Art. 425 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Definities Valsheden stelt:
“Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° de effecten: de obligaties en de daartoe behorende rentebewijzen, de kasbonnen, de cheques of de overschrijvingen uitgegeven door de schatkist, alsook de obligaties van de openbare schuld van een andere Staat, de aandelen, de obligaties of de andere effecten die wettig zijn uitgegeven door de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de openbare besturen of instellingen, onder welke benaming ook, door vennootschappen of particulieren, alsook de rente- of dividendbewijzen behorende tot die verschillende effecten, ongeacht of zij zijn uitgegeven in België of in een andere Staat;
2° het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten: de muntstempels, muntmatrijzen, giet- of drukvormen, platen of andere voorwerpen of middelen bestemd tot het vervaardigen van de munt of van effecten;
3° de plakpostzegels en de andere zegels: de plakpostzegels, de andere nationale of buitenlandse plakzegels, de zegels die gedrukt worden op de documenten die bpost of de post van een andere staat uitgeeft, de frankeerwaarde die vertegenwoordigd worden door afdrukken van machines of door symbolen die door bpost of door de post van een andere Staat erkend zijn;
De zegels die gedrukt worden op de documenten en de frankeerwaarde die vertegenwoordigd wordt door afdrukken van machines of door symbolen die uitgegeven worden of erkend worden door een onderneming die postdiensten aanbiedt vallen onder toepassing van deze definitie.
4° de veiligheidskenmerken: hologrammen, watermerken of andere muntbestanddelen die worden gebruikt om de munt tegen namaking of vervalsing te beveiligen;
5° het niet-contant betaalinstrument: een immaterieel of materieel, beveiligd apparaat of voorwerp of een immateriële of materiële, beveiligde registratie, of een combinatie daarvan, waarmee de houder of gebruiker, al dan niet in combinatie met een procedure of geheel van procedures, geld of monetaire waarde kan overmaken, waaronder door middel van digitale betaalmiddelen, en dat niet wordt bedoeld in artikel 79, 27°.”
Commentaar:
Valsheden
Titel III van het Strafwetboek 1867 handelt over de misdaden en wanbedrijven tegen de openbare trouw. De wetgever heeft onder deze titel een reeks misdrijven verzameld die gepleegd worden door middel van een wijziging van de waarheid en die afbreuk doen aan het vertrouwen dat het publiek hecht aan bepaalde tekens, merken en uiterlijke vormen waarop de staatsmachten en particulieren zich beroepen om de authenticiteit en betrouwbaarheid in de maatschappelijke verhoudingen te verzekeren.
In het nieuwe Boek II Sw. 2024 werden verschillende bepalingen die samengebracht werden onder titel III van het Strafwetboek 1867 onder titel 4, “Valsheden” genaamd.
Deze titel bevat drie hoofdstukken.
Het eerste hoofdstuk herneemt de bepalingen op het gebied van valsemunterij, getiteld “Bescherming van de munt, van de effecten, van de veiligheidskenmerken en van de zegels, stempels, keurstempels en merken”.
Misdrijven op het gebied van valsemunterij vormen een schending “(…) van het vertrouwen dat de maatschappij toekent aan de officiële munten, als gevolg van de externe garanties van hun authenticiteit. Het zijn misdrijven tegen de openbare trouw. (…) De essentie van het misdrijf van valsemunterij is het beogen te doen geloven in een waarde-attest dat niet bestaat, door middel van de tekens van echte munten”.
Het bevat een eerste afdeling die een definitie van enkele in dit hoofdstuk gebruikte termen inhoudt.
Vervolgens behandelt dit hoofdstuk:
— bescherming van de munt, van de effecten, van het materiaal voor het vervaardigen van de munt of de effecten en van de veiligheidskenmerken (afdeling 2);
— illegaal in omloop brengen van de munt en vervaardigen en in omloop brengen van de drukwerken of formulieren die een munt, effecten, plakpostzegels en andere zegels nabootsen (afdeling 3);
— bescherming van ´s Lands zegel, van de rijksstempels en van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver en platina (afdeling 4);
— bescherming van de keurmerken van het waarborgkantoor (afdeling 5);
— bescherming van zegels, de stempels en de merken van de overheden en van particulieren (afdeling 6);
— bescherming van plakpostzegels en andere zegels (afdeling 7);
— bescherming van de naam van de fabrikant en van de handelsnaam van een fabriek (afdeling 8).
Dit hoofdstuk eindigt met een aantal gemeenschappelijke bepalingen (afdeling 9).
Het tweede hoofdstuk behandelt valsheid in geschriften of op andere duurzame dragers en het gebruik van valse stukken.
Het derde hoofdstuk herneemt de misdrijven inzake aanmatiging van functies, titels of een naam.
HOOFDSTUK 1
Bescherming van de munt, van de effecten, van de veiligheidskenmerken en van de zegels, stempels, keurstempels en merken Dit hoofdstuk betreft de misdrijven die de bestrijding van valsemunterij beogen. Het brengt de artikelen 160 tot en met 192ter van het Strafwetboek 1867 samen en herneemt de strafbaarstelling van de wet van 11 juni 1889 met betrekking tot drukwerken of formulieren die het voorkomen van bankbiljetten of andere papieren waarden hebben.
Het Strafwetboek 1867 bevat verschillende verouderde bepalingen gekenmerkt door het monetaire regime dat bestond op het moment dat dit werd opgesteld. Deze bepalingen maken bijvoorbeeld een onderscheid tussen “valsemunterij in geldstukken” en “valsemunterij in biljetten”. Het Strafwetboek 1867 hanteert ook verschillende bepalingen voor de bescherming van gouden of zilveren munten, evenals munten uit andere metalen. Deze kenmerken houden niet langer verband met het huidige monetaire regime. Andere bepalingen van het Strafwetboek 1867 werden geactualiseerd onder invloed van verschillende Europese en internationale regels. Het Strafwetboek 1867 werd vooral gewijzigd door de wet van 4 april 2001 ter versterking van de bescherming tegen valsemunterij met het oog op het in omloop brengen van de euro. Hierdoor zijn de bepalingen in verband met valsemunterij uiteenlopend, complex en moeilijk te begrijpen.
In het Strafwetboek 2024 werden deze bepalingen vereenvoudigd en te verduidelijkt.
Het strafwetboek 2024 past de voor valsmunterij voorgeschreven straffen aan in functie van de strafniveaus die beschreven staan in het van Boek I van het Strafwetboek 2024. Op de meeste misdrijven staan criminele straffen. Op enkele ervan staan correctionele straffen. Al deze straffen gaan gepaard met een bijkomende geldboete. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 bepaalt immers dat in de gevallen omschreven in de hoofdstukken I tot IV van deze titel en waarvoor geen geldboete in het bijzonder bepaald is, een geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro wordt uitgesproken.
Voor de bepalingen inzake valsmunterij stelt het Strafwetboek 2024 een structuur voor die veel coherenter is. Deze begint met een reeks definities die gericht is op een vereenvoudiging van de bewoording van de strafbaarstellingen en een beter begrip van hun draagwijdte.
De bepalingen ter bescherming van de munt, van de effecten, van het materiaal voor het vervaardigen van de munt of de effecten en van de veiligheidskenmerken staan eerst beschreven. Inzake ernst zijn dit de belangrijkste misdrijven. Vervolgens komen de misdrijven betreffende de belangrijkste voorbereidende handelingen inzake valsmunterij, net als van ´s Lands zegel, van de rijksstempels en van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver en platina. De sancties voor andere zegels, stempels, keurstempels en merken worden daarna besproken. De meeste strafbaarstellingen worden op dezelfde wijze gepresenteerd: de strafbaarstellingen voor namaking en vervalsing worden eerst uiteengezet. De gebruikshandelingen (het in omloop brengen, de overdracht, het nadelige gebruik, enz.) worden vervolgens besproken.
Afdeling 1
Betekenis van enkele in dit hoofdstuk gebruikte termen
De eerste afdeling met als titel “Betekenis van enkele in dit hoofdstuk gebruikte termen” bevat een artikel dat verschillende definities samenbrengt.”
“Artikel 428 Sw. 2024 definieert verschillende begrippen:
1° de tekst definieert wat verstaan dient te worden onder “effecten” door zich te baseren op de artikelen 173 tot en met 175 van het Strafwetboek 1867. De wet van 14 december 2005, die betrekking heeft op de afschaffing van effecten aan toonder, heeft de door de Staatskas uitgegeven biljetten aan toonder afgeschaft. Deze werden dus niet in de definitie overgenomen. Deze definitie groepeert de obligaties en interestcoupons, de bons, de cheques en de overschrijvingen. Al deze titels zijn uitgegeven door de Staatskas.
Het Sw. 2024 richt zich eveneens op de schuldbrieven aan toonder van de openbare schuld van een andere Staat (artikel 174 van het Strafwetboek 1867), evenals effecten uitgegeven in een andere Staat (artikel 175 van het Strafwetboek 1867). In dit opzicht stelt het Sw. 2024 een wijziging van de terminologie voor door te specificeren dat de uitgifte van de biljetten plaatsgehad kan hebben in een “andere Staat” in plaats van “in het buitenland”. De definitie heeft ten slotte betrekking op de titels, zowel publieke als private, andere dan de titels die uitgaan van de Staat en de interestcoupons of dividenden die samenhangen met deze titels;
2° het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten voldoet ook aan een definitie die gebaseerd is op voorwerpen of middelen die dienen voor het vervaardigen van de munt en effecten zoals bedoeld in artikelen 180, 185bis, 186, 187 en 187bis van het Strafwetboek 1867. Deze definitie heeft het voordeel dat ze alle voorwerpen of procedés beoogt, al dan niet materieel, die het namaken, veranderen en vervalsen mogelijk maken. Ook informaticamateriaal wordt beoogd;
3° artikel 428 Sw. 202 geeft aan welke de plakpostzegels en de andere zegels zijn die door de ontwerptekst bedoeld worden, door zich te verlaten op de artikelen 188 tot en met 190bis van het Strafwetboek 1867.
4° tenslotte definieert dit artikel de veiligheidskenmerken door te refereren aan de Richtlijn 2014/62/EU. Het gaat over hologrammen, watermerken of andere muntbestanddelen die worden gebruikt om de munt tegen namaking of vervalsing te beveiligen.
Door deze definities kunnen de bewoordingen van de strafbaarstellingen vereenvoudigd worden. Deze bevatten geen opsomming meer van de verschillende effecten, van de verschillende voorwerpen of middelen die dienen voor het vervaardigen van munten en effecten, enz., maar zijn gebaseerd op de in artikel 428 Sw. 2024 voorgestelde terminologie waaronder alle in het huidige Strafwetboek gehanteerde termen kunnen vallen.
Art. 426 Sw . 2024 (Inwerking 8 april 2026) Gemeenschappelijke bepaling stelt:
“De bepalingen van afdeling 2 zijn zonder onderscheid van toepassing op de munten die reeds zijn uitgegeven en in omloop zijn gebracht als wettig betaalmiddel en op de munten die, hoewel zij bestemd zijn om in omloop te worden gebracht als wettig betaalmiddel, nog niet zijn uitgegeven.
De straffen waarin is voorzien voor de misdrijven betreffende de euro omschreven in afdeling 2 zijn van toepassing op dezelfde misdrijven gepleegd ten overstaan van de munt die niet wettelijk gangbaar meer is of waarvan de uitgifte niet meer toegelaten is ingevolge de introductie of de aanneming van de chartale euro.”
Commentaar:
Bescherming van de munt, van de effecten, van het materiaal voor het vervaardigen van de munt of de effecten en van de veiligheidskenmerken.
Onder de gelding van het Strafwetboek 1867 overlappen de strafbare feiten die betrekking hebben op muntstukken, bankbiljetten en effecten elkaar grotendeels. De misdrijven inzake het materiaal voor het vervaardigen van de munt en van de effecten en veiligheidskenmerken zijn eveneens vergelijkbaar. Toch staan deze bepalingen in aparte hoofstukken van het Strafwetboek 1867. De bepalingen inzake valsmunterij zijn derhalve niet uniform en niet duidelijk genoeg.
Om de leesbaarheid en coherentie van deze bepalingen te verbeteren, brengt het Sw. 2024 ze onder één enkele afdeling samen. De strafbare feiten worden eveneens vereenvoudigd en verduidelijkt doordat ze enkel verwijzen naar de termen “munt”, “effect”, en “materiaal voor het vervaardigen van de munten en van de effecten”.
