Territoriale rechtsmacht
Art. 3 Strafwetboek stelt: "Het misdrijf, op het grondgebied van het Rijk door Belgen of door vreemdelingen gepleegd, wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van de Belgische wetten."
Deze absolute regel geldt voor gelijk welk misdrijf, op Belgisch grondgebied gepleegd door Belgen of door vreemdelingen
Deze regel geldt niet alleen voor het reële maar ook voor het fictieve grondgebied.
Onder het reële grondgebied valt ook territoriale zee en het nationale luchtruim.
Onder het fictieve Belgisch grondgebied omvat Belgische schepen en vliegtuigen die in België geregistreerd zijn. Het is een misverstand dat ambassades kleine stukjes grondgebied van de desbetreffende staat zijn die door de gaststaat zijn afgestaan. Ze genieten slechts onschendbaarheid maar zijn nog steeds grondgebied van de gaststaat.
Ook de misdrijven gepleegd op het territorium waarbij bevinden, dader noch slachtoffer de Belgische nationaliteit hebben, de misdrijven gepleegd door niet residenten of door mensen die gewoon door het land reizen, de misdrijven gepleegd door daders die niet bekend zijn met de geldende Belgische strafwetgeving, en zelfs voor feiten die in hun land niet strafbaar zijn worden in België gestraft.
Extraterritoriale rechtsmacht
Internationaalrechtelijk wordt algemeen aanvaard dat Staten hun strafrechtelijke rechtsmacht mogen uitstrekken over strafbare feiten die zich voordeden of ontwikkelden buiten het eigen grondgebied.
Dit wordt verwoord in artikel 4 Strafwetboek.
“Art. 4. Het misdrijf, buiten het grondgebied van het Rijk door Belgen of door vreemdelingen gepleegd, wordt in België niet gestraft dan in de gevallen bij de wet bepaald."
Deze mogelijkheid wordt verder uitgewerkt in de artikelen 6 e.v. V.T.Sv.,
HOOFDSTUK II. - STRAFVORDERING WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN BUITEN HET GRONDGEBIED VAN HET RIJK GEPLEEGD.
Art. 6. (Iedere Belg of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk) kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt : <W 2003-08-05/32, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
1° (Aan een misdaad of een wanbedrijf tegen de veiligheid van de Staat;) <W 04-08-1914, art. 3>
(1°bis. aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek omschreven;) <W 2003-08-05/32, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
(1°ter aan een terroristisch misdrijf bedoeld in Boek II, Titel Iter, van het Strafwetboek.) <W 2003-12-19/34, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 08-01-2004>
2° (Aan een misdaad of een wanbedrijf tegen de openbare trouw, in boek II, titel III, hoofdstukken I, II en III van het Strafwetboek omschreven, of aan een wanbedrijf in de artikelen 497 en 497bis omschreven, indien de misdaad of het wanbedrijf tot voorwerp heeft (hetzij de euro) hetzij munten die in België wettelijk gangbaar zijn, of voorwerpen bestemd om die munten te vervaardigen, na te maken of te vervalsen, hetzij effecten, papier, zegels, stempels of merken van de Staat of van Belgische openbare besturen of instellingen; <W 2001-04-04/39, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 03-07-2001>
3° Aan een misdaad of een wanbedrijf tegen de openbare trouw, in dezelfde bepalingen omschreven, indien de misdaad of het wanbedrijf tot voorwerp heeft hetzij munten die in België niet wettelijk gangbaar zijn, of voorwerpen bestemd om die munten te vervaardigen, na te maken of te vervalsen, hetzij effecten, papier, zegels, stempels of merken van een vreemd land.
