openlijke zoekingen in informaticasystemen: artikel 39bis Sv.
heimelijke zoekingen in informaticasystemen: artikel 89ter en 90ter Sv.
Uittreksel uit het wetboek van strafvordering
Art. 39bis.<ingevoegd bij W 2000-11-28/34, art. 7;
Inwerkingtreding : 13-02-2001> § 1. Onverminderd de specifieke bepalingen van dit artikel, zijn de regels van dit wetboek inzake inbeslagneming, met inbegrip van artikel 28sexies, van toepassing op het kopiëren, ontoegankelijk maken en verwijderen van in een informaticasysteem [
2 of een deel ervan]
2 opgeslagen gegevens.
§ 2. [
2 Tot de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan dat in beslag genomen is, kan beslist worden door een officier van gerechtelijke politie.
Onverminderd het eerste lid, kan de procureur des Konings een zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dat door hem in beslag kan worden genomen.
De zoekingen bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen zich enkel uitstrekken tot de gegevens die opgeslagen zijn op het informaticasysteem dat, respectievelijk, in beslag genomen is of in beslag kan worden genomen. Met het oog daarop wordt elke externe verbinding van dit informaticasysteem verhinderd, alvorens de zoeking wordt aangevat.]
2 § 3. [
2 De procureur des Konings kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan, aangevat op grond van paragraaf 2, uitbreiden naar een informaticasysteem of een deel ervan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt:
- indien deze uitbreiding noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en
- indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding bewijselementen verloren gaan.
De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen ervan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.
Inzake de door uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem aangetroffen gegevens, die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, wordt gehandeld zoals bepaald in paragraaf 6.
Wanneer blijkt dat deze gegevens zich niet op het grondgebied van het Rijk bevinden, worden ze enkel gekopieerd. In dat geval deelt de procureur des Konings dit onverwijld mee aan de Federale Overheidsdienst Justitie, dat de bevoegde overheid van de betrokken Staat hiervan op de hoogte brengt, indien deze redelijkerwijze kan worden bepaald.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de procureur des Konings de uitbreiding van de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.]
2 § 4. [
2 Enkel de onderzoeksrechter kan een andere zoeking bevelen in een informaticasysteem of een deel ervan dan de zoekingen [
3 bedoeld in paragraaf 2]
3:
- indien deze zoeking noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen ten aanzien van het misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking; en
- indien andere maatregelen disproportioneel zouden zijn, of indien er een risico bestaat dat zonder deze zoeking bewijselementen verloren gaan.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan de onderzoeksrechter [
3 ...]
3 de zoeking bedoeld in het eerste lid mondeling bevelen. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.]
2 § 5. [
2 Teneinde de maatregelen bedoeld in dit artikel mogelijk te maken, kan de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook zonder de toestemming van hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker:
- elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;
- technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.
Evenwel kan enkel de onderzoeksrechter deze tijdelijke opheffing van de beveiliging of deze aanbrenging van technische middelen bevelen wanneer dit in het bijzonder noodzakelijk is [
3 voor de toepassing van artikel 88ter]
3.]
2 § 6. [
2 Indien in de betrokken informaticasystemen opgeslagen gegevens aangetroffen worden die nuttig zijn voor dezelfde doeleinden als de inbeslagneming, maar de inbeslagneming van de drager daarvan evenwel niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.
Bovendien worden passende technische middelen aangewend om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
Wanneer de in het eerste lid vermelde maatregel niet mogelijk is om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens, wendt de procureur des Konings de passende technische middelen aan om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.
Indien de gegevens het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en indien de gegevens strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, of een gevaar opleveren voor de integriteit van informaticasystemen of gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, wendt de procureur des Konings alle passende technische middelen aan om deze gegevens ontoegankelijk te maken of, na hiervan kopie te hebben genomen, te verwijderen.