Zo maakt afdeling 2 de volgende gedragingen strafbaar:
— namaking en vervalsing van de munt, van de effecten, en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de effecten 430 Sw. 2024);
— in omloop brengen van valse munten of valse effecten (artikel 431); — overdracht van valse munten of valse effecten (artikel 432 Sw. 2024);
— overdracht van materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de veiligheidskenmerken (artikel 433 Sw. 4024);
— weer in omloop brengen van de valse munt of valse effecten die te goeder trouw ontvangen zijn (artikel 434 Sw. 2024).
Afdeling 2 begint met een gemeenschappelijke bepaling.”
“Artikel 429 Sw. 2024 is een gemeenschappelijk artikel voor de bepalingen van afdeling 2 dat gewijd is aan de bescherming van de munt, van de effecten, van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten en van de veiligheidskenmerken. Het eerste lid van deze bepaling herneemt de artikelen 170bis en 177bis van het Strafwetboek 1867 die in het Strafwetboek opgenomen werden door de wet van 8 oktober 2017 tot omzetting van Richtlijn 2014/62/EU.
Dit lid is gericht op de beveiliging van de munt vóór deze officieel in omloop gebracht wordt. De voorbereidende werken van de wet van 18 oktober 2017 bepalen dat de artikelen 170bis en 177bis betrekking hebben op vervalsers die, voordat biljetten en munten in omloop komen, over bepaalde informatie beschikken waardoor ze toekomstige munten kunnen kopiëren.
Het tweede lid van artikel 429 Sw. 1867 bepaalt dat de straffen die voorzien zijn voor de misdrijven met betrekking tot de euro die beschreven staan in afdeling 2, ook gelden voor dezelfde misdrijven die gepleegd worden ten overstaan van de munt die niet wettelijk gangbaar meer is of waarvan de uitgifte niet meer toegelaten is ingevolge de introductie of de aanneming van de chartale euro.
Deze bepaling herneemt artikel 192bis dat aan het Strafwetboek Sw. 1867 toegevoegd werd door de bovenvermelde wet van 4 april 2001. Het Strafwetboek 2024 verbetert de formulering van de bepaling om deze duidelijker te maken. Dit artikel voorkomt het vervaardigen door namakers van valse muntstukken en valse bankbiljetten uitgedrukt in een oude munteenheid om te proberen deze uit te wisselen tegen euro’s.
Art. 427 Sw. 2024 (Inwerking 8 april 2026) Namaking en vervalsing van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten stelt:
Ҥ 1. Namaking van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de effecten is het met bedrieglijk opzet nabootsen van de munt, van effecten of van het echte materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten, door het vervaardigen van niet-authentieke munten, niet-authentieke effecten of niet-authentiek materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten.
Vervalsing van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten is het met bedrieglijk opzet aantasten van de munt, van de effecten of van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten teneinde er wijzigingen in aan te brengen.
§ 2. De namaking en de vervalsing van de munt en van de effecten worden bestraft met een straf van niveau 4.
De namaking en de vervalsing van het materiaal voor het vervaardigen van de munt of de effecten worden bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Het nieuwe artikel verwijst niet langer naar het veranderen van munten zoals bedoeld in artikelen 161 en 163 van het Strafwetboek 1867. Verandering bestaat uit het met bedrieglijk opzet verminderen van de intrinsieke waarde van muntstukken door wijziging van hun gewicht of substantie. Deze handeling komt overeen met vervalsing. Omdat dit begrip dus geen enkel nut meer heeft, behoudt het Strafwetboek 2024 enkel nog de term “vervalsing”. Voor de rechtsleer is vervalsing van effecten en biljetten hetzelfde als wat verandering is voor muntstukken. De opheffing van deze term is gericht op het vereenvoudigen en uniformiseren van de bepalingen op het gebied van valsemunterij. Deze wijziging is verwant met artikel 79, 26° van het ontwerp gewijd aan de definitie van de munt, die de begrippen biljetten en muntstukken inhoudt.
Paragraaf 1 van artikel 430 definieert de misdrijven (1°). Deze paragraaf specificeert bovendien wat het vereiste moreel bestanddeel is voor het plegen van deze misdrijven (2°). Paragraaf 2 bepaalt welk strafniveau op deze misdrijven staat (3°).
1° Definities:
Artikel 427 Sw. 2024, § 1 definieert namaking en vervalsing van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten op basis van de definities omvat in de omzendbrief nr. 1/2013 van het College van procureurs-generaal inzake de bestrijding van valsemunterij.
Het eerste lid van paragraaf 1 behandelt het namaken van de munt, van de effecten en van materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten. Dit bestaat uit het met bedrieglijk opzet namaken, door de dader, van de echte munt, effecten of materiaal bestemd tot het vervaardigen van niet-authentieke munten, effecten of gereedschappen. Deze bepaling brengt de strafbare feiten samen die beschreven staan in de artikelen 160, 162, 173, 174, 175, 180, derde en vierde lid, en 186, derde en vierde lid, van het Strafwetboek 1867. Namaking veronderstelt het vervaardigen van de munt, de effecten, of nieuw materiaal en moet de essentiële kenmerken imiteren van de munten, biljetten, enz. Bijvoorbeeld, de afdruk die aangebracht wordt op de muntstukken en die de authenticiteit ervan garandeert, moet nagemaakt worden opdat er van namaking sprake kan zijn.
Het tweede lid heeft betrekking op het vervalsen van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of de effecten. Dit bestaat uit het met bedrieglijk opzet schenden, door de dader, van de echte munt, van de effecten of van het materiaal, teneinde hieraan wijzigingen aan te brengen. Door dit misdrijf worden de artikelen 161, 163, 173, 174, 175, 180, derde en vierde lid, en 186, derde en vierde lid, van het Strafwetboek 1867 hernomen. De definitie van vervalsing omvat het begrip van verandering van munten dat niet langer in de ontwerptekst te vinden is. De vervalsing van een bankbiljet zou bijvoorbeeld het wijzigen van het serienummer ervan kunnen zijn. Vervalsing kan eveneens bestaan uit het wijzigen van het materiaal waaruit de munt bestaat door het vervangen van goud of zilver door een ander metaal of het wijzigen van het geldteken dat de waarde van de munt aangeeft.
Het essentiële onderscheid tussen namaking en vervalsing berust op het voorwerp van het strafbare feit zelf. Namaking is gericht op het vervaardigen van nieuwe muntstukken, nieuwe effecten, enz., terwijl vervalsing betrekking heeft op reeds bestaande muntstukken, bankbiljetten, effecten, enz.
2° Het moreel bestanddeel
De misdrijven van namaking en vervalsing van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt en van de effecten vereisen een moreel bestanddeel, zelfs indien de wettelijke bepalingen die deze feiten strafbaar stellen dit niet expliciet voorschrijven. Valse munten worden beschouwd als een vervalsing en vereisen een bijzonder opzet, zoals bij valsheid in geschriften. Bijgevolg moeten namaak en vervalsing gepleegd worden met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, doordat de dader zichzelf of een ander een onrechtmatig voordeel trachtte te verschaffen, doordat hij probeerde het openbare vertrouwen te ondermijnen, of doordat hij enig ander crimineel motief nastreefde. Het gaat om een impliciet bijzonder opzet dat voortvloeit uit het feit zelf.
Daarom heeft de tekst van 427 Sw. 2024 in paragraaf 1 gedefinieerde strafbepalingen te verduidelijkt door een moreel bestanddeel op te nemen in de beschrijving van de strafbaarstellingen. De misdrijven dienen gepleegd te worden “met bedrieglijk opzet”.
3° Het niveau van de straffen
Paragraaf 2 van artikel 427 bepaalt de straffen die op namaking en vervalsing staan.
Onder de gelding van het Sw. 1867 worden de meeste misdrijven inzake valsemunterij bestraft met criminele straffen. Het namaken van gouden of zilveren munten is strafbaar met een staf van tien tot vijftien jaar opsluiting, terwijl het namaken van munten van een ander metaal of munten uitgedrukt in euro strafbaar is met een straf van vijf tot tien jaar opsluiting.
Het veranderen van de verschillende metalen is daarentegen strafbaar met een straf van vijf tot tien jaar opsluiting. Het Strafwetboek 1867 maakt namaking en vervalsing van biljetten en effecten daarenboven strafbaar met een straf van vijf tot tien jaar, tien tot vijftien jaar, of vijftien tot twintig jaar opsluiting. Namaking en vervalsing van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt is strafbaar met een straf van vijf tot tien jaar opsluiting. Krachtens artikel 214 van het Strafwetboek 1867 is een verplichte geldboete van 26 euro tot 2.000 euro van toepassing.
De tekst van het Sw. 2024 bestraft de namaking van de munt en van de effecten en de vervalsing van de munt en van de effecten op dezelfde manier gezien het gaat om bijzonder gelijkaardige strafbaarstellingen die dezelfde belangen beschermen en maakt deze feiten strafbaar met een straf van niveau 4, die bestaat uit maximaal vijf tot tien jaar gevangenisstraf.
Dit strafniveau beantwoordt aan wat voorgeschreven wordt door artikel 5.3. van Richtlijn 2014/62/EU, dat de lidstaten verzoekt maatregelen te treffen ter verzekering dat het op bedrieglijke wijze vervaardigen of veranderen van munten strafbaar gesteld wordt met een maximumstraf van ten minste acht jaar gevangenisstraf.
Namaking en vervalsing van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt en van de effecten dient minder streng bestraft te worden dan het namaken en vervalsen van de munt of van de effecten zelf. Deze feiten worden bestraft met een straf van niveau 4. Daarom wordt dit misdrijf strafbaar gemaakt met een straf van niveau 3.
Art. 428 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) In omloop brengen van valse munten of valse effecten stelt:
“In omloop brengen van valse munten of valse effecten is het met bedrieglijk opzet in omloop brengen van de nagemaakte, vervalste of beschadigde munt of effecten.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Dit artikel maakt het in omloop brengen van valse munten of valse effecten strafbaar. Het eerste lid van artikel 428 definieert dit misdrijf als volgt: het in omloop brengen van valse munten of valse effecten is het met bedrieglijk opzet in omloop brengen van de nagemaakte, vervalste of beschadigde munt of effecten. Het in omloop brengen is dus de verspreiding van de munt en effecten in het economische verkeer.
Deze bepaling berust op de artikelen 168, 169, eerste lid, 176 en 177, eerste lid, van het Strafwetboek 1867. De artikelen 168 en 176 van het Strafwetboek 1867 bestraffen derde partijen die, in overleg met de vervalsers en hun medeplichtigen, deelnemen aan het in omloop brengen van valse munten of valse effecten, evenals het invoeren op Belgisch grondgebied van valse munten en valse effecten. Artikelen 169, eerste lid, en 177, eerste lid Sw. 1867, leggen straffen op voor derden die wetens valse munten of valse effecten aanschaffen en deze in omloop brengen. In dit geval hebben derden niet in overleg met de vervalsers of hun medeplichtigen gehandeld.
Het Strafwetboek 1867 maakt het in omloop brengen van valse munten enkel strafbaar wanneer dit gedaan wordt door een ander persoon dan de vervalser. Indien de uitgifte het werk is van de vervalser, beschouwde de wetgever dit als een aanvulling op de namaking of verandering en heeft het dus niet als zodanig gesanctioneerd.
Deze bepalingen in het Sw. 1867 zijn moeilijk leesbaar vermits ze een onderscheid maken met betrekking tot het voorafgaand overleg en ze twee verwijzingen inhouden naar strafbare deelneming. Het Sw. 2024 vervangt deze strafbaarstellingen door een algemene bepaling die het in omloop brengen door ieder persoon strafbaar maakt, waardoor de bewoording van de strafbaarstelling vereenvoudigd wordt en deze vlotter leesbaar wordt.
Onder de gelding van het Sw. 2024 wordt ieder persoon strafbaar in geval van het in omloop brengen van valse munten of valse effecten. De vervalser wordt ook geviseerd door de strafbaarstelling. In dit geval is er een samenloop van misdrijven met het misdrijf dat namaking en vervalsing strafbaar stelt.
Deze strafbepaling is ook gericht tegen derde partijen, ongeacht of deze al dan niet in overleg met de vervalsers of hun medeplichtigen handelden. Het misdrijf werd gepleegd, ongeacht de wijze waarop de derde partij zich de valse munt verschaft.