In dit laatste geval kan de vervolging niet plaatshebben dan op een officieel bericht, door de vreemde overheid aan de Belgische overheid gegeven.) <W 12-07-1932, art. 2, a>
Art. 7. <W 16-03-1964, art. 2> § 1. (Iedere Belg of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk) die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een feit dat door de Belgische wet misdaad of wanbedrijf wordt genoemd, kan in België vervolgd worden indien op het feit straf gesteld is door de wet van het land waar het is gepleegd.<W 2003-08-05/32, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
§ 2. Indien het misdrijf gepleegd is tegen een vreemdeling, kan de vervolging slechts plaatshebben op vordering van het openbaar ministerie en moet zij bovendien voorafgegaan worden door een klacht van de benadeelde vreemdeling of van zijn familie ofwel door een officieel bericht, aan de Belgische overheid gegeven door de overheid van het land waar het misdrijf is gepleegd.
Is het misdrijf in oorlogstijd gepleegd tegen een onderdaan van een land dat bondgenoot van België is in de zin van artikel 117, tweede lid, van het Strafwetboek, dan kan het officieel bericht eveneens gegeven worden door de overheid van het land waarvan die vreemdeling een onderdaan is of was.
Art. 8. (Opgeheven) <W 16-03-1964, art. 2>
Art. 9. Iedere Belg die zich op het grondgebied van een aangrenzende Staat schuldig maakt aan een bos-, veld-, visvangst- of jachtmisdrijf, kan, indien die Staat de wederkerigheid aanvaardt, in België vervolgd worden op klacht van de benadeelde partij of op een officieel bericht, aan de Belgische overheid gegeven door de overheid van het land waar het misdrijf is gepleegd.
Art. 10.(Een vreemdeling, behoudens deze genoemd in de artikelen 6 en 7, § 1, kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt :) : <W 2003-08-05/32, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 07-08-2003>
1° (Aan een misdaad of een wanbedrijf tegen de veiligheid van de Staat;) <W 19-07-1934, art. 4>
(1°bis. aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, in boek II, titel Ibis van het Strafwetboek omschreven, gepleegd tegen een persoon die, op het moment van de feiten, een Belgische onderdaan is (of een in België erkende vluchteling en die er zijn gewone verblijfplaats heeft, in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het Aanvullend Protocol,) of een persoon die sedert minstens drie jaar effectief, gewoonlijk en wettelijk in België verblijft. <W 2006-05-22/37, art. 2, 1°, 023; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.) <W 2006-05-22/37, art. 2, 2°, 023; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Ingeval, met toepassing van de voorgaande leden, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien :
1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek; of
3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
(Indien de federale procureur van oordeel is dat een of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur wordt gehoord.
Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid,1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst hij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
De federale procureur heeft het recht cassatieberoep in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
In het geval bedoeld in het derde lid 3°, stelt de federale procureur de Minister van Justitie in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte.
In het geval bedoeld in het derde lid 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de minister van Justitie. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte.)) <W 2003-08-05/32, art. 16, 2°, 016; Inwerkingtreding : 07-08-2003> <W 2006-05-22/37, art. 2, 3°, 023; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(NOTA : bij arrest nr 62/2005 van 23-03-2005 (B.St. 08-04-2005, p. 14839-14842), heeft het Arbitragehof artikel 16, 2° van de W 2003-08-05/32 vernietigd)
2° (Aan een van de misdaden of wanbedrijven bedoeld in artikel 6, 2°;
3° Aan een van de misdaden of wanbedrijven bedoeld in artikel 6, 3°;
In dit laatste geval kan de vervolging niet plaatshebben dan op een officieel bericht, door de vreemde overheid aan de Belgische overheid gegeven;) <B 12-07-1932, art. 2>
4° (In oorlogstijd aan opzettelijk doden of opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, aan verkrachting, aanranding van de eerbaarheid of aan aanklacht bij de vijand, gepleegd tegen een Belgisch onderdaan, tegen een vreemdeling die bij het uitbreken van de vijandelijkheden in België verbleef, of tegen een onderdaan van een land dat bondgenoot van België is in de zin van artikel 117, tweede lid, van het Strafwetboek.) <W 02-04-1948, art. 1>
5° (Aan een misdaad tegen een Belgisch onderdaan, indien het feit strafbaar is krachtens de wetgeving van het land waar het gepleegd werd met een straf waarvan het maximum vijf jaar vrijheidsberoving overtreft.) <W 12-07-1984, art. 1>
[1 Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, voor de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek en gepleegd tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belgische onderdaan is, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
Ingeval, met toepassing van het vorige lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien :
1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek; of
3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden, vervuld zijn, wijst deze de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft.
Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht cassatieberoep in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval, seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Minister van Justitie. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.]1
(6° Een strafbaar feit bedoeld in artikel 2 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme, opgemaakt te Straatsburg op 27 januari 1977, dat is gepleegd op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat wanneer de vermoedelijke dader zich op het Belgisch grondgebied bevindt en de Belgische Regering niet met uitlevering aan die Staat heeft ingestemd om een van de redenen bedoeld in de artikelen 2 of 5 van voornoemd Verdrag, in artikel 11 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering, opgemaakt te Parijs op 13 december 1957, of omdat de uitlevering uitzonderlijk ernstige gevolgen kan hebben voor de betrokken persoon, in het bijzonder gelet op zijn leeftijd of gezondheid.) <W 2003-03-13/63, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 29-05-2003>
[3 7° aan het wanbedrijf bedoeld in artikel 41, § 4, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het goederenvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg;]3
[2 8° aan het wanbedrijf bedoeld in artikel 30, § 4, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het reizigersvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006.]2
----------
(1)<W 2012-02-06/11, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 17-03-2012>
(2)<W 2013-07-15/20, art. 40,§2, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2014; zie KB 2014-05-22/35, art. 52, 1°>
(3)<W 2013-07-15/22, art. 53,§2, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2014; zie KB 2014-05-22/36, art. 59, 1°>
Art. 10bis. <W 14-07-1951, art. 1> Ieder aan de militaire wetten onderworpen persoon die enig misdrijf pleegt op het grondgebied van een vreemde Staat, kan in België worden vervolgd.
Hetzelfde geldt voor degenen die in welke hoedanigheid ook verbonden zijn aan een onderdeel van het leger dat zich op buitenlands grondgebied bevindt, of voor degenen die gemachtigd zijn om een troepenkorps dat van dit leger deel uitmaakt, te volgen.
Art. 10ter.<L 2000-11-28/35, art. 34, 010; Inwerkingtreding : 27-03-2001> Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan :
1° een van de misdrijven bepaald in [7 de artikelen 417/25 tot 417/38, 417/44, 417/45, 433quater/1 en 433quater/4]7 [4 433quinquies tot 433octies]4 van het Strafwetboek); <W 2005-08-10/61, art. 23, 020; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
[6 1bis. een van de misdrijven bepaald in de artikelen 433novies/2 tot 433novies/10, in geval van uitgevoerde of overwogen wegneming van organen in ruil voor een profijt of een vergelijkbaar voordeel;]6
2° een van de misdrijven bepaald in [7 de artikelen 417/7 tot 417/19, 417/21, 417/22, 417/24 en 417/56,]7 en 409, van hetzelfde Wetboek, indien het feit werd gepleegd op een minderjarige;
3° een van de misdrijven bepaald (in de artikelen [4 77bis tot 77quinquies]4), van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en in de artikelen 10 tot 13 van de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren. <W 2005-08-10/61, art. 23, 020; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
(4° een van de misdrijven bepaald in [5 boek II, titel Iter,]5 van het Strafwetboek die gepleegd zijn tegen een Belgische onderdaan of instelling, of tegen een instelling van de Europese Unie of van een orgaan opgericht overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of het Verdrag betreffende de Europese Unie, die in het Rijk is gevestigd.) <W 2003-12-19/34, art. 14, 017; Inwerkingtreding : 08-01-2004>
[1 Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, ingeval het misdrijf gepleegd werd door een vreemdeling tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belgische onderdaan is of tegen een instelling bedoeld in het eerste lid, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
Ingeval, met toepassing van het vorige lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien :
1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de in het artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven; of
3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, wijst deze de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Indien de in het vierde lid bedoelde vordering, uitgaat van de federale procureur, maakt zij de zaak aanhangig bij de in artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering bedoelde deken van de onderzoeksrechters.
Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht cassatieberoep in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de minister van Justitie. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.]1
----------
(1)<W 2012-02-06/11, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 17-03-2012>
(2)<W 2014-04-10/24, art. 7, 033; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
(3)<W 2016-02-01/09, art. 15, 039; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(4)<W 2016-05-31/02, art. 12, 040; Inwerkingtreding : 18-06-2016>
(5)<W 2016-08-03/15, art. 4, 041; Inwerkingtreding : 21-08-2016>
(6)<W 2019-05-22/19, art. 14, 048; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(7)<W 2022-03-21/01, art. 102, 052; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art. 10quater. <W 2007-05-11/42, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 08-06-2007> § 1. Een persoon kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt :
1° aan een misdrijf bepaald in de artikelen 246 tot 249 van het Strafwetboek;
2° aan een misdrijf bepaald in artikel 250 van hetzelfde Wetboek wanneer de persoon die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde Staat of in een internationale publiekrechtelijke organisatie een Belg is of wanneer de internationale publiekrechtelijke organisatie waarvoor de persoon een openbaar ambt uitoefent haar zetel heeft in België.
§ 2. Iedere Belg of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een misdrijf bepaald in artikel 250 van het Strafwetboek, kan in België vervolgd worden, op voorwaarde dat het feit bestraft wordt door de wetgeving van het land waar het is gepleegd.
Art. 11. De vreemdeling die mededader is van of medeplichtig aan een misdaad, buiten het grondgebied van het Rijk door een Belg gepleegd, kan in België vervolgd worden, samen met de verdachte Belg of na diens veroordeling.
Art. 12.[1 De vervolging van de misdrijven waarvan sprake in dit hoofdstuk, heeft alleen plaats wanneer de verdachte in België wordt gevonden, behoudens in de gevallen van :
1° artikel 6, 1°, 1° bis en 2°, alsook artikel 6, 1° ter, wat de in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven betreft;
[2 1° /1. artikel 7, wat de in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven betreft;]2
2° artikel 10, 1°, 1° bis, 2°, alsook artikel 10, 5°, wat de in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek bedoeld misdrijven betreft;
3° artikel 10bis;
4° artikel 10ter, 4°, wat de in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde misdrijven betreft;
5° artikel 12bis.]1
(Is het misdrijf echter in oorlogstijd gepleegd, dan kan, indien de verdachte een Belg is, de vervolging in alle gevallen plaatshebben, zelfs wanneer hij niet wordt gevonden in België; indien de verdachte een vreemdeling is, kan, buiten de in het eerste lid bedoelde gevallen, de vervolging plaatshebben wanneer hij wordt gevonden in een vijandelijk land of wanneer zijn uitlevering kan worden verkregen.) <W 30-04-1947, art. 2>
----------
(1)<W 2012-02-06/11, art. 4, 029; Inwerkingtreding : 17-03-2012>
(2)<W 2019-05-05/10, art. 84, 047; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 12bis. <W 17-04-1986, art. 5> ((Behoudens in de gevallen van de artikelen 6 tot 11, zijn de Belgische gerechten eveneens bevoegd) om kennis te nemen van misdrijven gepleegd buiten het grondgebied van het Koninkrijk en bedoeld in een (regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht) (of een regel van afgeleid recht van de Europese Unie) waardoor België is gebonden wanneer het krachtens (die regel) op enigerlei wijze wordt verplicht de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor te leggen teneinde vervolging in te stellen.) <W 2001-07-18/43, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 11-09-2001> <W 2003-08-05/32, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 07-08-2003> <W 2003-12-22/42, art. 378, 018; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
((De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.) <W 2006-05-22/37, art. 3, 1°, 023; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Ingeval, met toepassing van de voorgaande leden, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien :
1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek; (of met enig ander internationaal misdrijf dat op grond van een verdrag waardoor België is gebonden, strafbaar is gesteld) of <W 2003-12-22/42, art. 378, 018; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
(Indien de federale procureur van oordeel is dat één of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur wordt gehoord.
Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst deze de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
De federale procureur heeft het recht cassatieberoep in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
In het geval bedoeld in het derde lid, 3°, stelt de federale procureur de Minister van Justitie in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafgerechtshof ressorteren, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte.
In het geval bedoeld in het derde lid, 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Minister van Justitie. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafgerechtshof ressorteren, brengt de Minister van Justitie het Internationaal Strafgerechtshof van de feiten op de hoogte.)) <W 2003-08-05/32, art. 18, 4°, 016; Inwerkingtreding : 07-08-2003> <W 2006-05-22/37, art. 3, 2°, 023; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
(NOTA : bij arrest nr 62/2005 van 23-03-2005 (B.St. 08-04-2005, p. 14839-14842), heeft het Arbitragehof artikel 18, 4° van de W 2003-08-05/32 vernietigd)
Art. 13. <B 05-08-1943, art. 4> Behalve wat de in oorlogstijd gepleegde misdaden en wanbedrijven betreft, zijn de bovenstaande bepalingen niet toepasselijk wanneer de verdachte, wegens hetzelfde misdrijf gevonnist in een vreemd land, vrijgesproken is, of na te zijn veroordeeld, zijn straf heeft ondergaan, verjaring van zijn straf is ingetreden (of hem genade of amnestie is verleend). <W 12-07-1984, art. 2>
Elke hechtenis in den vreemde ondergaan wegens het misdrijf dat in België aanleiding geeft tot veroordeling, wordt steeds toegerekend op de duur van de vrijheidsstraffen.
Art. 14. In alle gevallen in dit hoofdstuk voorzien, wordt de verdachte vervolgd en gevonnist volgens de bepalingen van de Belgische wetten.
Het volkenrecht vereiste voor de extraterritorialiteit dat er een aanknopingspunt is zijn tussen de Staat en het misdrijf.
Dit aanknopingspunt kan bestaan uit: het actieve personaliteitsbeginsel (nationaliteit van dader verruimd in België tot de actieve hoofdverblijfplaats), het passieve personaliteitsbeginsel (nationaliteit van het slachtoffer), het beschermingsbeginsel (het zelfbeschermingsrecht van een Staat tegen misdrijven gepleegd tegen zijn eigen veiligheid of essentiële belangen), het vertegenwoordigingsbeginsel
(Aut dedere aut iudicare : een staat een verdachte van een (ernstig) strafbaar feit moet ofwel uitleveren aan een andere staat die hem wil vervolgen (dedere) ofwel hem zelf vervolgen (judicare).) en het universaliteitsbeginsel (het internationaal strafwaardig en buitengewoon ernstig karakter van het feit).
De praktijk vergt verder een ‘dubbele incriminatie’, lees dat het feit moet strafbaar zijn naar Belgisch recht, en naar het recht van de plaats waar het gepleegd werd.
Tenslotte zijn er de opportuniteitsoverwegingen van het parket en de juridisch-technische dan wel praktische overwegingen die van geval tot geval kunnen verschillen.
Het aantreffen van de dader op Belgisch Grondgebied (art. 12 voorafgaande titel Wetboek Strafvordering
Als algemene regel dient de dader verder ook op Belgisch grondgebied aangetroffen, zie art. Art. 12 (zoals gewijzigd door de wet van 6 februari 2012). V.T.Sv. en de aldaar vermelde uitzonderingen.
Het volstaat dat de verdachte zich in België bevindt op het ogenblik dat de vervolging wegens het strafbare feit wordt ingesteld. Het is dus niet noodzakelijk dat hij zich ook nog in België bevindt op het moment van de uitspraak. Aldus kan hij ook bij verstek veroordeeld worden.
De uitzonderingen vermeld in artikel 12, 1e lid (misdrijven waarvoor vervolging in België mogelijk is voor misdrijven buiten België gepleegd hebben specifiek betrekking op terrorisme, gijzeling (art. 347bis Sw.) en gevallen van doodslag, in het bijzonder ook moord, oudermoord, kindermoord, vergiftiging en roofmoord (artt.393-397 en 475 Sw.).