Hij kan evenwel, behoudens in het geval bedoeld in het vierde lid, het verdere gebruik van het geheel of een deel van deze gegevens toestaan, wanneer dit geen gevaar voor de strafvordering oplevert.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid en wanneer het kennelijk gaat om een strafbaar feit bedoeld in de artikelen 137, § 3, 6°, 140bis [
5 417/9, 417/10 of 417/44,]
5 van het Strafwetboek, kan de procureur des Konings mondeling bevelen dat alle passende technische middelen worden aangewend om de gegevens, die het voorwerp van het misdrijf vormen of voortgekomen zijn uit het misdrijf en die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, ontoegankelijk te maken. Dit bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd, met vermelding van de redenen van de uiterst dringende noodzakelijkheid.]
2 [
2 § 7. Tenzij diens identiteit of woonplaats redelijkerwijze niet achterhaald kan worden, brengt de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de verantwoordelijke van het informaticasysteem zo spoedig mogelijk op de hoogte van de zoeking in het informaticasysteem of van de uitbreiding ervan. Hij deelt hem in voorkomend geval een samenvatting mee van de gegevens die zijn gekopieerd, ontoegankelijk gemaakt of verwijderd.
§ 8. De procureur des Konings wendt de passende technische middelen aan om de integriteit en de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen.
Gepaste technische middelen worden aangewend voor de bewaring hiervan op de griffie.
Hetzelfde geldt, wanneer gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen in een informaticasysteem, samen met hun drager in beslag worden genomen, overeenkomstig de vorige artikelen.]
2 [
3 § 9. De maatregelen bedoeld in dit artikel kunnen alleen betrekking hebben op de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben gepleegd, gebruik maken van diens elektronische communicatiemiddelen.
De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd, zonder dat, naar gelang het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Diezelfden zullen door de procureur des Konings in kennis worden gesteld van wat volgens hem onder het beroepsgeheim valt. Deze gegevens worden niet opgenomen in het proces-verbaal. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]
3 ----------
(
1)<W
2010-06-06/06, art. 4, 058;
Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(
2)<W
2016-12-25/37, art. 2, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(NOTA : bij arrest nr.174/2018 van 06-12-2018 (B.St. 22-01-2019, p. 7685), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 39bis, §3, vernietigd, en de anderen wijzigingen in zoverre daarbij niet wordt voorzien in een specifieke bepaling teneinde het beroepsgeheim van de artsen en de advocaten te beschermen.) (
3)<W
2019-05-05/10, art. 6, 102; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(
4)<W
2020-05-04/16, art. 2, 108; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
(
5)<W
2022-03-21/01, art. 105, 112; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
Art. 90ter.<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3;
Inwerkingtreding : 03-02-1995> § 1. [
5 De onderzoeksrechter kan, onverminderd de toepassing van artikelen 39bis, 87, 88, 89bis en 90, met een heimelijk oogmerk, niet voor het publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan met technische hulpmiddelen onderscheppen, er kennis van nemen, doorzoeken en opnemen of de zoeking in een informaticasysteem of een deel ervan uitbreiden.
Deze maatregel kan enkel worden bevolen in uitzonderlijke gevallen, wanneer het onderzoek zulks vereist, indien er ernstige aanwijzingen bestaan dat het een strafbaar feit betreft bedoeld in paragraaf 2, en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
Teneinde deze maatregel mogelijk te maken, kan de onderzoeksrechter bevelen om, te allen tijde, ook buiten medeweten of zonder de toestemming van hetzij de bewoner, hetzij de eigenaar of zijn rechthebbende, hetzij de gebruiker:
- in een woning, in een private plaats of in een informaticasysteem binnen te dringen;
- elke beveiliging van de betrokken informaticasystemen tijdelijk op te heffen, desgevallend met behulp van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;
- technische middelen in de betrokken informaticasystemen aan te brengen teneinde de door dat systeem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen.
De maatregel bedoeld in deze paragraaf kan alleen worden bevolen om de gegevens op te sporen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Hij kan alleen worden bevolen ten aanzien van personen die op grond van precieze aanwijzingen ervan verdacht worden het strafbare feit te hebben gepleegd, ten aanzien van de communicatiemiddelen of informaticasystemen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust of ten aanzien van de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven. De maatregel kan eveneens worden bevolen ten aanzien van personen van wie op grond van precieze feiten vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon op wie een verdenking rust.]
