Een op heterdaad ontdekt misdrijf is een misdrijf dat tijdens de ontdekking ervan wordt gepleegd of dat bij de ontdekking net is gepleegd.
Met "direct erna" wordt de feiten bedoeld die nog maar net gebeurd zijn. De wet vermeldt niet het aantal minuten of het aantal uren tussen misdrijf en vaststelling, hetgeen dus een appreciatie in concreto uitmaakt.
Er is echter wettelijk geen exacte duur vastgelegd.
Indien de pleger wordt achternagezeten door een groep mensen, dan is de vaststelling (kennisname) die pas plaats vindt tijdens deze achtervolging ook een vaststelling op heterdaad.
Ook wanneer de verdachte in het bezit wordt gevonden van zaken, wapens werktuigen of papieren, die doen vermoeden dat hij dader of medeplichtige is, mits dit kort na het misdrijf geschiedt
Om de toestand van heterdaad te behouden, moeten alle vervolgings- en onderzoeksdaden worden uitgevoerd binnen de tijdsduur die werkelijk nodig is voor de uitvoering ervan. Na de ontdekking van de feiten en de melding ervan aan de politie, mag er geen "abnormale" onderbreking zijn voordat de politie in actie komt en ter plaatse de nodige vaststellingen doet.
De tijd die de politie effectief nodig heeft om op de plaats van het delict te geraken, wordt niet beschouwd als onderbreking van de toestand van heterdaad.
Buitengewone bevoegdheden van de gerechtelijke autoriteiten
De vaststelling op heterdaad verschaft de procureur des Konings en de officieren van de gerechtelijke politie in het geval van een ontdekking op heterdaad, buitengewone bevoegdheden. Zij maken het de gerechtelijke autoriteiten mogelijk om de volgende stappen te ondernemen:
• Iedereen die in de woning of op de plaats van het delict aanwezig is, verbieden om te vertrekken voordat alle vaststellingen zijn gedaan. Dit zogenaamde retentierecht zorgt ervoor dat er een doeltreffende identificatie en selectie kan gebeuren van de aanwezigen die belangrijk zijn voor het onderzoek.
• De plaats van het delict (openbaar of privé) betreden, evenals de verblijfplaats van de verdachte, zelfs in zijn afwezigheid, zonder dat hiervoor een huiszoekingsbevel is vereist. Dankzij dit recht op huiszoeking zonder huiszoekingsbevel is er een grondig onderzoek van de plaatsen en woningen mogelijk met het oog op een eventuele aanhouding van personen en/of inbeslagname van goederen.
• Alles in beslag nemen dat mogelijk gediend heeft of bestemd was voor het plegen van de feiten, evenals alles wat er het resultaat van is of als bewijsstuk zou kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
• Overgaan tot de gerechtelijke aanhouding van alle verdachten tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld bestaan, of deze personen nu (nog) aanwezig zijn op de plaats van het delict, of zich alweer naar hun huis of een andere plaats hebben begeven. In dat laatste geval gebeurt dit met de uitdrukkelijke toestemming van de procureur des Konings.
• Artsen en deskundigen aanstellen die worden belast met het nemen van bloedstalen, een onderzoek aan het lichaam van personen, of zelfs een autopsie.
• Een beroep doen op specifieke onderzoeksmethoden, zoals opsporing, telefoontap, opening van onderschepte post - dit alles binnen de strikte voorwaarden van de wet.
uittreksel uit het wetboek van strafvordering
Art. 41. Het misdrijf ontdekt terwijl het gepleegd wordt of terstond nadat het gepleegd is, is een op heterdaad ontdekt misdrijf.
Als ontdekking op heterdaad wordt ook beschouwd het geval dat de verdachte door het openbaar geroep wordt vervolgd en het geval dat de verdachte in het bezit wordt gevonden van zaken, wapens werktuigen of papieren, die doen vermoeden dat hij dader of medeplichtige is, mits dit kort na het misdrijf geschiedt.