Het Sw. 2024 herneemt dus niet de voorwaarde die stelt dat de dader van het misdrijf de valse muntstukken of biljetten en effecten moet aanschaffen vóór hij ze in omloop brengt, in geval van het in omloop brengen zonder voorafgaand overleg (artikelen 169, eerste lid en 177, eerste lid, van het Strafwetboek 1867). Het Sw. 2024 verwijst niet langer naar het woord “uitgifte”, maar eerder de bewoordingen “in omloop brengen”. Het Strafwetboek 1867 verwijst naar het woord “uitgifte” of gebruikt de bewoordingen “in omloop brengen” op willekeurige wijze. Richtlijn 2014/62/EU verwijst enkel naar het in omloop brengen. Daarom volgt het Sw. 2024 dezelfde benadering. Deze precisering creëert meer uniformiteit in de strafbepalingen inzake valsmunterij en maakt deze vlotter leesbaar.
De tekst stelt ook het in omloop brengen van beschadigde munten of waardepapieren strafbaar.
Bij alle beschadigde munten die worden aangeboden via de Nationale Bank van België, is er een gezamenlijk uitgewerkte procedure waarbij de deposant informatie moet geven over de herkomst en oorzaak van beschadiging. Op basis van deze informatie en na controle van de munten, wordt een rapport over de eventuele terugbetaling opgemaakt. Bij verdachte dossiers wordt ook de federale politie op de hoogte gebracht en kan hier een strafrechtelijke zaak van komen.
Het Sw. 2024, neemt een moreel bestanddeel op in de beschrijving van het misdrijf. Dit schuldbestanddeel vloeit voort uit artikel 213 van het Strafwetboek 1867 dat bepaalt dat de toepassing van de straffen, gesteld tegen hen die gebruik maken van de munten, effecten, rente- of dividendbewijzen, biljetten, zegels, stempels, merken, telegrammen en geschriften welke nagemaakt, valselijk opgemaakt of vervalst zijn, slechts plaatsheeft voor zover die personen van de valse zaak gebruik maken met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden. Er wordt dus gespecificeerd dat het in omloop brengen moet plaatshebben met bedrieglijk opzet.
In het Strafwetboek 1867 wordt het in omloop brengen van valse muntstukken door derden in overleg met de vervalsers of hun medeplichtigen bestraft zoals de gerelateerde namaking of veranderingen. Dit geldt ook voor biljetten en effecten. Het in omloop brengen van valse muntstukken zonder voorafgaand overleg is strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar. Voor biljetten en effecten is dit een gevangenisstraf van één tot vijf jaar. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro.
Het in omloop brengen bestaat uit het gebruik van valse munten of valse effecten. Deze gedraging is minder erg dan namaking en vervalsing, waarop een straf van niveau 4 staat. Daarom schrijft het Sw. 2024 voor om het in omloop brengen van valse munten en valse effecten strafbaar te maken met een straf van niveau 3, die bestaat uit een gevangenisstraf van meer dan drie jaar tot vijf jaar.
De artikelen 168, 169, 176 en 177 van het Strafwetboek 1867 zijn expliciet gericht op de poging. Het Sw. 2024 verwijst echter niet langer naar dit begrip. Krachtens artikel 9 van het ontwerp van Boek I van het Strafwetboek, is de poging in feite altijd strafbaar voor misdrijven waarvan het constitutieve bestanddeel bestaat uit een bijzonder opzet of uit het opzettelijk aannemen van het strafbare gedrag, voor zover niet anders is bepaald.
Art. 429 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Overdracht van valse munten of valse effecten stelt:
“Overdracht van valse munten of valse effecten is het invoeren, uitvoeren, vervoeren, ontvangen of zich aanschaffen van de nagemaakte, vervalste of beschadigde munt of effecten met het oogmerk deze in omloop te brengen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
De overdracht van valse munten of valse effecten is het invoeren, uitvoeren, vervoeren, ontvangen of zich aanschaffen, van nagemaakte, vervalste of beschadigde munt of effecten, met het oogmerk om deze in omloop te brengen. Deze bepaling is gebaseerd op de artikelen 169, tweede lid, en 177, tweede lid, van het Strafwetboek 1867, die onlangs gewijzigd werden door de bovenvermelde wet van 18 oktober 2017 ter omzetting van Richtlijn 2014/62/EU. De door deze wet aangebrachte wijziging was bedoeld om zich eveneens te richten op het invoeren, uitvoeren en vervoeren van valse munten, vermits deze handelingen specifiek worden overgenomen door de richtlijn.
Het zich eenvoudigweg verschaffen of het ontvangen hebben van de valse munt of valse effecten of het ingevoerd hebben van de valse munt of valse effecten op het Belgisch grondgebied is strafbaar zolang deze handelingen erop gericht zijn de munt en de effecten in omloop te brengen.
De tekst stelt ook de overdracht van beschadigde munten of waardepapieren strafbaar. Deze toevoeging is in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie.
Bij alle beschadigde munten die worden aangeboden via de Nationale Bank van België, is er een gezamenlijk uitgewerkte procedure waarbij de deposant informatie moet geven over de herkomst en oorzaak van beschadiging. Op basis van deze informatie en na controle van de munten, wordt een rapport over de eventuele terugbetaling opgemaakt. Bij verdachte dossiers wordt ook de federale politie op de hoogte gebracht en kan hier een strafrechtelijke zaak van komen.
Het Sw. 2024 voorziet hetzelfde strafniveau als het niveau dat van toepassing is op het in omloop brengen van valse munten of valse effecten (artikel 431). Het Europese strafrecht plaatst deze twee gedragingen bovendien op hetzelfde niveau wat de bestraffing betreft. Richtlijn 2014/62/EU verzoekt het op bedrieglijke wijze in omloop brengen van valse munten en het invoeren, uitvoeren, vervoeren, ontvangen of zich verschaffen van valse munten met het oog op het in omloop brengen ervan in de wetenschap dat ze vals zijn, strafbaar te stellen met een maximumstraf van minstens vijf jaar gevangenisstraf.
De artikelen 169 en 177 van het Strafwetboek 1867 viseren uitdrukkelijk de poging. Het Sw. 2024 verwijst echter niet langer naar dit begrip. Krachtens artikel 9 van het Boek I van het Strafwetboek 1867, is de poging in feite altijd strafbaar voor misdrijven waarvan het constitutieve bestanddeel bestaat uit een bijzonder opzet of uit het opzettelijk aannemen van het strafbare gedrag, voor zover niet anders is bepaald.
Art. 430 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Overdracht van materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de veiligheidskenmerken stelt:
“Overdracht van materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de veiligheidskenmerken is het met bedrieglijk opzet ontvangen, zich aanschaffen of in bezit hebben van:
- het nagemaakte of vervalste materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt;
- het echte materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt;
- de veiligheidskenmerken.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
De overdracht van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de veiligheidskenmerken is het met bedrieglijk opzet ontvangen, zich verschaffen en of in bezit hebben van hetzij het nagemaakte of vervalste materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt, hetzij het echte materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt en van veiligheidskenmerken. Deze bepaling is gebaseerd op de artikelen 185bis en 187bis van het Strafwetboek 1867.
De overdracht veronderstelt het ontvangen, zich verschaffen of in bezit hebben van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de veiligheidskenmerken om de munt te beveiligen. Handelingen die bestaan uit het invoeren, uitvoeren en vervoeren worden hier niet bedoeld, in tegenstelling tot in artikel 432 Sw. 2024, dat de overdracht van valse munten en valse effecten strafbaar maakt.
De strafbaarstelling heeft zowel betrekking op nagemaakt of vervalst materiaal als op het echte materiaal voor de vervaardiging van de munt. Buitenlandse munten worden eveneens beschermd, aangezien de definitie van de term “munt” ook biljetten beoogt die wettelijk gangbaar zijn in een ander land of waarvan de uitgifte is toegelaten door een wet van een ander land, evenals muntstukken die wettelijk gangbaar zijn in een ander land. De bepaling heeft eveneens betrekking op veiligheidskenmerken om munten te beveiligen. De strafbaarstelling die veiligheidskenmerken beschermt, maakt het strafbaar deze kenmerken te vervaardigen. Dit wordt niet in het Sw. 2024 hernomen, aangezien dit gedekt wordt door het in bezit hebben. Een persoon die een veiligheidskenmerk vervaardigt, heeft dit immers in bezit.
De artikelen 185bis en 187bis van het Strafwetboek 1867 wijzen er uitdrukkelijk op dat de persoon met bedrieglijk opzet diende te handelen om vervolgd en bestraft te worden. Dit moreel bestanddeel wordt hernomen in het ontwerp.
Onder de gelding van de Sw. 1867 staat op deze bepalingen een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. De overdracht van materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt en veiligheidskenmerken moet minder streng bestraft worden als de overdracht van valse munten of valse effecten, waarop een straf van niveau 3 staat. Daarom wordt in het Sw. 2024 dit misdrijf strafbaar gemaakt met een straf van niveau 2.
Art. 431 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Weer in omloop brengen van de valse munten of valse effecten die te goeder trouw ontvangen zijn stelt:
“Weer in omloop brengen van de valse munten of valse effecten die te goeder trouw ontvangen zijn, is het met bedrieglijk opzet weer in omloop brengen van de nagemaakte, vervalste of beschadigde munt of effecten, die voor echt ontvangen zijn, maar waarvan men het nagemaakte, vervalste of beschadigde karakter na ontvangst heeft vastgesteld.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Het weer in omloop brengen van de valse munt of valse effecten die te goeder trouw ontvangen zijn, is het met bedrieglijk opzet weer in omloop brengen van de nagemaakte, vervalste of beschadigde munten of effecten, die voor goede ontvangen zijn maar waarvan men de ondeugdelijkheid na ontvangst heeft vastgesteld. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 170 en 178 van het Strafwetboek 1867.
De tekst stelt ook het opnieuw in omloop brengen van beschadigde munten of waardepapieren strafbaar. Deze toevoeging is in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie.
Bij alle beschadigde munten die worden aangeboden via de Nationale Bank van België, is er een gezamenlijk uitgewerkte procedure waarbij de deposant informatie moet geven over de herkomst en oorzaak van beschadiging. Op basis van deze informatie en na controle van de munten, wordt een rapport over de eventuele terugbetaling opgemaakt. Bij verdachte dossiers wordt ook de federale politie op de hoogte gebracht en kan hier een strafrechtelijke zaak van komen.
Deze strafbaarstelling viseert een overtreder die er geen kennis van heeft dat de munten of effecten vals zijn op het moment dat hij ze ontvangt, en ze weer in het economische verkeer brengt terwijl hij weet dat ze vals zijn. De dader van dit misdrijf pleegt fraude, aangezien hij door het weer in omloop te brengen van de valse munten of valse effecten nadeel veroorzaakt voor de persoon die de valse munten of valse effecten ontvangt. De dader dient met bedrieglijk opzet gehandeld te hebben op het moment van het weer in omloop brengen.
Overeenkomstig artikel 5.5. van Richtlijn 2014/62/EU, kunnen de lidstaten verschillende sancties invoeren, zoals geld- of gevangenisstraffen voor het in omloop brengen van vals geld in geval het valse geld ontvangen werd zonder dat men wist dat het vals was, maar verder doorgegeven werd terwijl men dit wist. De geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro waarmee het in artikel 170 Sw. 1867 beschreven gedrag bestraft wordt, is dus volledig in overeenstemming met wat de richtlijn voorschrijft. De rechtsleer acht dit misdrijf trouwens niet zeer ernstig, gezien de goede trouw op het moment van ontvangst van de munten. Daarom voorziet het Sw. 2024 deze feiten strafbaar te maken met een straf van niveau 1, ook al bestraft artikel 178, dat betrekking heeft op biljetten en effecten, het misdrijf van het weer in omloop brengen van te goeder trouw ontvangen biljetten en effecten met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en/of een geldboete van 50 tot 1.000 euro.
De artikelen 170 en 178 van het Strafwetboek 1867 viseren uitdrukkelijk de poging. Het Sw. 2024 verwijst echter niet langer naar dit begrip. Krachtens artikel 9 van het ontwerp van Boek I van het Strafwetboek, is de poging in feite altijd strafbaar voor misdrijven waarvan het constitutieve bestanddeel bestaat uit een bijzonder opzet of uit het opzettelijk aannemen van het strafbare gedrag, voor zover niet anders is bepaald.