5 § 2. [
5 De strafbare feiten die de maatregel bedoeld in paragraaf 1 kunnen wettigen zijn degene die bedoeld worden in:
1° de artikelen 101 tot en met 110 van het Strafwetboek;
2° De artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies van hetzelfde Wetboek en artikel 41 van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen;
3° boek II, titel Iter, van hetzelfde Wetboek;
4° artikel 147 van hetzelfde Wetboek;
5° de artikelen 160, 161, 162, 163, 168, 171, 173 en 176 van hetzelfde Wetboek;
6° de artikelen 180 en 186 van hetzelfde Wetboek;
7° artikel 210bis van hetzelfde Wetboek;
8° de artikelen 246, 247, 248, 249, en 250 van hetzelfde Wetboek;
9° artikel 259bis van hetzelfde Wetboek;
10° artikel 314bis van hetzelfde Wetboek;
11° de artikelen 324bis en 324ter van hetzelfde Wetboek;
12° de artikelen 327, 328, 329 en 330 van hetzelfde Wetboek, voor zover een klacht is ingediend;
13° artikel 331bis van hetzelfde Wetboek;
14° artikel 347bis van hetzelfde Wetboek;
15° [
8 de artikelen 417/7 tot 417/22 van hetzelfde Wetboek;]
8 16° [
7 artikel 417/24 van hetzelfde Wetboek;]
7 17° [
7 de artikelen 417/25 tot 417/38, 417/44 tot 417/45, 433quater/1, 433quater/4 van hetzelfde Wetboek;]
7 18° artikel 393 van hetzelfde Wetboek;
19° de artikelen 394 en 397 van hetzelfde Wetboek;
20° de artikelen 428 en 429 van hetzelfde Wetboek;
21° artikel 433bis/1 van hetzelfde Wetboek;
22° de artikelen 433quinquies tot 433octies van hetzelfde Wetboek;
[
6 22/1° . de artikelen 433novies/2 tot 433novies/10 van hetzelfde Wetboek;]
6 23° artikel 434 van hetzelfde Wetboek;
24° de artikelen 468, 470, 471 en 472 van hetzelfde Wetboek;
25° artikel 475 van hetzelfde Wetboek;
26° boek II, titel IX, hoofdstuk I, sectie 2bis, en hoofdstuk Ibis van hetzelfde Wetboek;
27° de artikelen 504bis en 504ter van hetzelfde Wetboek;
28° artikel 504quater van hetzelfde Wetboek;
29° artikel 505, eerste lid, 1° van hetzelfde Wetboek wanneer de betrokken zaken werden weggenomen, verduisterd of verkregen door een misdaad of wanbedrijf vermeld in dat artikel;
30° artikel 505, eerste lid, 2°, 3° en 4° van hetzelfde Wetboek;
31° de artikelen 510, 511, eerste lid en 516 van hetzelfde Wetboek;
32° artikel 520 van hetzelfde Wetboek, indien de omstandigheden bedoeld in de artikelen 510 of 511, eerste lid, van hetzelfde Wetboek verenigd zijn;
33° de artikelen 550bis en 550ter van hetzelfde Wetboek;
34° artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
35° de wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen;
36° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire, en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld.";
37° de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
38° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;
39° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;
40° artikel 145, § 3 en § 3bis, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
41° de artikelen 8 tot 11, 14, 16, 19, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, 20, 22, 27 en 33 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, ook "wapenwet" genoemd;
42° de artikelen 21 tot 26 van het Samenwerkingsakkoord van 2 maart 2007 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering van de overeenkomst tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Parijs op 13 januari 1993;
43° artikel 47 van het decreet van het Vlaams Parlement van 15 juni 2012 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen en munitie;
44° artikel 20 van het decreet van het Waals Gewest van 21 juni 2012 betreffende de invoer, uitvoer, doorvoer en overdracht van civiele wapens en van defensiegerelateerde producten;
45° artikel 42 van de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk gewest van 20 juni 2013 betreffende de in-, uit-, doorvoer en overbrenging van defensiegerelateerde producten, ander voor militair gebruik dienstig materiaal, ordehandhavingsmateriaal, civiele vuurwapens, onderdelen, toebehoren en munitie ervan.]