Bevoegdheid van de procureur bij ontdekking op heterdaad
Art. 32. In alle gevallen van ontdekking op heterdaad, wanneer het feit kan worden gestraft met een criminele straf, begeeft de procureur des Konings zich onverwijld ter plaats om er de processen-verbaal op te maken tot vaststelling van het voorwerp van het misdrijf, van de staat waarin het zich bevindt, van de gesteldheid der plaats, en om de verklaringen af te nemen van de personen die aanwezig zijn geweest of die inlichtingen kunnen geven.
De procureur des Konings geeft aan de onderzoeksrechter bericht van zijn bezoek ter plaatse, zonder evenwel gehouden te zijn op hem te wachten om te handelen zoals in dit hoofdstuk is bepaald.
Art. 33. De procureur des Konings kan ook, in het geval van het vorige artikel, voor zijn proces-verbaal de verwanten, buren of dienstboden oproepen van wie vermoed wordt dat zij over het feit ophelderingen kunnen geven; hij neemt hun verklaringen op, die zij zullen ondertekenen; de verklaringen, opgenomen ingevolge dit artikel en het vorige artikel, worden door de partijen ondertekend of, ingeval zij weigeren, wordt daarvan melding gemaakt.
Art. 34. Hij kan verbieden dat om het even wie het huis verlaat of zich van de plaats verwijdert zolang zijn proces-verbaal niet gesloten is.
Iedere overtreder van dat verbod wordt, indien hij kan worden gevat, naar het huis van arrest gebracht; de op de overtreding gestelde straf wordt door de onderzoeksrechter uitgesproken op de conclusie van de procureur des Konings, nadat de overtreder is gedagvaard en gehoord, of, indien hij niet verschijnt, bij verstek, zonder verdere vormen, zonder termijn en zonder verzet of hoger beroep.
De straf mag tien dagen gevangenisstraf en honderd frank geldboete niet te boven gaan.
Art. 35. § 1. De procureur des Konings neemt alles in beslag wat een van de (in de artikelen 42 en 43quater) van het Strafwetboek bedoelde zaken schijnt uit te maken en alles wat dienen kan om de waarheid aan de dag te brengen; hij vraagt de verdachte zich te verklaren omtrent de in beslag genomen voorwerpen, die hem vertoond zullen worden; van een en ander maakt hij een proces-verbaal op, dat ondertekend wordt door de verdachte, of ingeval deze weigert, wordt daarvan melding gemaakt.
§ 2. Indien de in de vorige paragraaf bedoelde zaken bestaan uit voertuigen kunnen deze, voor zover zij eigendom zijn van de verdachte of inverdenkinggestelde, ter beschikking gesteld worden van de federale politie.
De beslissing tot terbeschikkingstelling wordt genomen, naargelang het geval, door de procureur des Konings of de federale procureur, conform de richtlijnen van de Minister van Justitie genomen in uitvoering van de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
De terbeschikkingstelling houdt in dat de federale politie, die het voertuig als een goed huisvader dient te gebruiken, het kan gebruiken voor haar normale werking. In geval van teruggave, geeft elke minwaarde ingevolge gebruik van het voertuig, na compensatie met de eventuele meerwaarde, aanleiding tot vergoeding.
Het rechtsmiddel als bedoeld in artikel 28sexies kan slechts worden ingesteld binnen een maand vanaf de inbeslagneming als bedoeld in § 1. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van een jaar is verstreken te rekenen vanaf, hetzij de dag van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, hetzij de dag van het verstrijken van de hoger bedoelde termijn van een maand.) <W 2002-12-24/31, art. 468, 035; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
Art. 35bis. Indien de zaken die het uit het misdrijf verkregen vermogesvoordeel schijnen te vormen, onroerende goederen zijn, wordt bewarend beslag op onroerend goed gedaan, zulks bij deurwaardersexploot dat aan de eigenaar wordt betekend en op straffe van nietigheid een afschrift van de vordering van de procureur des Konings moet bevatten, alsmede de verschillende vermeldingen bedoeld in de artikelen 1432 en 1568 van het Gerechtelijk Wetboek, evenals de tekst van het derde lid van dit artikel.