Bijzondere bepalingen
Vervaardigde muntstukken zullen enkel in omloop gebracht worden na het vaststellen van hun gehalte en van hun gewicht. Deze keuringen worden uitgevoerd door de ambtenaren van de administratie van de Munt. Het Strafwetboek 1867 maakt bedrog strafbaar bij de keuze van de monsters bestemd om het gehalte en het gewicht van munten te keuren, aan het einde van het hoofdstuk dat gewijd is aan valse muntstukken.
Artikel 171 van het Strafwetboek 1867 maakt bedrog bij de keuze van de monsters van gouden en zilveren munten strafbaar. Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van vijftien tot twintig jaar opsluiting. Artikel 172 van het Strafwetboek 1867 bestraft bedrog bij de keuze van de monsters van munten in ander metaal met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro.
Deze misdrijven werden niet hernomen in het Strafwetboek 2024, aangezien ze in de praktijk niet worden toegepast. De oprichting van de Europese Centrale Bank en de Europese veiligheidsprocessen die gepaard gaan met het maken van de euro zijn factoren die bijdragen tot het verdwijnen van dit misdrijf. Het toepassingsgebied ervan is trouwens zeer beperkt gezien de dader tot de personen moet behoren die toegang hebben tot de monsters.
Art. 432 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Illegaal in omloop brengen van een geldteken stelt:
“Illegaal in omloop brengen van een geldteken is het opzettelijk uitgeven van het geldteken bestemd om in het publiek te circuleren als betaalmiddel zonder hiertoe gemachtigd te zijn door de bevoegde overheid.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Illegaal in omloop brengen van de munt en vervaardigen en in omloop brengen van de drukwerken of formulieren die een munt, effecten, plakpostzegels en andere zegels nabootsen
Afdeling 3 brengt twee bepalingen samen die onder verschillende noemers gedefinieerd worden, maar met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Deze bepalingen zijn in feite geen misdrijven op het gebied van valsmunterij.
Ze hebben betrekking op het in omloop brengen van een niet-geautoriseerde munt of drukwerken of formulieren die een gelijkenis vertonen met de munt, zonder bedrieglijk opzet.
Het Strafwetboek beschermt vooral burgers die misleid kunnen worden door deze praktijken. Deze afdeling herneemt 178bis van het Strafwetboek1867 dat zich in hoofdstuk IIbis bevindt en gewijd is aan de bescherming van geldtekens die wettige betaalmiddelen zijn, evenals de door de wet van 11 juni 1889 voorgeschreven strafbaarstelling met betrekking tot drukwerken of formulieren die het voorkomen hebben van bankbiljetten of andere papieren waarden.”
Artikel 432 van de ontwerptekst bestraft het op illegale wijze in omloop brengen van een geldteken. Dit is het opzettelijk uitgeven van het geldteken bestemd om in het publiek te circuleren als betaalmiddel zonder hiertoe gemachtigd te zijn door de bevoegde overheid.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 178bis van het Strafwetboek 1867 dat in het Strafwetboek opgenomen werd door de wet van 10 december 2001 betreffende de definitieve omschakeling op de euro.
Deze gedraging vormt geen misdrijf van valsmunterij als zodanig, maar een zonder kwaad opzet begane praktijk waardoor een ander betaalmiddel dan de euro in omloop gebracht wordt en waardoor het publiek dus misleid kan worden. Deze strafbaarstelling beoogt derhalve de verspreiding te vermijden van geldtekens die niet wettelijk toegestaan zijn. Daarom preciseert de ontwerptekst dat het misdrijf opzettelijk gepleegd dient te worden.
De Raad van State stelde in zijn advies mbt art. 432 Sw. 2024 eerst vast (punt 86) dat het artikel 435 het in omloop brengen van “de munt” sanctioneert terwijl het artikel 178bis van het huidig Strafwetboek het in omloop brengen van een “geldteken” strafbaar stelt. Deze wijziging is volgens de Raad van State dus in tegenspraak met het begrip munt gedefinieerd in artikel 79, 26°: de munt heeft betrekking op de in België of in het buitenland wettelijk gangbare biljetten, de biljetten uitgedrukt in euro, de biljetten waarvan de uitgifte is toegelaten door of krachtens een wet of door een wet van een andere Staat of op grond van een bepaling die in die andere Staat kracht van wet heeft, alsook de in België of in het buitenland wettelijk gangbare muntstukken en de muntstukken uitgedrukt in euro.
De Raad van State gaf vervolgens aan dat het in omloop brengen van cryptomunten gesanctioneerd kan worden op grond van artikel 178bis.
De voorbereidende werken van de wet van 23 december 1988 definiëren wat er dient te worden verstaan onder een “geldteken”. Het gaat om een lichamelijk roerend voorwerp, een stuk of een biljet, uitgedrukt in een munteenheid die officieel is of verzonnen en bestemd om in het publiek als betaalmiddel te circuleren. De cryptomunt valt bijgevolg onder het artikel 178bis Sw. 1867 die het in omloop brengen sanctioneert van een geldteken als betaalmiddel zonder daartoe te zijn gemachtigd door de bevoegde overheid.
In onze rechtsorde is de cryptomunt geen munt die onder de definitie in artikel 79, 26° valt. Het vervaardigen enz. van bitcoins valt niet binnen het toepassingsgebied van de strafbepalingen over de munt zoals begrepen in het Sw. 2024 . Dat is de redenwaarom in de SW. 2024 de bepaling op zo een manier werd aangepast zodat deze een verwijzing maakt naar het begrip van het “geldteken” zoals dit geval is in het huidig artikel 178bis van het Strafwetboek.
In het geval van de cryptomunt heeft het in omloop brengen betrekking op de transacties waarbij het geldteken uitgewisseld wordt via online platformen.
Artikel 178bis van het Strafwetboek 1867 schrijft een gevangenisstraf voor van één maand tot één jaar en/of een geldboete van 50 tot 10.000 euro. Het Strafwetboek 2024 voorziet voor dit geringe misdrijf in een straf van niveau 1.
Art. 432 Sw. 2024, (Inwerking 8 april 2026) Vervaardigen en in omloop brengen van drukwerken of formulieren die het voorkomen van de munt, effecten, plakpostzegels of andere zegels hebben stelt:
“Vervaardigen en het in omloop brengen van drukwerken of formulieren die het voorkomen van de munt, effecten, plakpostzegels of andere zegels hebben, is het opzettelijk vervaardigen, verkopen, colporteren of verspreiden van drukwerken of formulieren die, door hun uiterlijke vorm, een gelijkenis vertonen met de munt, effecten, plakpostzegels of andere zegels, die van zodanige aard is dat zij het aannemen van die drukwerken of formulieren in de plaats van de nagebootste munt, effecten of zegels vergemakkelijkt.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Artikel 433 Sw. 2024 bestraft het vervaardigen en in omloop brengen van drukwerken of formulieren die het voorkomen van de munt, effecten, plakpostzegels of andere zegels hebben. Deze gedraging is het opzettelijk vervaardigen, verkopen, colporteren of verspreiden van drukwerken of formulieren, die door hun uiterlijke vorm een gelijkenis vertonen met de munt, effecten, plakpostzegels of andere zegels die van zodanige aard is dat zij het aannemen van die drukwerken of formulieren in de plaats van de nagebootste munt, effecten of zegels vergemakkelijkt.
Dit misdrijf herneemt artikel 1 van de wet van 11 juni 1889. Net zoals ontwerpartikel 432, vormt deze bepaling geen misdrijf van valsmunterij. Deze bepaling is gericht op commerciële advertenties of andere drukwerken die zonder kwaad opzet aan het publiek worden verspreid, maar het voorwerp kunnen uitmaken van misbruik en misverstanden. De wetgever wilde het publiek beschermen tegen het risico van verwarring.
De tekst van artikel 423 Sw. 2024 voegt een aantal verbeteringen toe aan de wettekst van 1889:
— de tekst bestraft de vervaardiging en het in omloop brengen van drukwerken, enz. De bewoording “in omloop brengen” werd gekozen omdat deze algemeen genoeg is om het verkopen, colporteren of verspreiden in te houden;
— de tekst vereenvoudigt de opsomming van biljetten en effecten zoals bedoeld door de wet van 1889, door zich te baseren op de definities in het Sw. 2024. De tekst is specifiek gericht op “de munt, effecten, plakpostzegels en andere zegels” in plaats van “toonderbiljetten uitgegeven door de Staatskas of met de bankbiljetten, de rentebewijzen en de post- of telegramzegels, de aandelen, schuldbrieven, participatiebewijzen, ermede verband houdende dividend- of rentecoupons en, over het algemeen, met de papieren waarden uitgegeven in België of in het buitenland door de Staten, de provinciën of departementen, de gemeenten of openbare inrichtingen, de vennootschappen, verenigingen of private ondernemingen”;
— er wordt gepreciseerd dat het misdrijf opzettelijk gepleegd dient te worden.
Artikel 2 van de wet van 11 juni 1889 bestraft het in artikel 1 bedoelde misdrijf met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en/of een geldboete van 26 euro tot 1.000 euro. De door deze bepaling voorgeschreven gevangenisstraf is zeer gering. Het Sw. 2024 voorziet derhalve in een straf van niveau 1 voor dit misdrijf. Dit niveau is ook in overeenstemming met de in artikel 432 gekozen straf.
Art. 434 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Namaking en vervalsing van niet-contante betaalinstrumenten stelt:
Ҥ 1. Namaking van niet-contante betaalinstrumenten is het met bedrieglijk opzet nabootsen van het niet-contante betaalinstrument, door het vervaardigen van niet-authentieke niet-contante betaalinstrumenten.
Vervalsing van niet-contante betaalinstrumenten is het met bedrieglijk opzet aantasten van het niet-contante betaalinstrument teneinde er wijzigingen in aan te brengen.
§ 2. De namaking en de vervalsing van niet-contante betaalinstrumenten worden bestraft met een straf van niveau 2.”
Art. 435 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Gebruik van valse of nagemaakte niet-contante betaalinstrumenten stelt:
“Gebruik van valse of nagemaakte niet-contante betaalinstrumenten is het met bedrieglijk opzet gebruiken of pogen te gebruiken van een vals of nagemaakt niet-contant betaalinstrument.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Art. 436 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Overdracht van onrechtmatig verkregen, valse of nagemaakte niet-contante betaalinstrumenten stelt:
“Gebruik van valse of nagemaakte niet-contante betaalinstrumenten is het met bedrieglijk opzet gebruiken of pogen te gebruiken van een vals of nagemaakt niet-contant betaalinstrument.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Art. 437 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Hergebruik van nagemaakte, vervalste of beschadigde niet-contante betaalinstrumenten stelt:
“Hergebruik van nagemaakte, vervalste of beschadigde niet-contante betaalinstrumenten is het opnieuw gebruiken of pogen te gebruiken van nagemaakte, vervalse of beschadigde niet-contante betaalinstrumenten die te goeder trouw ontvangen zijn, maar waarvan men het nagemaakte, vervalste of beschadigde karakter na ontvangst heeft vastgesteld.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Art. 438 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Overdracht van materiaal bestemd tot het vervaardigen van niet-contante betaalinstrumenten stelt:
“Overdracht van materiaal bestemd tot het vervaardigen van niet-contante betaalinstrumenten is het met bedrieglijk opzet vervaardigen, aanschaffen voor zichzelf of voor een ander, invoeren, uitvoeren, verkopen, vervoeren, verspreiden of op enige andere manier ter beschikking stellen van enig instrument, met inbegrip van informaticagegevens, dat hoofdzakelijk is ontworpen of aangepast om de in deze afdeling bedoelde misdrijven mogelijk te maken.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Art. 439 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Namaking, vervalsing of gebruik van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina stelt:
Ҥ 1. Namaking van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina is het met bedrieglijk opzet nabootsen van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina door het vervaardigen van een niet-authentiek zegel, van niet-authentieke stempels of van niet-authentieke keurstempels.
Vervalsing van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina is het met bedrieglijk opzet aantasten van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina teneinde er wijzigingen in aan te brengen.
Deze misdrijven worden bestraft met een straf van niveau 3.
§ 2. Gebruik van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina is het met bedrieglijk opzet gebruiken van het nagemaakte of vervalste zegel, van de nagemaakte of vervalste stempels of van de nagemaakte of vervalste keurstempels.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.
