Definitie:
Het binnendringen in een woning tegen de wil van de bewoner is strafbaar, tenzij in de gevallen waar de wet het toelaat of op bevel van de overheid.
De woning is de plaats waar de persoon verblijft en uit dien hoofde recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, zijn rust en meer in het algemeen zijn privéleven.
Aldus is de woning de de plaats, met in begrip van de erdoor omsloten eigen aanhorigheden, die een persoon bewoont om er zijn verblijf of zijn werkelijke verblijfplaats te vestigen en waar hij uit dien hoofde recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, zijn rust en meer in het algemeen zijn privéleven. Het is de plaats waar iemand zijn huiselijk leven doorbrengt, waar hij woont of zich thuis voelt, “là où l’on a sa pipe et ses pantoufles …"
Het strafrechtelijk en grondwettelijk begrip woning (artikel 15 van de Grondwet) mag niet verward worden met het begrip woonplaats van art. 36 van het Gerechtelijk Wetboek).Zo kan men niet zijn wettelijke woonplaats in een hotelkamer vestigen, maar wordt een hotelkamer wel grondwettelijk en strafrechtelijk beschermd en kan zij dus het voorwerp uitmaken van woonstschennis.
De woning betreft het privatieve woongedeelte met inbegrip van de aanhorigheden of de garage ook al worden deze aanhorigheden gebruik genomen door een andere persoon dan de bewoner van het huis.
Gemeenschappelijke delen van een flatgebouw maken geen deel uit van de woning, in de zin van artikel 15 G.W., van de personen die een flat in dat gebouw bewonen.
Wie rechtmatig in het bezit is van een sleutel van een woning kan door onrechtmatig gebruik van deze sleutel zich toch schuldig maken aan huisvredebreuk .
Een persoon na relatiebreuk (huwelijk of samenwoning) elders intrek zijn intrek wil nemen en nadat hij buitenshuis met zijn partner ruzie heeft gemaakt terugkeert naar de woning om zijn persoonlijke goederen in te pakken met de bedoeling zijn partner te verlaten, maakt zich niet schuldig aan huisvredebreuk. Er is geen sprake van huisvredebreuk uit een woning die een partner nog niet verlaten heeft en waarbij deze partner aldus nog nog het recht heeft deze woning te betreden, zodat de woning niet als de woning van een ander kan worden beschouwd in de zin van art. Art. 442 Sw.. Een huisgenoot kan geen huisvredebreuk plegen.
Huisvredebreuk veronderstelt een woning. Zo is bedrijfsruimte die niet als aanhorigheid van een woning kan aanzien geen plaats waar huisvredebreuk kan gepleegd worden.
Kan niet aanzien worden als een door de grondwet en de strafwet beschermde woning:• een auto op de openbare weg of een garagebox: (Cass. 27 september 1971, Arr.Cass. 1972, 95).
• een onbewoond huis (A. VANDEPLAS, “Huiszoeking in een gekraakt pand” (noot onder Rb. Leuven 3 juni 1977), RW 1977-78, 1773, nr. 1. Zie echter M. BOCKSTAELE, “Huiszoeking, vaststellingen en beslag vanuit het perspectief van het plaatsbezoek” in M. BOCKSTAELE (ed.), Huiszoeking en beslag, Custodes Cahiers, Brussel, Politeia, 2004, 32 en C. DE VALKENEER, Manuel de l’enquête pénale, nr. 447, p. 418)
• een kamer van gast die tijdelijk bij een vriend voor enkele nachten verblijft (Antwerpen 22 oktober 1976, RW 1977-78, 1309, noot A. VANDEPLAS; A. DE NAUW, “Recente tendensen in het onderzoek in strafzaken (1)”, Panopticon 1988, 232)
• de gemene delen van een flatgebouw
• een hotelkamer.
• een theater
• een kerk
• openbaar gebouw
• een woning in opbouw om toekomstig te dienen als woonst (G. BELTJENS, Encyclopédie du droit criminel belge, I, art. 148, nr. 2, p. 193; RPDB, v° Liberté individuelle, nr. 49. Contra: Corr. Nijvel 11 januari 1999, JLMB 2000, 422, noot F. KÉFER
• een gevangeniscel De gevangene is geen meester van zijn cel. De gevangenisautoriteiten hebben het recht op elk moment de wel te betreden (KI Luik 18 januari 2000, JLMB 2001, 710.)