Het beslagexploot moet op de dag zelf van de betekening ter overschrijving worden aangeboden op het kantoor der hypotheken van de plaats waar de goederen gelegen zijn. Als dagtekening van de overschrijving geldt de dag van afgifte van het exploot.
Het bewarend beslag op onroerend goed geldt gedurende vijf jaren met ingang van de dagtekening der overschrijving, behoudens vernieuwing voor dezelfde termijn op vertoon aan de bewaarder, vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overschrijving, van een door de bevoegde procureur of onderzoeksrechter in dubbel opgemaakte vordering.
Het beslag wordt blijvend voor het verleden in stand gehouden door de beknopte melding op de kant van de overschrijving van het beslag, binnen haar geldigheidsduur, van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij de verbeurdverklaring van het onroerend goed werd bevolen.
Doorhaling van het bewarend onroerend beslag kan verleend worden door de voormelde procureur of onderzoeksrechter, of desgevallend door de beneficiant van de verbeurdverklaring, of kan ook bij rechterlijke beslissing bevolen worden.
Art. 35ter.
§ 1. Ingeval er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat de verdachte een vermogensvoordeel in de zin van de artikelen 42, 3°, 43bis of artikel 43quater, van het Strafwetboek heeft verkregen en de zaken die dit vermogensvoordeel vertegenwoordigen als zodanig niet of niet meer in het vermogen van de verdachte kunnen aangetroffen worden, kan de procureur des Konings beslag leggen op andere zaken die zich in het vermogen van de verdachte bevinden ten belope van het bedrag van de vermoedelijke opbrengst van het misdrijf.
In zijn kantschrift motiveert de procureur des Konings de raming van dit bedrag en geeft hij aan welke de ernstige en concrete aanwijzingen zijn die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden hernomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.
§ 2. Zaken die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, kunnen in geen geval in beslag worden genomen.
§ 3. In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis.
Art. 36. Indien het een misdaad of wanbedrijf betreft waarvan het bewijs waarschijnlijk kan worden verkregen uit de papieren of andere stukken en zaken in het bezit van de verdachte, begeeft zich de procureur des Konings terstond naar de woning van de verdachte om er de voorwerpen op te sporen, die hij geschikt acht om de waarheid aan de dag te brengen.
Art. 37. § 1. Indien er in de woning van de verdachte papieren of zaken worden gevonden, die tot overtuiging of tot ontlasting kunnen dienen, neemt de procureur des Konings deze papieren of zaken in beslag.
In geval wordt overgegaan tot inbeslagneming op basis van de artikelen 35 en 35ter , of op basis van het eerste lid, wordt door de procureur des Konings of door de officier van gerechtelijke politie een proces-verbaal opgemaakt waarin de in beslag genomen zaken worden vermeld alsmede de door andere wetsbepalingen voorgeschreven vermeldingen. Voorzover mogelijk worden de zaken geïndividualiseerd in het proces-verbaal.
§ 2. In geval van beslag op vorderingen, met uitzondering van beslag op rechten aan order of aan toonder, gebeurt het beslag door schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar.
In geval deze kennisgeving niet gebeurt overeenkomstig het bepaalde in § 3, wordt ze aan de schuldenaar verzonden bij ter post aangetekende brief alsmede bij gewone brief.
Deze brieven bevatten de referenties eigen aan de zaak, alsmede een letterlijke weergave van de tekst van § 4, van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 28sexies of van artikel 61quater , naargelang het beslag uitgaat van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter.
§ 3. Het proces-verbaal wordt ter ondertekening aan de beslagene aangeboden, die kosteloos kopie van dit proces-verbaal kan ontvangen. In geval van beslag onder derden, hebben zowel de derde-beslagene als de beslagene zelf het recht op een kosteloze kopie van dit proces-verbaal. Deze kopie wordt onmiddellijk overhandigd of binnen de achtenveertig uur verstuurd. Binnen dezelfde termijn wordt aan de derde-beslagene een document overhandigd, bevattende de vermeldingen als bepaald in § 2, derde lid.
§ 4. Vanaf de ontvangst van de kennisgeving of het proces-verbaal, mag de schuldenaar de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, niet meer uit handen geven. Binnen vijftien dagen na het beslag, is de schuldenaar gehouden om bij ter post aangetekende brief verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek.