§ 3. De straffen waarin is voorzien in de paragrafen 1 en 2 zijn tevens van toepassing op de namaking, de vervalsing en het gebruik van het zegel, van de stempels of van de keurstempels die aan andere Staten toebehoren.”
Commentaar:
Bescherming van ´s Lands zegel, van de rijksstempels en van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver of platina
Het Strafwetboek 1867 bevat verschillende bepalingen die voorbereidende handelingen op het gebied van valsemunterij strafbaar maken in hoofdstuk III van titel III van Boek II van het Strafwetboek. Deze artikelen vormen een uiteenlopend geheel dat moeilijk te begrijpen valt.
Het Sw. 2024 heeft deze verschillende handelingen gehergroepeerd in verschillende afdelingen.
Zo bevat afdeling 4 de handelingen in verband met ´s Lands zegel, rijksstempels en keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver of platina. Gezien hun belang, verdienen deze bepalingen een bijzondere bescherming.
Teneinde rekening te houden met het koninklijk besluit van 18 januari 1990 houdende de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 11 augustus 1987 houdende waarborg van werken uit edele metalen, viseren de bepalingen met betrekking tot de keurstempels niet alleen het goud en het zilver als materiaal, maar ook het platina.
Afdeling 4 stelt de volgende gedragingen strafbaar:
— namaking, vervalsing of gebruik van ´s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver of platina (artikel 437 Sw. 2024);
— nadelig gebruik van ´s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver of platina (artikel 438 Sw. 2024);
— handel in papier of goud,zilver of platina, gemerkt met nagemaakt of vervalste zegel of keurstempel (artikel 439 Sw. 2024);
— gebruik van het papier, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel (artikel 440 Sw. 2024).”
“Artikel 437 Sw. 2024 wordt opgedeeld in drie paragrafen:
— paragraaf 1 heeft betrekking op het namaken en vervalsen van zegels, stempels, keurstempels (1°);
— paragraaf 2 richt zich op het gebruiken van zegels, stempels, keurstempels (2°);
— en paragraaf 3 beoogt zegels, stempels, keurstempels van andere Staten (3°).
Deze bepaling berust op de artikelen 179, 180, eerste en tweede lid, en 186, eerste lid van het Strafwetboek 1867.
1° Namaking en vervalsing van zegels, stempels, keurstempels
Paragraaf 1 bevat vooreerst een definitie van namaking en vervalsing van ´s Lands zegel, van de rijksstempels en van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver of platina. Deze definitie is gebaseerd op het artikel in het Strafwetboek 2024 dat betrekking heeft op het namaken en vervalsen van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van munten en effecten.
Zo bepaalt het Sw. 2024 dat het namaken van ´s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver of platina het met bedrieglijk opzet nabootsen is van ´s Lands echte zegel, de echte rijksstempels of de echte keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver of platina, door het vervaardigen van een niet-authentieke zegel, van niet-authentieke stempels of van niet-authentieke keurstempels.
Ook wordt gesteld dat het vervalsen van ´s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver of platina het met bedrieglijk opzet aantasten is van ´s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver of platina, teneinde er wijzigingen in aan te brengen.
Het Sw. 2024 voerde volgende wijzigingen door:
— de definities in Sw 2024 komen overeen met de definities van namaking en vervalsing van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt of van de effecten in Sw. 2024;
— er wordt in het Sw. 20224 gepreciseerd dat de namaking en vervalsing gepleegd moeten worden met bedrieglijk opzet, terwijl de artikelen 179 en 180 van het huidige Strafwetboek 1867 niet bepalen wat het voor het misdrijf vereiste moreel bestanddeel uitmaakt;
— het Sw. 2024 bestraft het namaken en vervalsen van ´s Lands zegel. Deze aspecten beogen eveneens ´s Lands zegel, ook al maakt artikel 179 van het Strafwetboek1867 het namaken van ´s Lands zegel niet strafbaar.
Deze wijzigingen uniformiseren de misdrijven van valsmunterij en maken de strafbepalingen duidelijker en specifieker.
Vervolgens definieert het Sw. 2024 het niveau van de straffen waarmee het namaken en vervalsen van zegels, stempels en keurstempels bestraft worden. Het namaken van ´s Lands zegel wordt onder de gelding van het Sw. 2024 bestraft met tien tot vijftien jaar opsluiting. Het namaken en vervalsen van stempels en keurstempels wordt bestraft met vijf tot tien jaar opsluiting.
Qua ernst sluit dit misdrijf aan bij het misdrijf van namaking en vervalsing van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt en van de effecten. Daarom stelt het Sw. 2024 het namaken en vervalsen strafbaar met een straf van niveau 3.
2° Gebruik van zegels, stempels, keurstempels
Paragraaf 2 definieert vooreerst het misdrijf van het gebruik van ´s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud,zilver of platina. Volgens het Sw. 2024 bestaat deze gedraging uit het met bedrieglijk opzet gebruiken van het zegel, van de stempels, of van de keurstempels die nagemaakt of vervalst werden. Wat het zegel betreft, houdt dit misdrijf niet enkel het aanwenden van het nagemaakte zegel in, maar ook het gebruik van de akte waarop het zegel werd aangebracht.
Het Sw. 2024 preciseert dat de dader gehandeld dient te hebben met bedrieglijk opzet. Dit aspect wordt afgeleid uit artikel 213 van het Strafwetboek 1867.
Het Strafwetboek 1867 bestraft het gebruik van zegels, stempels en keurstempels met dezelfde straffen als de straffen die staan op het namaken en vervalsen ervan. Zo wordt het gebruik van ´s Lands zegel bestraft met tien tot vijftien jaar opsluiting. Het gebruik van de stempels en van de keurstempels wordt bestraft met vijf tot tien jaar opsluiting.
Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Het Sw. 2024 kiest voor hetzelfde strafniveau als het strafniveau dat op namaking en vervalsing staat (straf van niveau 3).
3° Zegels, stempels, keurstempels die toebehoren aan andere Staten
Paragraaf 3 preciseert dat de in de paragrafen 1 en 2 voorziene straffen eveneens van toepassing zijn op het namaken, vervalsen en gebruiken van zegels, van de stempels of van de keurstempels die toebehoren aan andere Staten. Deze bepaling komt overeen met artikel 186, eerste lid, van het Strafwetboek 1867, dat namaking en vervalsing van zegels, stempels, en keurstempels die toebehoren aan andere Staten, evenals het gebruik van deze zegels, stempels, en keurstempels bestraft met vijf tot tien jaar opsluiting. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro voor. Het Sw. 2024 beschermt op zelfde wijze de zegels, stempels, en keurstempels van de Belgische Staat.
Art. 440 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Nadelig gebruik van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina stelt:
Ҥ 1. Nadelig gebruik van `s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver en platina is het zich onrechtmatig verschaffen van echte zegels, stempels of keurstempels en dit opzettelijk aanwenden of gebruiken op een wijze die de rechten en belangen van de Staat, van enige overheid of van een particulier benadeelt.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.
§ 2. De straf waarin is voorzien in paragraaf 1 is tevens van toepassing op het nadelig gebruik van het zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die aan andere Staten toebehoren.”
Commentaar:
Paragraaf l van artikel 440 Sw. 2024 definieert in het eerste lid het nadelig gebruik van ´s Lands zegel, van de rijksstempels of van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver of platina. Deze bepaling herneemt artikel 185 van het Strafwetboek 1867. Deze handeling bestaat uit het zich onrechtmatig verschaffen van echte zegels, stempels of keurstempels en het opzettelijk aanwenden of gebruiken op een wijze die de rechten en belangen van de Staat, van enige overheid of van een particulier benadeelt.
Het misdrijf veronderstelt dat de persoon zich de echte zegels, stempels en keurstempels onrechtmatig verschaft en dat hij op nadelige wijze gebruik maakte van deze zegels, stempels of keurstempels. Het volstaat dat het nadeel de Staat, enige overheid of een particulier kan treffen.
De tekst van art. 440 Sw. 2024 specificeert waaruit het moreel bestanddeel bestaat dat vereist is voor het plegen van dit misdrijf. Het volstaat dat het gebruik opzettelijk gebeurt. De dader weet dat hij niet gerechtigd is de echte zegels, stempels of keurstempels te bezitten en maakt er opzettelijk gebruik van. Indien het gebruik niet nadelig is, is er geen sprake van een misdrijf. Bedrieglijk opzet is dus niet vereist.
Artikel 185 van het Strafwetboek 1867 voorziet in een gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Het Sw. 2024 stelde op misdrijf een straf van niveau 1.
Paragraaf 2 van art. 440 Sw. 2024 herneemt artikel 187 van het Strafwetboek 1867 dat betrekking heeft op de echte zegels, stempels of keurstempels van andere Staten. De tekst van art. 440 Sw. 2024preciseert dat de in paragraaf 1 beschreven straf eveneens van toepassing is op het nadelige gebruik van het zegel, de rijksstempels of keurstempels van andere Staten.
Artikelen 185 en 187 van het Strafwetboek 1867 viseren uitdrukkelijk de poging. De tekst verwijst echter niet langer naar dit begrip. Krachtens artikel 9 van het Boek I van het Strafwetboek 2024, is de poging in feite altijd strafbaar voor misdrijven waarvan het constitutieve bestanddeel bestaat uit een bijzonder opzet of uit het algemeen opzet, voor zover niet anders is bepaald.
Art. 441 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Handel in papier of goud, zilver of platina, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel of keurstempel stelt:
“Handel in papier of goud, zilver of platina, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel of keurstempel, is het opzettelijk verkopen of te koop stellen van het papier of van het goud, zilver of platina, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel of keurstempel.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Handel in papier of goud, zilver of platina, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel of keurstempel is het opzettelijk verkopen of te koop stellen van het papier of van het goud, zilver of platina, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel of keurstempel.
Deze bepaling herneemt artikel 181 van het Strafwetboek 1867. De tekst van art. 441 Sw. 2024 voegt een wijziging toe. Artikel 181 Sw. 1867 verwijst enkel naar het te koop stellen zonder melding te maken van de eigenlijke verkoop.
Het Sw. 2024 breidt het toepassingsgebied uit met de strafbaarstelling van de verkoop.
Artikel 181 Sw. 1867 vereist een moreel bestanddeel. Deze bepaling verwijst naar het begrip “wetens”. Het Sw. 2024 neemt dit bestanddeel over en preciseert dat het misdrijf opzettelijk gepleegd dient te worden.
De strafbepaling onder de gelding van het Sw. 1867 schrijft een straf voor van vijf tot tien jaar opsluiting. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Net zoals de bepalingen in het Strafwetboek 2024 dat het gebruik bestraft van ´s Lands zegel, van de rijksstempels en van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver of platina, voorziet het Sw. 2024 in een straf van niveau 3 voor dit misdrijf.
Art. 442 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Gebruik van het papier, gemerkt met een nagemaakt of vervalst zegel stelt:
“Gebruik van het papier, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel, is het met bedrieglijk opzet gebruik maken van een papier, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel, dat men zich heeft aangeschaft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Het gebruik van papier, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel is het met bedrieglijk opzet gebruik maken van een papier, gemerkt met een nagemaakte of vervalste zegel dat men zich heeft aangeschaft.
Deze bepaling herneemt artikel 183 van het Strafwetboek 1867. Het Sw. 2024 preciseert wat het voor het misdrijf vereiste moreel bestanddeel uitmaakt, in overeenstemming met artikel 213 van het Strafwetboek 1867. De dader van het misdrijf dient gehandeld te hebben met bedrieglijk opzet. De tekst bepaalt niet langer dat de dader zich het papier wetens heeft aangeschaft.
Artikel 183 Sw. 1867 bepaalt een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Het Sw. 2024 schrijft een straf voor van niveau 1.
Art. 443 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Bedrieglijk aanbrengen van de door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken stelt:
“Bedrieglijk aanbrengen van de door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken is het met bedrieglijk opzet aanbrengen van een door het waarborgkantoor geplaatst keurmerk op een ander voorwerp.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Bescherming van de keurmerken van het waarborgkantoor
Deze afdeling beschermt de keurmerken van het waarborgkantoor. Ze herneemt artikel 182 van het Strafwetboek 1867. Omwille van de duidelijkheid wordt dit artikel in twee bepalingen opgedeeld. De tekst van het Sw. 2024 verandert slechts weinig aan wat het Strafwetboek 1867voorschrijft.”