• akkerlanden en weilanden aanpalend aan een woning
Wordt wel (mee)beschermd als woning• elk gebouw, appartement, verblijf, loods, elke zelfs verplaatsbare hut of elke andere gelegenheid die tot woning dient. De woning kan een loods, een caravan, een woonbus of een tent zijn, voor zover de bewoner er zich voldoende thuis kan voelen en er voldoende privacy bestaat om van een woning te kunnen spreken. Het roerend of onroerend karakter van de plaats zijn dus niet bepalend (A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht 2010, nr. 336, p. 262. 103. A. DE NAUW, Initiation au droit pénal spécial, nr. 576, p. 26).
• bedrijfsruimten in de mate dat de daar ontwikkelde activiteiten een privékarakter vertonen of er vertrouwelijke briefwisseling wordt bewaard (Cass. 19 februari 2002, P.00.1100.N, Arr.Cass. 2002, 535)
• Aanhorigheden van een bewoond huis . (zie
Art. 480. Strafwetboek1867) . Als aanhorigheden van een bewoond huis worden beschouwd de binnenplaatsen, neerhoven, tuinen en alle andere besloten erven, alsook de schuren, stallen en alle andere bouwwerken die zich daarin bevinden, onverschillig waarvoor zij gebruikt worden, zelfs wanneer zij een afzonderlijke ruimte vormen binnen de algemene omheining.
De rechter oordeelt in concreto in hoeverre bepaalde ruimtes als aanhorigheden mogen worden aanzien. Zo werden als aanhorigheden aanzien: kelder, balkon, terras (zelfs indien deze langs buiten kunnen worden betreden), autobergplaats, een omheinde tuin die aansluit bij de woning, een omheind park, oprit binnen een omheinde woning (Antwerpen 12 november 1992, RW 1992-93, 723, noot. J. CONSTANT, Manuel de droit pénal. Les infractions, II/2, nr. 1131, p. 230 en de daar geciteerde rechtspraak en rechtsleer; RPDB, v° Liberté individuelle, nr. 48 en de daar geciteerde rechtspraak. Brussel 25 mei 1999, RW 1999-2000, 1274, noot A. VANDEPLAS. Gent 13 november 1961, RW 1962-63, 797. Corr. Turnhout 20 maart 1989, RW 1989-90, 721, noot L. HUYBRECHTS. Mil.Ger. 31 januari 1984, RW 1984-85, 550, noot A. VANDEPLAS; L. HUYBRECHTS, “Huiszoeking en de weg naar de voordeur” (noot onder Corr. Turnhout 20 maart 1989), RW 1989-90, 723, nr. 6. Corr. Brugge 20 november 1986, TVBR 1986-87, L. HUYBRECHTS, “Huiszoeking en de weg naar de voordeur” (noot onder Corr. Turnhout 20 maart 1989), RW 1989-90, 723, nr. 6. Pol. Hasselt (afd. Sint-Truiden) 3 oktober 1984, RW 1984-85, 1398, noot A. VANDEPLAS. P. ARNOU, “De inrit als aanhorigheid van de woning” (noot onder Corr. Hasselt 12 januari 1984), RW 1983-84, 2899, nr. 3. L. VIANE, Huiszoeking en beslag, nr. 37, p. 52. Corr. Hasselt 12 januari 1984, RW 1983-84, 2898, noot P. ARNOU.
De private plaatsen
Een private plaats in de zin van die bepaling is een plaats die kennelijk geen woning of een aanhorigheid is en evenmin een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts. Voor deze plaatsen voorziet Art. 46quinquies. wetboek van Strafvordering
§ 1. Onverminderd artikel 89ter, kan de procureur des Konings bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing de politiediensten machtigen om te allen tijde, buiten medeweten van de eigenaar of van zijn rechthebbende, of zonder hun toestemming, een private plaats te betreden [1 en gesloten voorwerpen die zich op deze plaats bevinden te openen]1, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de strafbare feiten een misdrijf uitmaken of zouden uitmaken als bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of gepleegd worden of zouden worden in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, en de overige middelen van onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
Een private plaats in de zin van dit artikel is de plaats die kennelijk :
- geen woning is;
- geen door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek is;
- geen lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts is als bedoeld in artikel 56bis, derde lid.
In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde beslissing mondeling worden meegedeeld. De beslissing moet in dat geval zo spoedig mogelijk schriftelijk met redenen omkleed en bevestigd worden.