De schuldenaar heeft recht op vergoeding van de kosten van de verklaring. Deze kosten, voorzien van de goedkeuring vanwege de procureur des Konings of de onderzoeksrechter van wie het beslag uitgaat, worden als gerechtskosten beschouwd.
Art. 38. De in beslag genomen voorwerpen worden gesloten en verzegeld, indien het mogelijk is; of, indien daarop niet kan worden geschreven, worden zij in een vat of in een zak gedaan, waaraan de procureur des Konings een strook papier hecht, die hij met zijn zegel verzegelt.
Art. 39. De in de vorige artikelen voorgeschreven verrichtingen geschieden in aanwezigheid van de verdachte, indien hij aangehouden is; indien hij er niet bij aanwezig wil of kan zijn, in aanwezigheid van een gemachtigde, die hij kan aanstellen. De voorwerpen worden hem vertoond ten einde die te herkennen en te paraferen, indien de zaak het meebrengt; in geval van weigering wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.
Art. 39bis. § 1. Onverminderd de specifieke bepalingen van dit artikel, zijn de regels van dit wetboek inzake inbeslagneming, met inbegrip van artikel 28sexies, van toepassing op het kopiëren, ontoegankelijk maken en verwijderen van in een informaticasysteem opgeslagen gegevens.
§ 2. Wanneer de procureur des Konings in een informaticasysteem opgeslagen gegevens aantreft die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, maar de inbeslagneming van de drager daarvan evenwel niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.
§ 3. Hij wendt bovendien de passende technische middelen aan om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
Indien de gegevens het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en indien de gegevens strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, of een gevaar opleveren voor de integriteit van informaticasystemen of gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wendt de procureur des Konings alle passende technische middelen aan om deze gegevens ontoegankelijk te maken.
Hij kan evenwel, behoudens in het geval bedoeld in het vorige lid, het verdere gebruik van het geheel of een deel van deze gegevens toestaan, wanneer dit geen gevaar voor de strafvordering oplevert.
§ 4. Wanneer de in § 2 vermelde maatregel niet mogelijk is om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens, wendt hij de passende technische middelen aan om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
§ 5. De procureur des Konings brengt de verantwoordelijke van het informaticasysteem op de hoogte van de zoeking in het informaticasysteem en deelt hem een samenvatting mee van de gegevens die zijn gekopieerd, ontoegankelijk gemaakt of verwijderd.
§ 6. De procureur des Konings wendt de passende technische middelen aan om de integriteit en de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen.
Gepaste technische middelen worden aangewend voor de bewaring hiervan op de griffie.
Hetzelfde geldt, wanneer gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen in een informaticasysteem, samen met hun drager in beslag worden genomen, overeenkomstig de vorige artikelen.
Art. 40. In geval van ontdekking op heterdaad, wanneer het feit kan worden gestraft met een criminele straf, doet de procureur des Konings de aanwezige verdachten tegen wie sterke aanwijzingen van schuld bestaan, vatten.
Indien de verdachte niet aanwezig is, geeft de procureur des Konings een bevel om hem te doen verschijnen; dat bevel heet bevel tot medebrenging.
De aangifte alleen levert geen voldoende vermoeden op om dat bevel uit te vaardigen tegen iemand die een woonplaats heeft.
De procureur des Konings ondervraagt dadelijk de vóór hem gebrachte verdachte.
Art. 40bis. De procureur des Konings kan, in het belang van het onderzoek, de politiediensten machtigen de vatting van de vermoedelijke daders van misdrijven en de inbeslagname van alle in artikel 35 bedoelde zaken uit te stellen. De machtiging gebeurt schriftelijk en met redenen omkleed.
In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed worden bevestigd.
Art. 44bis. § 1. Wordt de dader van de misdaad of van het wanbedrijf op heterdaad betrapt, dan kan de procureur des Konings een geneesheer gelasten de medische vaststellingen te doen omtrent de staat van dronkenschap van de vermoedelijke dader en van het slachtoffer van het misdrijf. Hij kan de geneesheer opvorderen om een bloedmonster te nemen.