Artikel 443 heeft betrekking op het bedrieglijk aanbrengen van de door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken. Dit misdrijf is het met bedrieglijk opzet aanbrengen van een door het waarborgkantoor geplaatst keurmerk op andere voorwerpen.
Artikel 182 van het Strafwetboek 1867 vermeldt uitdrukkelijk het bedrieglijk opzet. De tekst van het Sw. 2024 neemt dit opzet over in de bewoording van de strafbaarstelling. Dit misdrijf wordt onder de gelding van het Sw. 1867 bestraft met een straf van zes maanden tot vijf jaar opsluiting. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro.
Dit misdrijf is niet even ernstig als het namaken of vervalsen van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van de munt en van de effecten, het in omloop brengen van valse munten of van valse effecten. Deze feiten worden bestraft met een straf van niveau 3. Daarom schrijft het Sw. 2024 voor dit misdrijf een straf van niveau 2 voor.
Art. 444 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Namaking van de door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken of van de zegelafdruk stelt:
“Namaking van de door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken of van de zegelafdruk is het met bedrieglijk opzet namaken van de door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken of van de zegelafdruk zonder van een nagemaakte keurstempel of zegel gebruik te maken.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Voor artikel 444 van het Strafwetboek 2024 is namaking van door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken of van de zegelafdruk het met bedrieglijk opzet namaken van deze keurmerken of deze zegelafdruk zonder van een nagemaakt keurstempel of zegel gebruik te maken.
Art. 445 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Namaking of gebruik van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting of van een particulier stelt:
Ҥ 1. Namaking van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting of van een particulier is het met bedrieglijk opzet nabootsen van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting of van een particulier door het vervaardigen van een niet-authentiek zegel, een niet-authentieke stempel of een niet-authentiek merk.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.
§ 2. Gebruik van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting of van een particulier is het met bedrieglijk opzet gebruiken van het nagemaakte zegel, de nagemaakte stempel of het nagemaakte merk van enige overheid, van een private inrichting of van een particulier.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.
§ 3. De straffen waarin is voorzien in de paragrafen 1 en 2 zijn tevens van toepassing op de namaking en het gebruik van het zegel, de stempel of het merk van enige vreemde overheid.”
Commentaar:
Bescherming van de zegels, de stempels en de merken van de overheden en van particulieren
Deze afdeling bevat één enkele bepaling met betrekking tot het namaken en gebruik maken van het zegel, de stempel of het merk, hetzij van enige overheid, hetzij van een private inrichting, hetzij van een particulier. Ze herneemt de inhoud van artikelen 184, derde lid, en 186, vijfde lid, van het Strafwetboek 1867.”
Artikel 445 wordt ingedeeld in drie paragrafen:
— paragraaf 1 heeft betrekking op de namaking van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting, of van een particulier (1°);
— paragraaf 2 heeft betrekking op het gebruik van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting, of van een particulier (2°);
— en paragraaf 3 betreft het zegel, de stempel of het merk van enige vreemde overheid (3°).
1° Namaking van het zegel, de stempel of het merk
De eerste paragraaf bevat vooreerst een definitie van namaking van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting, of van een particulier. Deze gedraging is het met bedrieglijk opzet namaken van het echte zegel, de echte stempel of het echte merk hetzij van enige overheid, hetzij van een private inrichting, hetzij van een particulier, door het vervaardigen van een niet-authentieke zegel, een niet-authentieke stempel of een niet-authentiek merk. Dit lid is gebaseerd op het artikel van het Sw. 2024 van Strafwetboek dat betrekking heeft op namaking en vervalsing van de munt, van de effecten en van het materiaal bestemd tot het vervaardigen van munten of effecten.
Door zegels, stempels en merken wordt zo algemeen mogelijk alles bedoeld dat als onderscheidend kenmerk wordt toegevoegd vanuit enig oogpunt”. Het gaat bij voorbeeld om stempels die door de notaris op verzendingen geplaatst worden of het zegel van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter op een Europees aanhoudingsbevel, de stempel van een bank die aangebracht wordt bij het ontvangen of verzenden van post. Maar het kan ook ruimer verwijzen naar elk merk dat als onderscheidingsteken is aangebracht, zoals de aanduidingen die op de vuilniszakken van een gemeente of een gewest zijn gedrukt, om het voorbehouden en betalende gebruik ervan te bepalen.
Het Strafwetboek 2024 brengt geen wijzigingen aan in artikel 184, derde lid, van het Strafwetboek 1867. Het verduidelijkt het voor het misdrijf vereiste moreel bestanddeel. Er wordt gepreciseerd dat de namaking met bedrieglijk opzet gepleegd dient te worden.
Vervolgens definieert de paragraaf het strafniveau waarmee de namaking van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting, of van een particulier bestraft wordt. Dit misdrijf wordt onder de gelding van het Sw. 1867 bestraft met een straf van drie maanden tot drie jaar gevangenisstraf.
Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Deze gedraging is minder ernstig dan aantastingen van ´s Lands zegel, van de rijksstempels en van de keurstempels die dienen voor het merken van goud, zilver of platina en die met een straf van niveau 3 bestraft worden. Daarom wordt in het Sw. 2024 deze feiten bestraft met een straf van niveau 2.
2° Gebruik van het zegel, de stempel of het merk
Paragraaf 2 definieert het misdrijf van gebruik van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting, of van een particulier. Volgens het Sw. 2024 bestaat deze gedraging uit het met bedrieglijk opzet gebruik maken van het nagemaakte zegel, de nagemaakte stempel of het nagemaakt merk.
Het Sw. 2024 preciseert dat de dader gehandeld moet hebben met bedrieglijk opzet. Dit bestanddeel wordt afgeleid uit artikel 213 van het Strafwetboek 1867.
Het Strafwetboek 1867 straft het gebruik met dezelfde straffen die van toepassing zijn op de namaking van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting, of van een particulier. Het Sw. 2024 op de feiten van gebruik een straf van niveau 2.
3° Het zegel, de stempel of het merk van enige vreemde overheid
Paragraaf 3 preciseert dat de in paragrafen 1 en 2 beschreven straffen eveneens van toepassing zijn op de namaking en het gebruik van zegels, stempels of merken van een vreemde overheid. Deze paragraaf is gebaseerd op artikel 186, vijfde lid, van het Strafwetboek 1867. Het is opmerkelijk dat de door dit artikel voorgeschreven straffen strenger zijn dan deze die in artikel 184, derde lid, Sw. 1867 zijn opgenomen. De namaking en het gebruik van zegels, stempels of merken van een vreemde overheid worden immers bestraft met vijf tot tien jaar opsluiting. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Het Sw. 2024 beschermt deze zaken op dezelfde manier als de zegels, stempels en keurstempels van de Belgische Staat.
De artikelen 184, derde lid, en 186, vijfde lid, van het Strafwetboek 1867 viseren uitdrukkelijk de poging. Het Sw. 2024 verwijst echter niet langer naar dit begrip. Krachtens artikel 9 van het Boek I van het Strafwetboek 2024, is de poging in feite altijd strafbaar voor misdrijven waarvan het constitutieve bestanddeel bestaat uit een bijzonder opzet of uit een algemeen opzet, voor zover niet anders is bepaald.
Art. 446 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Namaking of gebruik van plakpostzegels of andere zegels stelt:
Ҥ 1. Namaking van plakpostzegels of andere zegels is het met bedrieglijk opzet nabootsen van plakpostzegels of andere zegels door het vervaardigen van niet-authentieke zegels.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.
§ 2. Gebruik van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels is het met bedrieglijk opzet gebruiken van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels die de dader zich heeft verschaft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Bescherming van plakpostzegels en andere zegels
De bepalingen van afdeling 7 beogen een bescherming van plakpostzegels en andere postzegels, zoals voorzien in artikelen 188 tot en met 190bis van het Strafwetboek 1867.
Deze bepalingen zijn van toepassing op de verschillende zegels die aangebracht worden of bestemd zijn om aangebracht te worden op briefomslagen, postkaarten en andere correspondentie, evenals op voor vervoer bestemde goederen. Fiscale zegels worden eveneens beoogd. De bescherming geldt enkel voor een beperkte periode: gedurende de periode dat deze stempels rechtsgeldig zijn en voor frankering gebruikt kunnen worden.
Het Strafwetboek 2024 verwijst naar de termen die betrekking hebben op “plakpostzegels en andere zegels” om de door het Strafwetboek bedoelde zegels aan te duiden. Dit begrip wordt uitgelegd in de eerste afdeling die gewijd is aan de definities. Artikel 188 van het Strafwetboek 1867 beoogt nationale of vreemde postzegels of andere plakzegels.
“Paragraaf 1 van artikel 446 bestraft namaking van plakpostzegels of andere zegels door te verwijzen naar de definities van namaking van de munt en van de effecten in het Sw. 2024.
Deze gedraging is het met bedrieglijk opzet namaken van de echte plakpostzegels of andere zegels door het vervaardigen van niet-authentieke zegels.
Artikel 188 van het Strafwetboek 1867 schrijft een gevangenisstaf van twee maanden tot drie jaar voor. Het Sw. 2024 voorziet in een straf van niveau 2 voor de namaking of het gebruik van plakpostzegels of andere zegels, aangezien dit misdrijf nauw aansluit bij de strafbaarstelling voor de namaking en het gebruik van het zegel, de stempel of het merk van enige overheid, van een private inrichting, of van een particulier, waarop eveneens een straf van niveau 2 staat.
Artikel 446, § 2 bestraft het gebruik van plakpostzegels of andere zegels dat bestaat uit het met bedrieglijk opzet gebruiken van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels die de dader zich heeft verschaft. Deze paragraaf herneemt artikel 189 van het Strafwetboek 1867dat het gebruik bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Daarom stelt het Sw. 2024 een straf voor van niveau 1 voor dit misdrijf.
Deze strafbaarstelling sluit nauw aan bij het weer in omloop brengen van te goeder trouw ontvangen valse munt of valse effecten. De dader heeft deze postzegels te goeder trouw ontvangen, maar gebruikt ze vervolgens met bedrieglijk opzet in de wetenschap dat ze nagemaakt werden.
Artikel 188 van het Strafwetboek 1867 viseert uitdrukkelijk de poging. Het Sw. 2024 verwijst echter niet langer naar dit begrip. Krachtens artikel 9 van het Boek I van het Strafwetboek 2024, is de poging altijd strafbaar voor misdrijven waarvan het moreel bestanddeel bestaat uit een bijzonder opzet of uit het algemeen opzet, voor zover niet anders is bepaald.
Art. 447 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) In omloop brengen van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels stelt:
“In omloop brengen van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels is het met bedrieglijk opzet in omloop brengen van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Volgens artikel 447 van het Strafwetboek 2024 is het in omloop brengen van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels het met bedrieglijk opzet in omloop brengen van nagemaakte plakpostzegels of andere nagemaakte zegels.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 188 van het Strafwetboek 1867 dat personen bestraft die nagemaakte plakpostzegels of andere zegels te koop stellen of in omloop brengen. Het ontwerp verwijst enkel naar het in omloop brengen, gezien deze term voldoende algemeen is om ook het te koop stellen te omvatten. Het Strafwetboek 2024 voorziet bovendien in het preciseren van het moreel bestanddeel dat deel uitmaakt van de constitutieve bestanddelen van het misdrijf. Dit dient met bedrieglijk opzet gepleegd te worden.
Artikel 188 van het Strafwetboek 1867 schrijft een gevangenisstaf van twee maanden tot drie jaar voor. Artikel 214 van het Strafwetboek 1867 schrijft ook een geldboete voor van zesentwintig euro tot tweeduizend euro. Het in omloop brengen is echter een misdrijf dat minder ernstig bestraft dient te worden dan de namaking. Daarom bestraft het Strafwetboek 2024 dit misdrijf met een straf van niveau 1.
Art. 448 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Plaatsen van een niet-authentieke naam van een fabrikant of van een niet-authentieke handelsnaam van een fabriek stelt:
“Plaatsen van een niet-authentieke naam van een fabrikant of van een niet-authentieke handelsnaam van een fabriek is het met bedrieglijk opzet, door bijvoeging, wegneming of om het even welke verandering plaatsen op fabricaten van de naam van een andere fabrikant dan de producent, of van de handelsnaam van een andere fabriek dan die, welke de goederen gemaakt heeft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.
