Sinds de wet van 7 april 2005, die tot stand kwam onder invloed van de rechtspraak van het EHRM, genieten journalisten bescherming van hun bronnen. Zij kunnen slechts het voorwerp zijn van opsporings- of onderzoeksmaatregelen in de gevallen die de wet limitatief bepaalt. Deze bescherming houdt echter niet in dat journalisten zelf een beroepsgeheim hebben in de zin van artikel 458 Sw. Wanneer een derde een beroepsgeheim schendt, kan de journalist bovendien niet vervolgd worden op grond van artikel 67, lid 4, indien hij zich beroept op zijn recht om zijn bronnen te verzwijgen.
Dat neemt niet weg dat vervolging wegens schending van het beroepsgeheim mogelijk blijft indien een journalist zelf iemand die tot geheimhouding verplicht is, bewust aanzet tot het vrijgeven van informatie uit een gerechtelijk dossier, met de bedoeling en het gevolg dat het onderzoek wordt belemmerd, dat de privacy of integriteit van betrokkenen wordt geschonden of dat hun goederen worden aangetast. In dat geval kan de journalist als mededader worden beschouwd.
De immuniteit van journalisten is strikt persoonlijk, zodat de bron die de vertrouwelijke informatie verstrekt wel strafrechtelijk kan worden vervolgd. Daarnaast kan een journalist die betrokken is bij de diefstal van vertrouwelijke informatie ook aansprakelijk worden gesteld wegens deelneming aan diefstal. De rechtspraak heeft zelfs al een journalist veroordeeld als mededader van het misdrijf omschreven in artikel 460ter Sw., dat het gebruik sanctioneert van informatie verkregen via inzage in een strafdossier door een verdachte of burgerlijke partij.
7 APRIL 2005. - Wet tot bescherming van de journalistieke bronnen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2. De bescherming van de bronnen als bepaald in artikel 3, genieten de volgende personen :
1° journalisten, dus eenieder die als zelfstandige of loontrekkende werkzaam is, alsook iedere rechtspersoon, en die regelmatig een rechtstreekse bijdrage levert tot het verzamelen, redigeren, produceren of verspreiden van informatie voor het publiek via een medium;
2° redactiemedewerkers, dus eenieder die door de uitoefening van zijn functie ertoe gebracht wordt kennis te nemen van informatie die tot de onthulling van een bron kan leiden, ongeacht of dat verloopt via het verzamelen, de redactionele verwerking, de productie of de verspreiding van die informatie.
(NOTA : bij arrest nr 91/2006 van 07-06-2006 (B.St. 23-06-2006, p. 32141-32146), heeft het Arbitragehof in artikel 2, 1° de woorden " journalisten, dus " en " als zelfstandige of loontrekkende werkzaam is, alsook iedere rechtspersoon, en die regelmatig " vernietigd)
Art. 3. De personen bedoeld in artikel 2 hebben het recht hun informatiebronnen te verzwijgen.
Met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 4, kunnen zij er niet toe worden gedwongen hun informatiebronnen vrij te geven en inlichtingen, opnames en documenten te verstrekken die onder meer :
1° de identiteit van hun informanten kunnen bekendmaken;
2° de aard of de herkomst van hun informatie kunnen prijsgeven;
3° de identiteit van de auteur van een tekst of audiovisuele productie kunnen bekendmaken;
4° de inhoud van de informatie en van de documenten zelf kunnen bekendmaken, indien daarmee de informant kan worden geïdentificeerd.
Art. 4. De personen bedoeld in artikel 2 kunnen enkel op vordering van de rechter ertoe gedwongen worden de informatiebronnen bedoeld in artikel 3 vrij te geven, indien die van aard zijn misdrijven te voorkomen die een ernstige bedreiging opleveren voor de fysieke integriteit van één of meer personen, daarin begrepen de misdrijven bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek, in de mate zij de fysieke integriteit in het gedrang brengen, en indien de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn :
1° de gevraagde informatie is van cruciaal belang voor het voorkomen van deze misdrijven;
2° de gevraagde informatie kan op geen enkele andere wijze verkregen worden.
Art. 5. <W 2006-05-09/34, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 17-03-2007> Gegevens die betrekking hebben op de informatiebronnen van de personen bedoeld in artikel 2, mogen niet het voorwerp uitmaken van enige opsporings- of onderzoeksmaatregel, tenzij die gegevens kunnen voorkomen dat de in artikel 4 bedoelde misdrijven worden gepleegd, en met naleving van de daarin bepaalde voorwaarden.
Art. 6. De personen bedoeld in artikel 2 kunnen niet op grond van artikel 505 van het Strafwetboek worden vervolgd als zij hun recht uitoefenen om hun informatiebronnen te verzwijgen.
Art. 7. Ingeval het beroepsgeheim in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek wordt geschonden, kunnen de personen bedoeld in artikel 2 niet op grond van artikel 67, vierde lid, van het Strafwetboek worden vervolgd als zij hun recht uitoefenen om hun informatiebronnen te verzwijgen.
(Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 7 april 2005.
ALBERT