Ingeval de in het eerste lid bedoelde beslissing genomen wordt in het kader van de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden zoals bedoeld in de artikelen 47ter tot 47decies, worden de beslissing en alle ermee verband houdende processen-verbaal uiterlijk na het beëindigen van de bijzondere opsporingsmethode bij het strafdossier gevoegd.
Onderscheid misdrijf huisvredebreuk:
de wet onderscheidt twee gevallen
• huisvredebreuk met behulp van bedreiging of geweld OF
• huisvredebreuk door middel van braak, inklimming of valse sleutel.
Strafbaarstelling:
art. 439 e.v Strafwetboek 1867
Verzwarende omstandigheden bij dit misdrijf zijn :
• bij nacht OF
• door 2 of meer personen OF
• met behulp van wapens.
Straffen
Gevangenisstraf van 15 dagen tot 2 jaar en geldboete
Let wel Definitie nacht in het strafwetboek 2024 (van kracht 8 april 2026).
Het Strafwetboek 2024
Art. 348 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats stelt:
“Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats is het opzettelijk binnentreden in een door een ander bewoonde woonplaats, huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan, dit goed bezetten of erin verblijven zonder toestemming van de bewoners, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Onder de gelding van het Sw. 1867 wordt de schending van een woon- of verblijfplaats enerzijds geregeld door artikel 148 van het Strafwetboek 1867 (voor bepaalde ambtenaren) en anderzijds door de artikelen 439 tot 442/1 van het Strafwetboek 1867 (voor particulieren). Deze laatste bepalingen werden onlangs herzien bij de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed.
In het Sw. 2024 werden deze bepalingen gegroepeerd. De schending van de woonplaats door een ambtenaar wordt immers onder de gelding van het Sw. 1867 op een schijnbaar onlogische wijze bestraft met een lichtere straf (gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro) dan de straf die voor particulieren geldt (gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en geldboete van zesentwintig euro tot driehonderd euro). In een dergelijk geval is er echter geen reden om aan te nemen dat de hoedanigheid van ambtenaar een omstandigheid zou vormen die een lagere straf rechtvaardigt, zodat het onderscheid niet zal worden gehandhaafd.”
In de bepaling van 348 Sw. 2024 worden de in de artikelen 439 en 442 van het Strafwetboek 1867 bepaalde misdrijven hernomen.
Het begrip “woonplaats” moet hier worden opgevat in de zin die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan dit begrip heeft gegeven in zijn interpretatie van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Met woonplaats of door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden beschermde plaatsen worden niet-openbare plaatsen en hun aanhorigheden bedoeld, die dienen als huisvesting, (permanente of tijdelijke) verblijfplaats of plaats waar een (natuurlijke of rechtspersoon) persoon activiteiten uitoefent en waar zijn privéleven zich afspeelt.
Omwille van de duidelijkheid wordt in het Sw. 2024 het onlangs geïntroduceerde begrip van een bewoonde plaats (“een door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf”) behouden, aangezien de bescherming van de woonplaats alle bewoonde plaatsen omvat, met inbegrip van plaatsen waar een persoon niet gedomicilieerd is en het binnendringen in deze plaatsen door derden, zonder toestemming van de bewoners, strafrechtelijk wordt beteugeld.
De plaatsen moeten permanent, tijdelijk of met tussenpozen worden bewoond door de rechthebbende of met diens toestemming. Het is niet vereist dat de plaatsen permanent bewoond zijn: het binnendringen in een “bewoond” tweede verblijf valt dus onder de strafbaarstelling.
Uiteraard is er geen sprake van een misdrijf wanneer de wet de toegang toestaat tot die plaatsen en wanneer de eventuele vormvoorschriften waarin de wet voorziet worden gerespecteerd (overeenkomstig artikel 12 van Boek I).
Om van een misdrijf te spreken, is het moreel bestanddeel van het opzettelijk handelen vereist. Zo is een persoon die te goeder trouw de plaats binnendringt omdat hij denkt dat hij de wettige huurder is, dus niet strafbaar op grond van deze bepaling.
Aangezien het om een inbreuk op een grondwettelijk beschermd recht gaat, is de voorziene straf een straf van niveau 2.
De poging tot het plegen van het misdrijf is strafbaar op grond van artikel 9 van het Strafwetboek 2024.