Deze bepaling is echter niet van toepassing in geval van overtreding van de wetten en verordeningen betreffende het wegverkeer.
§ 2. De aldus opgevorderde geneesheer dient zich te gedragen naar het voorschrift van artikel 44, tweede lid.
§ 3. Indien het optreden van de opgevorderde geneesheer er geen vertraging door ondervindt, kan de persoon van wie het bloedmonster wordt genomen, op eigen kosten een geneesheer naar keuze daarbij tegenwoordig doen zijn.
§ 4. Het onderzoek van het bloedmonster geschiedt in een van de laboratoria door de Koning daartoe erkend.
De persoon van wie het bloed is afgenomen, kan op eigen kosten een tweede onderzoek laten verrichten in het laboratorium waar het eerste heeft plaatsgehad, of in een ander door de Koning erkend laboratorium. In het eerste geval kan hij op het tweede onderzoek toezicht laten houden door een technisch raadsman te zijner keuze.
De Koning treft voorzieningen tot nadere regeling van de bloedproef. Hij stelt onder meer regels betreffende de wijze waarop het bloedmonster wordt genomen, bewaard en onderzocht, alsook betreffende de erkenning van de laboratoria.
Art. 44ter. § 1. Vergelijkend DNA-onderzoek in de zin van dit wetboek heeft alleen tot doel de DNA-profielen van aangetroffen of afgenomen menselijk celmateriaal te vergelijken teneinde bij een misdrijf betrokken personen direct of indirect te kunnen identificeren.
Dit vergelijkend onderzoek kan alleen betrekking hebben op niet-coderende DNA-segmenten.
§ 2. De procureur des Konings kan, bij gemotiveerde beslissing, een deskundige verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium aanwijzen om een DNA-profiel op te stellen van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal. De deskundige zorgt ervoor dat hij voldoende sporen van celmateriaal bewaart om een tegenonderzoek mogelijk te maken. Blijkt dat onmogelijk te zijn, dan maakt hij daarvan melding in zijn verslag.
De deskundige brengt een gemotiveerd verslag uit over de uitvoering van zijn opdracht.
De verkregen DNA-profielen, alsmede de in het vierde lid opgesomde gegevens met betrekking tot deze DNA-profielen, worden, op bevel van het openbaar ministerie, overgezonden aan het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie om er opgeslagen en verwerkt te worden.
Deze gegevens zijn :
1° het notitienummer van het strafdossier;
2° de naam van de magistraat belast met het strafdossier;
3° de naam en het adres van het laboratorium waar het DNA-profiel werd opgesteld, alsook het dossiernummer;
4° de biologische aard van het spoor;
5° het geslacht van de persoon waarvan het spoor afkomstig is;
6° in voorkomend geval, het door de magistraat toegekende codenummer waardoor het DNA-profiel kan worden verbonden met de naam van de betrokken persoon.
§ 3. De procureur des Konings kan in het belang van het opsporingsonderzoek aan een meerderjarige de toestemming vragen om van hem een hoeveelheid bloed, wangslijmvlies of haarwortels af te nemen, zoals die persoon verkiest.
De procureur des Konings kan alleen tot een dergelijke afname overgaan als op zijn minst een spoor van menselijke cellen is aangetroffen en verzameld in het raam van de zaak die bij hem aanhangig is gemaakt.
De toestemming van de betrokkene kan alleen worden gegeven als de procureur des Konings hem in kennis heeft gesteld van de omstandigheden van de zaak.
De procureur des Konings stelt de betrokkene tevens in kennis van het feit dat, indien het vergelijkend DNA-onderzoek een positief verband aantoont met het DNA-profiel van het betrokken spoor, zijn profiel in verband kan worden gebracht in de DNA-gegevensbank " Criminalistiek " met profielen van in andere strafzaken aangetroffen sporen.
Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke toestemming van de betrokkene.
De procureur des Konings vordert een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, of een arts om een hoeveelheid haarwortels of wangslijmvlies af te nemen.