Art 449. In omloop brengen van met een valse naam of een valse handelsnaam gemerkte goederen
In omloop brengen van met een valse naam of een valse handelsnaam gemerkte goederen is het opzettelijk door enige handelaar, commissionair of kleinhandelaar in omloop brengen van de in artikel 448 bedoelde goederen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Bescherming van de naam van de fabrikant en van de handelsnaam van een fabriek
Artikel 191 van het Strafwetboek 1867 verleent bescherming van de naam van de fabrikant en van de handelsnaam van een fabriek. Het Strafwetboek 2024 maakt an dit artikel twee bepalingen.
De naam die wettelijke bescherming geniet, is de naam die gebruikt wordt voor de identificatie van industrieproducten. Deze beoogt enkel natuurlijke personen. Het gaat om de achternaam van de fabrikant. Voor rechtspersonen daarentegen is het de handelsnaam van een fabriek die wettelijke bescherming geniet, waarmee de benaming bedoeld wordt die rechtspersonen aannemen in hun rechtsverhouding.
Artikel 448 van het Strafwetboek 2024 maakt het aanbrengen strafbaar van de naam van een fabrikant of de handelsnaam van een fabriek die niet authentiek zijn. Deze gedraging is het met bedrieglijk opzet door bijvoeging, wegneming of om het even welke verandering plaatsen op fabricaten van de naam van een andere fabrikant dan de producent, of van de handelsnaam van een andere fabriek dan die, welke de goederen gemaakt heeft.
Deze bepaling herneemt het in het eerste lid van artikel 191 van het Strafwetboek 1867 beschreven misdrijf met de specificatie dat een welbepaald moreel bestanddeel vereist is. De dader ervan dient met bedrieglijk opzet gehandeld te hebben.
Gezien artikel 191 van het Strafwetboek 1867 dit misdrijf bestraft met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en een geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro, kent het Strafwetboek 2024 er een straf van niveau 1 aan toe.
Art. 449 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) In omloop brengen van met een valse naam of een valse handelsnaam gemerkte goederenstelt:
“In omloop brengen van met een valse naam of een valse handelsnaam gemerkte goederen is het opzettelijk door enige handelaar, commissionair of kleinhandelaar in omloop brengen van de in artikel 448 bedoelde goederen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1”
Commentaar:
Artikel 449 Sw. 2024 bestraft het in omloop brengen van goederen die gemerkt werden met een valse naam of handelsnaam. Deze gedraging is het opzettelijk in omloop brengen van de in artikel 448 bedoelde goederen, door enige handelaar, commissionair of kleinhandelaar.
Dit misdrijf is gebaseerd op artikel 191, tweede lid, van het Strafwetboek 1867, dat enkel gericht is op de handelaar, commissionair of kleinhandelaar. Het artikel bestraft deze indien ze goederen in omloop brengen waarbij de naam van de fabrikant of handelsnaam van de fabriek misbruikt werd. Het Strafwetboek 2024 neemt deze strafbaarstelling over met het moreel bestanddeel ervan: de kennis van valsheid alleen volstaat.
Omdat artikel 191 van het Strafwetboek 1867 dit misdrijf bestraft met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en een geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro, kent het Strafwetboek er een straf van niveau 1 aan toe.
Art. 450 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Strafuitsluitende verschoningsgrond stelt:
“Personen die schuldig zijn aan een van de misdrijven, omschreven in dit hoofdstuk, worden niet gestraft, indien zij, vóór enig in omloop brengen van de nagemaakte, vervalste of beschadigde munt, zegel of effect of met een valse naam gemerkt goed, of vóór enig gebruik van de nagemaakte, vervalste of beschadigde niet-contante betaalinstrumenten en vóór enige vervolging, alle informatie waarover zij beschikken omtrent de omstandigheden en daders van die misdrijven ter kennis van de overheid brengen.”
Commentaar:
Afdeling 9 wordt gewijd aan de bepaling die afdelingen 2 tot en met 8 gemeenschappelijk hebben. Deze afdeling sluit het hoofdstuk inzake valsmunterij af.
Ze bevat een artikel dat in een strafuitsluitende verschoningsgrond voorziet.
Artikel 192 van het Strafwetboek 1867 voorziet in een strafuitsluitende verschoningsgrond voor personen die zich schuldig gemaakt hebben aan bepaalde limitatief opgesomde misdrijven indien zij, vóór enige uitgifte van nagemaakte, vervalste of beschadigde munten, de overheid hiervan op de hoogte brengen en de daders bekend gemaakt werden. Deze strafuitsluitende verschoningsgrond beoogt organisaties van valsmunters te ontmantelen en de uitgifte van valse munten te belemmeren.
Het Strafwetboek 2024 herneemt deze strafuitsluitende verschoningsgrond met een geringe wijziging ervan:
— het Sw. 2024 maakt de strafuitsluitende verschoningsgrond meer algemeen. Alle bepalingen van het aan valsmunterij gewijde hoofdstuk kunnen leiden tot de toepassing van de strafuitsluitende verschoningsgrond;
— het Sw. 2024 verwijst niet langer naar de uitgifte, maar naar het in omloop brengen. Deze term werd immers ook gekozen in de beschrijving van de strafbare feiten.
Ingevolge het advies nr. 64.121/1 van 23 november 2018 (nr. 78) en 72.477/3 van 9 juni 2023 (nr. 65) van de Raad van State, werd de ontwerptekst gewijzigd.
Bepalingen die niet hernomen worden in hoofdstuk I van de nieuwe titel IV
De artikelen 178ter, 184, tweede lid en 190 Sw. 1867 worden behandeld door de bepalingen die gewijd zijn aan valsheden en het gebruik van valsheden (nieuw hoofdstuk 2 van titel 4).
Uittreksel uit het Strafwetboek 1867:
HOOFDSTUK I Valse munt
|
ART. 160 [ Hij die gouden of zilveren munten, in België of in het buitenland wettelijk gangbaar, namaakt, wordt gestraft met [ opsluiting ] van tien tot vijftien jaar. ]
(W. 23.1.2003 - art. 41 - B.S. 13.3.2003)
(W. 12.7.1932 - art. 1, 1 - B.S. 20.8.1932)
|
ART. 161 Schennis van zulke munten wordt gestraft met [ opsluiting van vijf jaar tot tien jaar ] .
(W. 23.1.2003 - art. 42 - B.S. 13.3.2003)
|
ART. 162 [Hij die munten van een ander metaal, in België of in het buitenland wettelijk gangbaar, namaakt of die munten uitgedrukt in euro namaakt, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
De schuldige kan bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten, overeenkomstig artikel 33 . ]
(W. 4.4.2001 - art. 2 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 163 [Verandering van zulke munten wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar. ]
(W. 4.4.2001 - art. 3 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 164-167 [ ... ]
(Opgeheven W. 12.7.1932 - art. 1, 3 - B.S. 20.8.1932)
|
ART. 168 Met dezelfde straffen als de vervalsers of als hun medeplichtigen, naar de onderscheidingen in de vorige artikelen gemaakt, worden gestraft zij die, in overleg met hen, deelnemen hetzij aan de uitgifte of aan de poging tot uitgifte van die nagemaakte of geschonden munten, hetzij aan het invoeren ervan op Belgisch grondgebied of aan de poging tot zodanig invoeren.
|
ART. 169 Hij die, zonder schuldig te zijn aan de deelneming, in het vorige artikel omschreven, met zijn weten zich nagemaakte of geschonden muntstukken aanschaft en deze in omloop brengt of poogt te brengen, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot drie jaar.
[ Hij die nagemaakte of geschonden muntstukken ontvangt of zich aanschaft met het oogmerk om deze in omloop te brengen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar.
Poging tot het wanbedrijf, in het vorige lid omschreven, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden. ]
(W. 12.7.1932 - art. 1, 4 - B.S. 20.8.1932)
|
ART. 170 Hij die nagemaakte of geschonden muntstukken, die hij voor goede ontvangen heeft, weer in omloop brengt, na de ondeugdelijkheid ervan te hebben vastgesteld of doen vaststellen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot duizend frank.
[ Poging tot het wanbedrijf omschreven in het vorige lid wordt gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank. ]
( W. 4.4.2001 - art. 4 - B.S. 23.6.2001)
|
Bijzondere bepalingen
|
ART. 171 Zij die zich schuldig maken aan bedrog bij de keuze van de monsters, bestemd om ter uitvoering van de muntwet het gehalte en het gewicht van gouden en zilveren munten te keuren, worden gestraft met [ opsluiting ] van vijftien jaar tot twintig jaar.
(W. 23.1.2003 - art. 43 - B.S. 13.3.2003)
|
ART. 172 Zij die dat bedrog plegen bij de keuze van de monsters van munten in ander metaal, worden gestraft met [ opsluiting van vijf jaar tot tien jaar ].
(W. 23.1.2003 - art. 44 - B.S. 13.3.2003)
|
HOOFDSTUK II Namaking of vervalsing van openbare effecten, aandelen, schuldbrieven, rentebewijzen en bij de wet toegelaten bankbiljetten
|
ART. 173 [Met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar worden gestraft de namakers of vervalsers van schuldbrieven door de Staatskas uitgegeven rentebewijzen behorende tot die schuldbrieven, waardebonnen, cheques, overschrijvingen uitgegeven door de thesaurie, biljetten aan toonder door de Staatskas uitgegeven of bankbiljetten aan toonder die wettelijk gangbaar zijn of waarvan de uitgifte door of krachtens een wet is toegelaten of die zijn uitgedrukt in euro.
Met dezelfde straffen worden gestraft de namakers of vervalsers van biljetten aan toonder die wettelijk gangbaar zijn of waarvan de uitgifte is toegelaten door een wet van een vreemd land of op grond van een bepaling die aldaar kracht van wet heeft. ]
(W. 4.4.2001 - art. 5 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 174 Met [ opsluiting ] van tien jaar tot vijftien jaar worden gestraft de namakers of vervalsers, hetzij van schuldbrieven aan toonder van de openbare schuld van een vreemd land, hetzij van rentebewijzen behorende tot die effecten [ ... ].
(W. 23.1.2003 - art. 45 - B.S. 13.3.2003)
(W. 12.7.1932 - art. 1, 6 - B.S. 20.8.1932)
|
ART. 175 [De namakers of vervalsers hetzij van aandelen, schuldbrieven of andere effecten die wettig zijn uitgegeven door provincies, gemeenten, openbare besturen of instellingen, onder welke benaming ook, door vennootschappen of bijzondere personen, hetzij van rente of dividendbewijzen behorende tot die verschillende effecten, worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar indien de uitgifte in België heeft plaatsgehad, en met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar indien de uitgifte heeft plaatsgehad in het buitenland. ]
(W. 23.1.2003 - art. 46 - B.S. 13.3.2003)
|
ART. 176 Met dezelfde straffen als de vervalsers of als hun medeplichtigen, naar de onderscheidingen in de vorige artikelen gemaakt, worden gestraft zij die, in overleg met hen, deelnemen hetzij aan de uitgifte of aan de poging tot uitgifte van die nagemaakte of vervalste aandelen, schuldbrieven, rente- of dividendbewijzen of biljetten, hetzij aan het invoeren ervan in België of aan de poging tot zodanig invoeren.
|
ART. 177 Hij die, zonder schuldig te zijn aan de deelneming in het vorige artikel omschreven, met zijn weten zich die nagemaakte of vervalste aandelen, schuldbrieven, rente- of dividendbewijzen, biljetten aanschaft en ze uitgeeft of poogt uit te geven, wordt gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar.
[ Hij die nagemaakte of vervalste biljetten ontvangt of zich aanschaft met het oogmerk om ze in omloop te brengen, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar.
Poging tot het wanbedrijf in het vorige lid omschreven, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar. ]
(W. 12.7.1932 - art. 1, 7 - B.S. 20/8.1932)
|
ART. 178 Hij die nagemaakte of vervalste aandelen, schuldbrieven, rente- of dividendbewijzen of biljetten die hij voor goede ontvangen heeft, weer in omloop brengt, na de ondeugdelijkheid ervan te hebben vastgesteld of doen vaststellen, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig frank tot duizend frank of met een van die straffen alleen.