Art. 349 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwaarde huisvredebreuk of verzwaarde schending van een bewoonde plaats stelt:
“Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats wordt bestraft met een straf van niveau 3 wanneer:
1° de feiten werden gepleegd met behulp van bedreiging of geweld;
2° het feit werd gepleegd door zich te beroepen op een vals bevel van het openbaar gezag of door gebruik te maken van de kledij, herkenningstekens, de naam of hoedanigheid van een agent van het openbaar gezag;
3° de dader of een van de daders een wapen bij zich had.”
Commentaar:
“Deze bepaling neemt de verzwarende omstandigheden van artikel 440 van het Strafwetboek 1867ten dele over. Wat betreft het verzwarend bestanddeel dat voortvloeit uit het bezit van een wapen, is het niet langer vereist dat de dader ‘s nachts en met één of meer personen heeft gehandeld.
Zo is de schending van een woonplaats of een bewoonde plaats strafbaar met een straf van niveau 3 wanneer:
1° de feiten werden gepleegd met behulp van bedreiging of geweld;
2° het feit werd gepleegd door zich te beroepen op een vals bevel van het openbaar gezag of door gebruik te maken van de kledij, herkenningstekens, de naam of hoedanigheid van een agent van het openbaar gezag;
3° de dader of een van de daders een wapen bij zich had.”
Art. 350 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Onwettige bezetting van een niet-bewoonde plaats stelt:
“Onwettige bezetting van een niet-bewoonde plaats is het opzettelijk, zonder een bevel van de overheid of zonder toestemming van een houder van een titel die of een recht dat toegang verschaft tot de betrokken plaats of gebruik van of verblijf in het betrokken goed toestaat en buiten de gevallen waarin de wet het toelaat, op eender welke manier binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans niet bewoonde huis, appartement, kamer of verblijf, of de aanhorigheden ervan, of enige andere niet bewoonde ruimte of andermans roerend goed dat al dan niet als verblijf kan dienen, zonder zelf houder te zijn van voormelde titel of recht.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
D bescherming van onbewoonde of verlaten plaatsen wordt anders geregeld omdat ze, in tegenstelling tot bewoonde plaatsen, geen rechtstreekse grondwettelijke bescherming genieten. Deze strafbaarstelling uit artikel 442/1 van het Strafwetboek 1867 werd pas recent ingevoerd door de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed.
Aangezien de rechtsfiguur van het klachtmisdrijf op algemene wijze, wordt verlaten in het Strafwetboek 2024, vervalt deze vereiste in dit wetboek en wordt het, in overeenstemming met de strafmaat onder de gelding van het Sw. 1867, een misdrijf bestraft met een straf van niveau 1.
Art. 351 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Weigering om gevolg te geven aan een beslissing tot ontruiming of tot uithuiszetting stelt:
“Weigering om gevolg te geven aan een beslissing tot ontruiming of tot uithuiszetting is het opzettelijk geen gevolg geven, binnen de gestelde termijn, aan het bevel tot ontruiming bedoeld in artikel 12, § 1, van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed of tot uithuiszetting bedoeld in artikel 1344decies van het Gerechtelijk Wetboek.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
De bescherming van onbewoonde of verlaten plaatsen wordt op een andere wijze geregeld omdat ze, in tegenstelling tot bewoonde plaatsen, geen rechtstreeks grondwettelijke bescherming genieten. De vraag rijst of het bezetten van een dergelijke plaats op het eerste gezicht strafbaar moet worden gesteld of dat dit niet in tweede instantie moet gebeuren, nadat een evacuatie- of uitzettingsbevel is uitgevaardigd.
Hierbij dient rekening gehouden te worden met de criteria in het “evaluatie-instrument om de strafbaarheid te bepalen van de gedraging waarop het misdrijf is gericht”, ontwikkeld door de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid.
