Artikel 1. Ieder die buiten de particuliere eigendommen een goed vindt, waarvan hij de eigenaar niet kent en er zich meester van maakt, moet het zonder verwijl afgeven aan een gemeentebestuur, bij voorkeur dat van de plaats waar dat goed gevonden is.
Deze verplichting geldt evenwel niet voor de goederen die buiten een woning zijn geplaatst om te worden opgehaald of op een vuilnisbelt zijn geworpen.
Art. 2.De gemeentebesturen bewaren de goederen die overeenkomstig artikel 1 zijn afgegeven, gedurende zes maanden na de afgifte, ter beschikking van de eigenaar of zijn rechtverkrijgenden.
Zij bewaren eveneens, gedurende zes maanden na hun weghaling, de goederen waarvan de eigenaar onbekend is, die de veiligheid of het gemak van doorgang op openbare wegen, straten, kaaien en pleinen hinderen en die zij dientengevolge hebben moeten wegnemen, alsmede de goederen op de openbare weg geplaatst ter uitvoering van vonnissen tot uitzetting, en die zij, na achterlating door hun eigenaar, hebben moeten wegnemen om een eind te maken aan de belemmering van de openbare weg.
[
1 In afwijking van het eerste en het tweede lid is de bewaartermijn voor fietsen beperkt tot drie maanden.]
1 De gemeentebesturen leggen een register van deze goederen aan, dat door iedere belanghebbende kan worden ingezien. (De eigenaar van de in het [
1 tweede]
1 lid bedoelde weggenomen goederen kan op zijn verzoek kosteloos van het gemeentebestuur een uittreksel uit dat register verkrijgen met vermelding van zijn weggenomen goederen.) <W
1998-11-30/33, art. 7, 002;
Inwerkingtreding : 11-01-1999>
Ingeval de gemeente van bewaring niet die is waar het voorwerp werd gevonden, deelt haar bestuur de vondst onverwijld mede aan deze laatste gemeente, welke hiervan in het bovenbedoeld register melding maakt.
(De gemeenten zijn aansprakelijk voor de bewaring van de goederen die zij hebben ontvangen of weggehaald overeenkomstig de bepalingen van de bewaargeving uit noodzaak.) <W 1998-11-30/33, art. 7, 002;
Inwerkingtreding : 11-01-1999>
----------
(
1)<W
2013-05-08/08, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 13-06-2013>
Art. 3. Wanneer de gemeente de eignaar van het betrokken goed of zijn rechtverkrijgenden kent, nodigt zij hem of hen uit per brief door brenger of per aangetekende brief aan hun laatst bekende adres om de goederen of, in de gevallen bepaald in artikel 4, tweede lid, de opbrengst van de verkoop van de goederen te komen afhalen vóór het verstrijken van de termijnen gesteld in artikel 2.
De brief bedoeld in het voorgaande lid moet uiterlijk een maand vóór het verstrijken van de termijnen gesteld in artikel 2, door brenger of ter post afgegeven worden.
Art. 4. In afwijking van artikel 2279, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek worden de goederen die na het verstrijken van de in artikel 2 gestelde termijnen niet door hun eigenaar of diens rechtverkrijgenden zijn opgeëist, eigendom van de gemeente.
De burgemeester mag evenwel, zonder het verstrijken van die termijnen af te wachten, beschikken over de goederen die aan snel bederf onderhevig zijn of schadelijk zijn voor de openbare hygiëne, gezondheid of veiligheid. In geval van verkoop wordt de opbrengst ter beschikking van de eigenaar of van zijn rechtverkrijgenden gehouden tot het verstrijken van de in artikel 2 gestelde termijnen, waarna zij eigendom van de gemeente wordt.
De bestemming aan de betrokken goederen gegeven, wordt vermeld in het register voorgeschreven bij artikel 2.
Art. 5.<W
1998-11-30/33, art. 8, 002;
Inwerkingtreding : 11-01-1999> De gemeentebesturen mogen de kosten die zij gemaakt hebben voor het weghalen en bewaren van de goederen aanrekenen aan de eigenaar of zijn rechtverkrijgenden. Ze kunnen de teruggave van de goederen, met uitzondering van die waarvan sprake is in artikel 1408, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, of de teruggave van de opbrengst van de verkoop daarvan, vóór het verstrijken van de in artikel 2 gestelde termijnen, afhankelijk stellen van de voorafgaande betaling van die kosten.
Art. 6. Overminderd het bepaalde in boek II, titel IX, van het Strafwetboek wordt overtreding van artikel 1 van deze wet gestraft met de straffen bepaald bij artikel 508 van het Strafwetboek.