[ Poging tot het wanbedrijf omschreven in het vorige lid wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen. ]
( W. 4.4.2001 - art. 6 - B.S. 23.6.2001)
|
[ HOOFDSTUK IIbis. - Bescherming van de geldtekens die wettig betaalmiddel zijn ] (W.10.12.2001 - art. 19 - B.S. 20.12.2001)
|
ART. 178 bis [Hij die een geldteken uitgeeft bestemd om in het publiek te circuleren als betaalmiddel zonder hiertoe gemachtigd te zijn door de bevoegde overheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met geldboete van 50 tot 10.000 EUR of met één van die straffen alleen. ]
(W.10.12.2001 - art. 20 - B.S. 20.12.2001)
|
ART. 178ter [Hij die, wetens en willens, een geldteken, dat in België of in het buitenland wettig betaalmiddel is, aanwendt als drager van een boodschap van publicitaire of andere aard, of hij die, wetens en willens, het gebruik ervan als betaalmiddel bemoeilijkt door het te beschadigen, bekladden, overschrijven, of ongeschikt te maken, op welke wijze ook, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van 26 tot 1.000 EUR of met één van die straffen alleen. ]
(W.10.12.2001 - art. 21 - B.S. 20.12.2001)
|
HOOFDSTUK III Namaking of vervalsing van zegels, stempels, merken, enz.
|
ART. 179 Met [ opsluiting ] van tien jaar tot vijftien jaar worden gestraft zij die 's Lands zegel namaken of van het nagemaakte zegel gebruik maken.
(W. 23.1.2003 - art. 47 - B.S. 13.3.2003)
|
ART. 180 [Met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar worden gestraft :
Zij die hetzij rijksstempels, hetzij keurstempels die dienen voor het merken van goud of zilver, namaken of vervalsen.
Zij die van die nagemaakte of vervalste stempels of keurstempels gebruik maken.
Zij die muntstempels, -matrijzen of andere voorwerpen of middelen bestemd tot het vervaardigen van de munten, namaken of vervalsen.
De namakers of vervalsers van stempels, matrijzen, clichés, platen of andere voorwerpen of middelen die dienen voor het vervaardigen hetzij van zegels, hetzij van aandelen, schuldbrieven, rente- of dividendbewijzen, hetzij van biljetten aan toonder door de Staatskas uitgegeven of van bankbiljetten die wettelijk gangbaar zijn of waarvan de uitgifte door of krachtens een wet is toegelaten of in euro zijn uitgedrukt. ]
(W. 4.4.2001 - art. 7 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 181 Met dezelfde straf worden gestraft zij die wetens papier of wel goud of zilver, gemerkt met een nagemaakt of vervalst zegel of keurstempel, te koop stellen.
|
ART. 182 Indien de door het waarborgkantoor geplaatste keurmerken bedrieglijk op andere voorwerpen worden aangebracht, of indien deze keurmerken of de zegelafdruk worden nagemaakt zonder van een nagemaakt keurstempel of zegel gebruik te maken. worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar.
|
ART. 183 Hij die zich met zijn weten papier aanschaft dat met een nagemaakt of vervalst zegel gemerkt is, en daarvan gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden.
|
ART. 184 Met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar wordt gestraft en tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33 kan worden veroordeeld:
Hij die biljetten voor personen- of goederenvervoer namaakt of van een nagemaakt biljet gebruik maakt;
Hij die het zegel, het stempel of het merk, hetzij van enige overheid, hetzij van een private bank-, nijverheids- of handelsinrichting, hetzij van een bijzondere persoon namaakt, of van de nagemaakte zegels, stempels of merken gebruik maakt.
Poging tot die wanbedrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar.
|
ART. 185 Met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar wordt gestraft hij die zich echte zegels, stempels en merken, bestemd voor een van de doeleinden in de artikelen 179 en 180 aangegeven, wederrechtelijk aanschaft en ze aanwendt of gebruikt met benadeling van de rechten en belangen van de Staat, van enige overheid of zelfs van een bijzondere persoon.
Poging tot dat wanbedrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot een jaar.
|
ART. 185bis [Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar worden gestraft :
Zij die met bedrieglijk opzet ontvangen of zich aanschaffen hetzij nagemaakte of vervalste muntstempels, -matrijzen of andere voorwerpen of middelen als bedoeld in artikel 180, voorlaatste lid, hetzij echte muntstempels, -matrijzen of andere voorwerpen of middelen, bestemd tot het vervaardigen van munten.
Zij die met bedrieglijk opzet ontvangen of zich aanschaffen hetzij nagemaakte of vervalste stempels, matrijzen, clichés, platen of andere voorwerpen of middelen, uit hun aard bestemd tot het namaken of het vervalsen van biljetten aan toonder door de Staatskas uitgegeven of van bankbiljetten die wettelijk gangbaar zijn of waarvan de uitgifte door of krachtens een wet is toegelaten of in euro zijn uitgedrukt, hetzij echte stempels, matrijzen, clichés, platen of andere voorwerpen of middelen bestemd tot het vervaardigen van die biljetten. ]
(W. 4.4.2001 - art. 8 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 186 [Zij die zegels, stempels of merken die bestemd zijn voor een van de doeleinden in de artikelen 179 en 180 aangegeven en die toebehoren aan vreemde landen, namaken of vervalsen, of die van zulke nagemaakte of vervalste zegels, stempels of merken gebruik maken, worden gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.
Met dezelfde straffen worden gestraft :
Zij die muntstempels, -matrijzen of andere voorwerpen of middelen bestemd tot het vervaardigen van vreemde munten, namaken of vervalsen.
Zij die stempels, matrijzen, clichés, platen of andere voorwerpen of middelen namaken of vervalsen welke dienen voor het vervaardigen van biljetten aan toonder door een vreemde Staat uitgegeven of van bankbiljetten die aldaar wettelijk gangbaar zijn of waarvan de uitgifte is toegelaten door een wet van een vreemd land of door een bepaling die aldaar kracht van wet heeft.
Zij die het zegel, het stempel of het merk van enige vreemde overheid namaken of van de nagemaakte zegels, stempels of merken gebruik maken, worden gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en kunnen worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33.
Poging tot dat wanbedrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar ]
(W. 4.4.2001 - art. 9 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 187 [ Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar wordt gestraft hij die zich echte zegels, stempels of merken, bestemd voor een van de doeleinden in de artikelen 179 en 180 aangegeven en toebehorende aan vreemde landen, wederrechtelijk aanschaft en ze aanwendt of gebruikt met benadeling van de rechten en belangen van die landen, van enige overheid of zelfs van een bijzondere persoon. ]
Poging tot dat wanbedrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden.
(W. 22.6.1896 - art. 2 - B.S. 25.6.1896)
|
ART. 187bis [Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar wordt gestraft :
Hij die met bedrieglijk opzet ontvangt of zich aanschaft hetzij nagemaakte of vervalste muntstempels, -matrijzen of andere voorwerpen of middelen als bedoeld in artikel 186, derde lid, hetzij echte muntstempels, -matrijzen of andere voorwerpen of middelen bestemd tot het vervaardigen van vreemde munten.
Hij die met bedrieglijk opzet ontvangt of zich aanschaft hetzij nagemaakte of vervalste stempels, matrijzen, clichés, platen of andere voorwerpen of middelen als bedoeld in artikel 186, vierde lid, hetzij echte stempels, matrijzen, clichés, platen of andere voorwerpen of middelen welke bestemd zijn tot het vervaardigen van biljetten aan toonder door een vreemde Staat uitgegeven of van bankbiljetten die aldaar wettelijk gangbaar zijn of waarvan de uitgifte is toegelaten door een wet van een vreemd land of door een bepaling die aldaar kracht van wet heeft. ]
(W. 4.4.2001 - art. 10 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 188 Met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar worden gestraft en tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33 kunnen worden veroordeeld zij die nationale of vreemde postzegels of andere postzegels namaken of de nagemaakte zegels te koop stellen of in omloop brengen.
Poging tot namaking wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot een jaar.
|
ART. 189 Zij die zich nagemaakte postzegels of andere plakzegels aanschaffen en daarvan gebruik maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand.
|
ART. 190 Met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank worden gestraft:
Zij die hetzij een postzegel of een andere plakzegel, hetzij een biljet voor personen- of goederenvervoer ontdoen van het merk waaruit blijkt dat die reeds tot gebruik hebben gediend;
Zij die gebruik maken van een zegel of een biljet die men van dat merk ontdaan heeft.
|
ART. 190bis [De bepalingen van de artikelen 188 tot 190 zijn niet alleen van toepassing op de plakpostzegels, maar eveneens op die welke gedrukt worden op documenten die DE POST uitgeeft, evenals op de frankeerwaarden die vertegenwoordigd worden door afdrukken van machines of door symbolen die door DE POST erkend zijn. ]
(W. 21.3.1991 - art. 150 - B.S. 27.3.1991)
|
ART. 191 Hij die op fabrikaten de naam van een ander fabrikant dan de voortbrenger, of de handelsnaam van een andere fabriek dan die, welke de goederen gemaakt heeft, plaatst of door bijvoeging, wegneming of om het even welke verandering doet voorkomen, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden.
Dezelfde straf wordt uitgesproken tegen elke koopman, commissionair of kleinhandelaar die wetens goederen, met verdichte of vervalste namen gemerkt, te koop stelt of in de handel brengt.
|
BEPALINGEN AAN DE DRIE VORIGE HOOFDSTUKKEN GEMEEN
|
ART. 192 [ Personen die schuldig zijn aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 160 tot 168, 169, tweede lid, 171 tot 176, 177, tweede lid, 180, laatste en voorlaatste lid, 185bis, 186, tweede tot vierde lid, 187bis, 497, tweede lid en 497bis, eerste lid, blijven vrij van straf, indien zij, vóór enige uitgifte van nagemaakte of geschonden munten of van nagemaakt of vervalst papier en vóór enige vervolging, die misdrijven en hun daders aan de overheid kenbaar maken. ]
(W. 12.7.1932 - art. 1, 11 - B.S. 20.8.1932)
|
ART. 192bis [De feiten gekwalificeerd als misdrijf betreffende de euro, zoals omschreven in de hoofdstukken I, II en III van deze titel, worden gestraft met de straffen voorzien in dezelfde bepalingen wanneer zij gepleegd zijn ten overstaan van de Belgische muntstukken of bankbiljetten of deze van een lidstaat van de Europese Unie, die niet wettelijk gangbaar meer zijn of waarvan de uitgifte niet meer toegelaten is ingevolge de introductie of de aanneming van de chartale euro. ]
(W. 4.4.2001 - art. 11 - B.S. 23.6.2001)
|
ART. 192ter [ § 1. Hij die, na tot een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar te zijn veroordeeld door een rechtscollege van een lid-Staat van de Europese Unie wegens feiten bedoeld in de artikelen 160 tot 170, 173, 176 tot 178, 180 en 185 tot 187bis, één van deze feiten opnieuw pleegt, kan worden veroordeeld met opsluiting van tien tot vijftien jaar indien dit feit een misdaad is die strafbaar is met opsluiting van vijf tot tien jaar. Indien dit feit een misdaad is die strafbaar is met opsluiting van tien tot vijftien jaar, kan hij worden veroordeeld tot opsluiting van vijftien tot twintig jaar. Hij wordt veroordeeld tot een opsluiting van minstens zeventien jaar indien dit feit een misdaad is die strafbaar is met opsluiting van vijftien tot twintig jaar.
§ 2. Hij die, na tot een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar te zijn veroordeeld door een rechtscollege van een lid-Staat van de Europese Unie wegens feiten bedoeld in de artikelen 160 tot 170, 173, 176 tot 178, 180 en 185 tot 187bis, één van deze feiten opnieuw pleegt, kan worden veroordeeld tot het dubbele van het maximum van de straf, bij de wet op dit feit gesteld, indien dit feit een wanbedrijf is.
§ 3. Hij die, na tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar te zijn veroordeeld door een rechtscollege van een lid-Staat van de Europese Unie wegens feiten bedoeld in de artikelen 160 tot 170, 173, 176 tot 178, 180 en 185 tot 187bis, één van deze feiten opnieuw pleegt, kan worden veroordeeld tot het dubbele van het maximum van de straf, bij de wet op dit feit gesteld, indien dit feit een wanbedrijf is. ]
(Ingevoegd W. 10.1.2005 - art. 2 - B.S. 10.2.2005)
|