden toegekend, zijn actuele (en geen eventuele) rechten, die een definitieve verbintenis inhouden, die slechts opeisbaar worden na het overlijden van een partij of waarvan de uitvoering afhankelijk is gesteld van het vooroverlijden van diegene die afstaat. Hoewel partijen in onverdeeldheid zijn, zijn ze evenwel gebonden door deze aangegane definitieve verbintenissen (om met name in onverdeeldheid te blijven tot op het ogenblik van het overlijden van één van hen) waarvan zij zich dienvolgens enkel in gemeen overleg kunnen bevrijden en niet door een éénzijdige vordering tot onuitverdeeldheidstreding via art. 815 Ger.W. (zie D.Michiels,"bedingen van tontine en aanwas", R.W. 1995-1996 (969),980,nr.40).
Het feit dat in casu geen conventionele tijdsbepaling werd voorzien, doet niets af aan hetgeen zonet is gesteld. Het feit dat een dergelijke beperking door de praktijk als nuttig of zelfs raadzaam wordt voorgesteld maakt de litigieuze clausule daarom niet ongeldig.
Een beding van aanwas voorziet best in de uitdrukkelijke formulering van de verzorgingsgedachte tussen de "deelgenoten". Deze veruitwendiging kan er voor zorgen dat een aanwasbeding niet kan gekwalificeerd worden als een oneigenlijke onterving. Hieraan dient onmiddellijk toegevoegd dat de rechtspraak zelfs in aanwezigheid van deze verzorgingsgedachte vorderingen wegens zogenaamde onterving wegens ongeoorloofde oorzaak afwijst.
Bedingen van aanwas en tontine zijn de facto kanscontracten die weliswaar beogen om de deelgenoten te beveiligen voor een goed dat zij samen hebben verworven.