Voor het afnemen van bloed kan hij alleen een arts vorderen.
Van de afname wordt proces-verbaal opgesteld door de officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
De procureur des Konings wijst een deskundige aan, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium, om het DNA-profiel van het afgenomen staal op te maken en een vergelijkend DNA-onderzoek uit te voeren.
De deskundige die met het vergelijkende DNA-onderzoek is belast, zendt zijn verslag over binnen negentig dagen na ontvangst van de vordering van de procureur des Konings.
De procureur des Konings kan evenwel een bijkomende onderzoekstermijn toekennen op gemotiveerd verzoek van de deskundige.
§ 4. De uitslag van het DNA-onderzoek wordt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, ter kennis gebracht van de betrokken persoon.
Deze laatste kan, binnen vijftien dagen na de kennisgeving, de procureur des Konings verzoeken een tegenonderzoek te doen uitvoeren door een door de betrokkene aangewezen deskundige, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium. De deskundige brengt hierover een gemotiveerd verslag uit bij de procureur des Konings, die de betrokken persoon hiervan op de hoogte brengt, volgens de nadere regels bepaald door de Koning.
Het tegenonderzoek wordt verricht aan de hand van nieuw celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het gedeelte van het spoor van het celmateriaal dat bij het aanvankelijke onderzoek niet werd gebruikt.
Indien uit het verslag van het aanvankelijke onderzoek blijkt dat de hoeveelheid aangetroffen celmateriaal ontoereikend is om een nieuw DNA-profiel op te stellen, wordt het tegenonderzoek verricht aan de hand van nieuw celmateriaal afgenomen van de betrokkene en aan de hand van het door de eerste deskundige opgestelde DNA-profiel van het aangetroffen spoor.
De kosten van het tegenonderzoek, beperkt tot een bedrag bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, zijn ten laste van de persoon die erom verzoekt. Indien het tegenonderzoek de uitslag van het aanvankelijk onderzoek niet bevestigt, wordt het door de betrokkene voorgeschoten bedrag door de Staat terugbetaald.
§ 5. De deskundige vernietigt het afgenomen celmateriaal van zodra hij door het openbaar ministerie geïnformeerd wordt hetzij van de afwezigheid van een tegenonderzoek hetzij van het feit dat de uitslag van het tegenonderzoek ter kennis werd gebracht van de betrokken persoon.
De deskundige deelt binnen een maand na de voormelde kennisgeving door het openbaar ministerie aan dit laatste mee dat het celmateriaal vernietigd is.
Art. 45. De procureur des Konings doet de processen-verbaal, akten, stukken en werktuigen, ingevolge de voorgaande artikelen opgemaakt of in beslag genomen, onverwijld toekomen aan de onderzoeksrechter, opdat zal worden gehandeld zoals bepaald in het hoofdstuk Onderzoeksrechters; intussen blijft de verdachte in handen van het gerecht onder bevel tot medebrenging.
Art. 46. De bevoegdheden, hierboven aan de procureur des Konings toegekend voor de gevallen van ontdekking op heterdaad, bestaan ook in alle gevallen waarin een misdaad of een wanbedrijf, zelfs al is het niet op heterdaad ontdekt, gepleegd is binnen een huis, en (de procureur des Konings verzocht wordt het misdrijf vast te stellen door :
1° het hoofd van dat huis ;
2° het slachtoffer van het strafbaar feit, wanneer dat strafbaar feit genoemd wordt in de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek en de vermoedelijke pleger van het strafbaar feit de echtgenoot van het slachtoffer is of de persoon met wie hij of zij samenleeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft.) <W 1997-11-24/51, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 16-02-1998>
Art. 16 .....Zij (veldwachters en boswachters) vatten en geleiden voor de (rechter in de politierechtbank) of voor de burgemeester ieder persoon die zij op heterdaad betrappen of die door het openbaar beroep wordt aangewezen, wanneer op het feit gevangenisstraf of een zwaardere straf gesteld is. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>
Zij doen zich daartoe de sterke hand bieden door de burgemeester of een schepen van de plaats, die dit niet mag weigeren.