Hoofdstuk VII en artikel 85 van het eerste boek van het Strafwetboek zijn toepasselijk op de misdrijven bedoeld in het vorige lid.
Art. 7. Deze wet is niet toepasselijk op de gevonden voorwerpen waarvan de toestand door andere wettelijke bepalingen geregeld is.
Wet 21 februari 1983, betreffende de verkoop van sommige achtergelaten voorwerpen.
Artikel 1. De bepalingen van deze wet zijn toepasselijk op lichamelijke roerende zaken die worden toevertrouwd aan een ondernemer, een ambachtsman of een handelaar om te worden bewaard, bewerkt, hersteld of gereinigd, alsmede op zaken die notarissen of gerechtsdeurwaarders onder zich hebben, hetzij voor een openbare verkoping die niet is doorgegaan, hetzij na hun toewijzing.
Art. 2. Zijn de zaken toevertrouwd aan de bewaarnemer, niet teruggenomen binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag waarop de bewaarnemer de eigenaar daarom bij middel van een aangetekende brief, gericht tot de laatste bekende woonplaats, heeft verzocht, dan kan de bewaarnemer, onder de voorwaarden en in de vormen bepaald door de hiernavolgende artikelen, tot de gedwongen verkoop van bedoelde zaken doen overgaan.
Voor een motorvoertuig wordt de termijn, bepaald in het vorige lid, verminderd tot zes maanden.
Worden de zaken geplaatst tegen betaling van een periodieke vergoeding, dan beginnen de termijnen, bepaald in het eerste en het tweede lid, te lopen met ingang van de eerste onbetaalde termijn.
Art. 3. De vordering wordt ingeleid, in de vorm bepaald in Titel V, boek II, deel IV van het Gerechtelijk Wetboek, bij de vrederechter van het kanton waar de bewaarnemer zijn woonplaats of zijn hoofdvestiging heeft. Voor de toepassing van de artikelen 1030 tot 1032 van hetzelfde Wetboek wordt de eigenaar gelijkgesteld met een tussenkomende partij.
Het verzoekschrift vermeldt behalve de feiten ook de kenmerken van de voorwerpen, de plaats en datum van ontvangst, het gevraagde loon, alsmede de naam en de laatste bekende woonplaats van de eigenaar.
Ten minste acht vrije dagen voor de datum van de zitting waarvoor de zaak is ingeschreven, zendt de griffier, bij gerechtsbrief, aan de eigenaar een afschrift van het verzoekschrift vergezeld van een verzoek tot verschijning.
Indien daartoe aanleiding bestaat, beveelt de rechter de verkoop van de achtergelaten voorwerpen binnen de door hem bepaalde termijn, wijst de bevoegde gerechtsdeurwaarder aan en raamt, indien nodig, de begroting van de schuldvordering van de eiser.
Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de opbrengst van de verkoop lager zal liggen dan het bedrag van de schuldvordering van de eiser, kan de rechter, met de instemming van deze laatste, bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat het in bewaring gegeven voorwerp in eigendom aan de eiser overgaat en dat diens schuldvordering daardoor, ten belope van het in de beschikking vastgestelde bedrag, vervalt.
Is de beschikking gegeven in afwezigheid van de eigenaar, dan stelt de aangewezen gerechtsdeurwaarder hem acht vrije dagen tevoren in kennis van plaats, dag en uur van de verkoop.
Art. 4. Na aftrek van de kosten stelt de gerechtsdeurwaarder de afrekening vast en maakt die samen met de opbrengst van de verkoop over aan de eiser, tot beloop van zijn schuldvordering. De gerechtsdeurwaarder keert het overige uit aan de eigenaar of stort het, wanneer diens woon- of verblijfplaats onbekend is, bij de Deposito- en Consignatiekas ten name van de eigenaar met opmaking van een proces-verbaal van bewaargeving. Het in bewaring gegeven bedrag vervalt, in hoofdsom en interesten, van rechtswege aan de Schatkist vijf jaar na de bewaargeving, tenzij dat bedrag, binnen die termijn, door de eigenaar, zijn vertegenwoordigers of zijn schuldeisers is opgevorderd.
Heeft de verkoop niet genoeg opgebracht om de kosten te dekken, dan betaalt de schuldeiser het verschil, behoudens verhaal op de eigenaar.
Art. 5. (De verkopingen die overeenkomstig deze wet geschieden) vallen onder het bepaalde in de artikelen 226 tot 235 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten. <Err. B.St. 12-10-1983>.