De handhaving van de strafbaarstelling van het louter betrekken van een leegstaand gebouw kan niet worden gerechtvaardigd in het licht van de door het evaluatie-instrument ontwikkelde criteria:
— er is geen hogere hiërarchische norm die de strafrechtelijke sanctie van de betrokken gedraging voorschrijft;
— de beschrijving van het misdrijf vormt geen inbreuk op de “harde kern” van fundamentele rechten;
— een aantasting van de fysieke, seksuele of psychologische integriteit van een persoon maakt geen deel uit van de beschrijving van het misdrijf;
— de materiële schade maakt geen deel uit van de beschrijving van het misdrijf. Wanneer het gebruik van een verlaten of leegstaand onroerende zaak niet gepaard gaat met vernietiging of aantasting, veroorzaakt dit immers geen materiële schade; integendeel, in sommige gevallen draagt het bij tot het behoud van de onroerende zaak;
— de aan de Staat toegebrachte schade maakt geen deel uit van de beschrijving van met misdrijf;
— de aan de economie toegebrachte schade maakt geen deel uit van de beschrijving van het misdrijf;
— de aan de omgeving toegebrachte schade maakt geen deel uit van de beschrijving van het misdrijf;
— de aan het gemeenschapsleven in onze samenleving toegebrachte schade maakt geen deel uit van de beschrijving van het misdrijf. Het louter betrekken van een verlaten of leegstaand gebouw doet immers geen afbreuk aan het gemeenschapsleven. De overheid ontwikkelt trouwens beleidslijnen om achtergelaten gebouwen te bestrijden; — de strafbaarstelling van het gedrag wordt niet aanbevolen door een internationale organisatie; — het misdrijf houdt geen verband met of is niet afhankelijk van een ander misdrijf dat strafrechtelijk moet worden vervolgd;
— er is een niet-strafrechtelijke reactie op de gedraging die door het misdrijf wordt beschreven. Het bevel tot ontruiming bedoeld in artikel 12, § 1, van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed of de uithuiszetting zoals bedoeld in artikel 1344decies van het Gerechtelijk Wetboek, zijn immers doeltreffende instrumenten om een einde te maken aan de bezetting zonder titel noch recht, te meer daar de weigering om deze beslissingen na te leven, strafrechtelijk gesanctioneerd wordt.
De belangen hier zijn minder prioritair aangezien het gebouw onbezet was. Voor de eigenaar is het belangrijk om over een effectief middel te beschikken om snel de vrijgave van het pand te verkrijgen. De doeltreffendheid van de vrijgave van de plaatsen kan niet zozeer worden gegarandeerd door de strafrechtelijke dreiging als wel door het ontruimings- of uitzettingsbevel. Aangezien de auteurs van het Strafwetboek 2024 ervoor hebben gekozen om het begrip klachtmisdrijf te verlaten, wordt de klacht of reactie van de rechtmatige eigenaar vertaald in de stappen ondernomen bij de procureur des Konings of het vredegerecht om een ontruimings- of uitzettingsbevel te verkrijgen.
Als degene die de plaats bezet daarentegen een ontruimings- of uitzettingsbevel niet opvolgt, wordt de gedraging bestraft.
De weigering om een evacuatie- of uitzettingsbevel na te leven, bestaat dus in het opzettelijk nalaten om binnen de gestelde termijn gevolg te geven aan het ontruimingsbevel bedoeld in artikel 12, § 1, van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed of de uithuiszetting bedoeld in artikel 1344decies van het Gerechtelijk Wetboek. Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1, aangezien een gevangenisstraf voor een dergelijk misdrijf niet kan worden gerechtvaardigd; andere strafrechtelijke reacties verdienen de voorkeur.
Art. 357 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2024) Strafuitsluitende verschoningsgrond stelt:
“De in dit hoofdstuk bedoelde gedragingen (misdrijven tegen het privéleven) kunnen niet worden bestraft indien de persoon met een openbare functie die een niet-manifest onrechtmatig bevel uitvoert, heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij zijn meerdere als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was.”
Commentaar:
Deze strafuitsluitende verschoningsgronden slaan op Hoofdstuk 9. Misdrijven tegen het privéleven en aldus op
Art. 342 Sw. 2024. Schending van het geheim van privécommunicatie of privégegevens van een informaticasysteem (en 342 Sw. 2024)
Art. 344 Sw. 2024. Bedrieglijk gebruik van wettig gemaakte opnamen van privécommunicatie of privégegevens van een informaticasysteem (en 345 Sw. 2024)
Art. 346 Sw. 2024. Onwettig bezit of onwettige terbeschikkingstelling van afluistermateriaal
Art. 347 Sw. 2024. Schending van het briefgeheim
Art. 348 Sw. 2024. Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats (en 349 Sw. 2024)
Art. 350 Sw. 2024. Onwettige bezetting van een niet-bewoonde plaats
Art. 351 Sw. 2024. Weigering om gevolg te geven aan een beslissing tot ontruiming of tot uithuiszetting
Art. 352 Sw. 2024. Schending van het beroepsgeheim (en 353 Sw. 2024)
Art. 354 Sw. 2024. Aantasting van de vrije uitoefening van een eredienst (en 355 Sw. 2024)
Art. 356 Sw. 2024. Schending van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarigen
Deze bepaling omvat de strafuitsluitende verschoningsgrond voor een ondergeschikte die een niet-manifest onrechtmatig bevel van zijn meerdere uitvoert (gehoorzaamheid aan een onrechtmatig bevel van zijn meerdere – zie de artikelen 152 en 260 van het huidige Strafwetboek). In dit geval kan alleen de ondergeschikte een beroep doen op de verschoningsgrond en kan zijn meerdere worden vervolgd en veroordeeld.
