De ouders staan in voor het beheer van de goederen van hun minderjarig kind en treden zij op als zijn vertegenwoordiger.
Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de familierechtbank wenden (art. 376 oud BW)
Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid, is de machtiging van de vrederechter vereist om de in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° bepaalde handelingen te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen (art. 378 BW)
Met toepassing van artikel 378, § 1, zesde lid oud BW kan enkel een voogd ad hoc worden aangesteld wanneer de ouder(s) en het kind tegenover elkaar staan als contracterende of als geding voerende partijen. (artikel 378, § 1, zesde lid oud BW) Andere mogelijkheden zijn er niet. Edoch:
De verplichting om rekening en verantwoording af te leggen over het ouderlijk goederenbeheer, bestaat op het ogenblik dat er een einde komt aan het ouderlijk goederenbeheer. Maar tijdens de periode waarin het ouderlijk gezag bestaat, kan een ouder niet worden verplicht om rekenschap te geven van de uitoefening van zijn wijze van goederenbeheer.
Alle gelden die de minderjarige krachtens een rechterlijke beslissing verkrijgt, moeten ambtshalve worden geblokkeerd.
De ouders die belast zijn met het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen, zijn rekening en verantwoording verschuldigd wat betreft de eigendom en de opbrengsten van de goederen waarvan ze niet het genot hebben, en wat betreft de eigendom alleen, van de goederen waarvan hun volgens de wet het genot toekomt.
Iedere rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over geldsommen die toekomen aan een minderjarige, beveelt ambtshalve dat voornoemde geldsommen worden geplaatst op een rekening die op zijn naam is geopend. Behoudens het recht op wettelijk genot, is de rekening onbeschikbaar tot het tijdstip van de meerderjarigheid van de minderjarige.
Wanneer de beslissing bedoeld in het vorige lid in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier daarvan kennis door toezending van een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de schuldenaars, waarna deze laatsten zich slechts met nakoming van de beslissing van de familierechtbank]rechtsgeldig kunnen bevrijden. Wanneer een voogdij is opengevallen, zendt hij eveneens een afschrift aan de griffier van het vredegerecht waarvan de voogdij afhangt. (art. 379 oud BW).
De ouders die belast zijn met het beheer van de goederen van hun minderjarige kinderen, zijn rekening en verantwoording verschuldigd wat betreft de eigendom en de opbrengsten van de goederen waarvan ze niet het genot hebben, en wat betreft de eigendom alleen, van de goederen waarvan hun volgens de wet het genot toekomt.
Iedere rechterlijke beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan over geldsommen die toekomen aan een minderjarige, beveelt ambtshalve dat voornoemde geldsommen worden geplaatst op een rekening die op zijn naam is geopend. Behoudens het recht op wettelijk genot, is de rekening onbeschikbaar tot het tijdstip van de meerderjarigheid van de minderjarige.
Wanneer de beslissing bedoeld in het vorige lid in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier daarvan kennis door toezending van een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de schuldenaars, waarna deze laatsten zich slechts met nakoming van de beslissing van de familierechtbank]rechtsgeldig kunnen bevrijden. Wanneer een voogdij is opengevallen, zendt hij eveneens een afschrift aan de griffier van het vredegerecht waarvan de voogdij afhangt.(art 379 oud BW)
Bevoegdheid Vrederechter versus bevoegdheid familierechtbank.
De familierechtbank is bevoegd om in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders of van een van hen, dan wel van de procureur des Konings, alle beschikkingen op te leggen of te wijzigen met betrekking tot het ouderlijk gezag (art. 387bis oud BW j° art. 572bis Ger.W.), waaronder ook het ouderlijkgoederenbeheer moet worden begrepen.
Artikel 387bis oud BW maakt geen onderscheid tussen het gezag over de persoon van de minderjarige en het beheer van de goederen van de minderjarige.
Hieruit zou kunnen afgeleid dat de familierechtbank, en niet de vrederechter, het optreden van één ouder moet machtigen wanneer de andere ouder weigert mee te werken aan de uitvoering van een reeds gemachtigde handeling.
Rekening verantwoording
Ouders zijn rekening en verantwoording verschuldigd met betrekking tot de eigendom van de goederen van de minderjarige, en ook wat de opbrengsten ervan betreft voor de goederen waarover ze geen vruchtgenot hebben (art. 379, eerste lid oud BW) en dit pas als het ouderlijkgoederenbeheer eindigt, namelijk bij de meerderjarigheid of ontvoogding van het kind (art. 372 oud BW) en dit indien het meerderjarige kind erom verzoekt. Tijdens de minderjarigheid kan dus niet om deze rekening-verantwoording worden verzocht.
Beheer van de goederen door de ouders na meerderjarigheid
Het na de meerderjarigheid gedurende een langere periode, stilzwijgend aanvaarde en voortgezette beheer door de ouders van roerende goederen die eigendom zijn van de minderjarige kan in concrete omstandigheden worden gekwalificeerd als een bewaargeving in de zin van artt. 1915-1963 oud BW.
Overeenkomstig artt. 1915 oud BW en volgende is bewaargeving in het algemeen een handeling waarbij men de zaak van een ander aanneemt, onder verplichting om die te bewaren en in natura terug te geven.
De bewaargeving gebeurt om niet, en moet roerende goederen tot voorwerp hebben (artt. 1917-1918 oud BW). De bewaargeving vereist de werkelijke of fictieve overgang van de in bewaring gegeven zaak (art. 1919 oud BW). Vrijwillige bewaargeving vereist de wederzijdse toestemming van bewaargever en bewaarnemer, waarbij de eigenaar van de in bewaring gegeven zaak, ook stilzwijgend kan toestemmen (artt. 1921-1922 oud BW).
Vrijwillige bewaargeving is een overeenkomst, waarvan de geldigheid de toestemming vereist van beide partijen tot het sluiten van deze overeenkomst. Tussen partijen moet een wilsovereenstemming bestaan om daadwerkelijk rechtsgevolgen te doen ontstaan. De toestemming kan stilzwijgend zijn, indien zij volgt uit een gedraging die voor geen andere uitleg vatbaar is en derhalve de wil inhoudt om een overeenkomst te sluiten (zie: art. 1915 en 1921 oud BW, en opnieuw: Cass. AR nr. C.14.0231.N 8 mei 2015, Arr.Cass. 2015, 1188, Pas. 2015, afl. 5, 1164).