Zie ook de bestraffing van het misdrijf Diefstal onder de gelding van het Sw. 2024
Met het oog op vereenvoudiging in het Sw. 2024 wordt afgezien van de verzwarende omstandigheid dat de diefstal werd gepleegd door middel van braak, inklimming of valse sleutels en wordt die voor de diefstal zonder geweld of bedreiging vervangen door het verzwarende bestanddeel dat bestaat uit de binnendringing in een private bewoonde ruimte.
Art. 466 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwaarde diefstal zonder geweld of bedreiging stelt:
“Diefstal zonder geweld of bedreiging wordt bestraft met een straf van niveau 3 indien:
1° de dader een niet voor het publiek toegankelijke plaats is binnengedrongen om de diefstal te plegen, terwijl hij moest vermoeden dat zich daar een of meer personen bevonden;
2° de diefstal werd gepleegd ten nadele van een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand;
3° de daders of een van hen een valse identiteit of hoedanigheid hebben aangenomen of een vals bevel van het openbaar gezag hebben ingeroepen;
4° het misdrijf werd gepleegd bij nacht.”
Commentaar:
Deze bepaling in het Sw. 2024 strekt ten eerste ertoe een nieuw verzwarend bestanddeel in te voeren dat erin bestaat dat de dader van de diefstal een niet voor het publiek toegankelijke plaats binnendringt, terwijl hij moest vermoeden dat zich aldaar een of meer personen bevonden.
Op vermetele wijze aarzelen dieven steeds minder vaak om binnen te dringen in een woning terwijl zij kunnen vermoeden dat de bewoners zich aldaar bevinden, waarbij zij bereid zijn om het risico te nemen dat zij een rechtstreekse confrontatie met hen aangaan die, in voorkomend geval, kan ontaarden in geweld of bedreiging of zelfs ernstigere feiten. Bovendien is het bijzonder traumatiserend voor de slachtoffers om te weten dat dieven zijn binnengedrongen in hun woning terwijl zij zich aldaar bevonden, of erger, om fysiek te worden geconfronteerd met dieven aan het werk in hun privéruimte. Daarom werd in het Sw. 2024 dat soort diefstal strenger bestraft zonder bovendien te vereisen dat effectief geweld of dreiging zou zijn gebruikt. Dat verzwarend bestanddeel vervangt de verzwarende omstandigheid van braak, inklimming of valse sleutels onder de gelding van het Sw. 1867.
De bepaling behoudt eveneens drie andere omstandigheden als verzwarende bestanddelen van de diefstal gepleegd zonder geweld of bedreiging, te weten wanneer de diefstal wordt gepleegd jegens een minderjarige persoon of een persoon in een kwetsbare toestand of indien de daders of een van hen een valse identiteit of valse hoedanigheid hebben aangenomen of wanneer zij een vals bevel van het openbaar gezag inroepen. De keuze werd gemaakt om zich niet te beperken tot de titel van openbaar ambtenaar, maar om enige (valse) hoedanigheid of identiteit te beogen die van die aard is dat het vertrouwen van het slachtoffer wordt misleid (bijvoorbeeld een persoon die zich uitgeeft voor een werknemer van de watermaatschappij). De valse hoedanigheid kan het gevolg zijn van het gebruik van uniformen of insignes die de dader van de feiten draagt.
Daarnaast wordt er in het Sw. 2024 ook voor gekozen om naar analogie met de brandstichting de omstandigheid dat de diefstal bij nacht werd gepleegd (zoals gedefinieerd in de voorafgaande titel) een verzwarend bestanddeel te laten uitmaken bij de diefstal zonder geweld of bedreiging.
De straf waarin is voorzien is een straf van niveau 3. Er moet worden opgemerkt dat in geval van herhaling of samenloop van verschillende diefstallen van dat soort een straf van niveau 4 kan worden uitgesproken.