5 § 3. Poging tot het plegen van een misdaad bedoeld in de voorgaande paragraaf kan eveneens een [
5 maatregel]
5 wettigen.
§ 4. Een strafbaar feit, bedoeld in de artikelen 322 of 323 van het Strafwetboek, kan eveneens een [
5 maatregel]
5 wettigen, voor zover de vereniging gevormd is met het doel een aanslag te plegen tegen de personen of eigendommen bedoeld in § 2 (of om het in artikel 467, eerste lid, van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit te begaan). <W 2004-12-09/40, art. 14, 042;
Inwerkingtreding : 03-01-2005>
§ 5. [
5 In geval van ontdekking op heterdaad en zolang de heterdaadsituatie duurt, kan de procureur des Konings de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 137, 347bis, 434 of 470 van het Strafwetboek. In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings bovendien de maatregel bedoeld in paragraaf 1 bevelen voor het in artikel 137 van het Strafwetboek bedoelde strafbare feit, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde strafbare feit, binnen de tweeënzeventig uur na de ontdekking van dit strafbare feit.
De machtiging kan mondeling worden verleend en dient zo spoedig mogelijk schriftelijk te worden bevestigd.]
5 (§ 6. Een bevoegde buitenlandse overheid mag, in het raam van een strafrechtelijk onderzoek, [
5 tijdelijk niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem onderscheppen, er kennis van nemen en opnemen]
5, ingeval de persoon op wie deze maatregel betrekking heeft, zich op het Belgische grondgebied bevindt en indien voldaan is aan de volgende voorwaarden :
1° deze maatregel vereist geen technische tussenkomst van een instantie die in België is gevestigd;
2° de betrokken buitenlandse overheid heeft kennis gegeven van deze maatregel aan een Belgische rechterlijke overheid;
3° in deze mogelijkheid is voorzien in een internationaal rechtsinstrument tussen België en de verzoekende Staat;
4° de in § 7 bedoelde beslissing van de onderzoeksrechter is nog niet meegedeeld aan de betrokken buitenlandse overheid.
De gegevens die op grond van deze paragraaf zijn verzameld, kunnen alleen worden gebruikt op voorwaarde dat de bevoegde Belgische rechterlijke overheid instemt met de maatregel.
§ 7. Zodra de procureur des Konings de in paragraaf 6, eerste lid, 2°, bedoelde kennisgeving ontvangt, maakt hij ze onverwijld aanhangig bij de onderzoeksrechter.
De onderzoeksrechter bij wie een kennisgeving als bedoeld in § 6, eerste lid, 2°, aanhangig is gemaakt, stemt in met de betrokken maatregel indien deze toelaatbaar is overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
Hij stelt de betrokken buitenlandse overheid in kennis van zijn beslissing binnen zesennegentig uur vanaf de ontvangst ervan door de Belgische gerechtelijke overheid.
Ingeval een bijkomende termijn noodzakelijk is, kan de onderzoeksrechter zijn beslissing en de kennisgeving ervan aan de bevoegde buitenlandse overheid maximum acht dagen uitstellen. Hij verwittigt hiervan onverwijld de bevoegde buitenlandse overheid met opgave van de redenen.
Ingeval de onderzoeksrechter de in § 6 bedoelde maatregel niet toestaat, deelt hij de buitenlandse overheid eveneens mee dat de verkregen gegevens moeten worden vernietigd zonder te kunnen worden gebruikt.) <W 2004-12-09/40, art. 14, 042;
Inwerkingtreding : 03-01-2005>
----------
(
1)<W
2012-12-27/29, art. 30, 066; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
(
2)<W
2014-03-26/02, art. 53, 071; Inwerkingtreding : 28-03-2014>
(
3)<W
2015-07-20/08, art. 3, 077; Inwerkingtreding : 15-08-2015>
(
4)<W
2016-04-27/07, art. 6, 082; Inwerkingtreding : 19-05-2016>
(
5)<W
2016-12-25/37, art. 17, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(
6)<W
2019-05-22/19, art. 15, 104; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(
7)<W
2022-03-21/01, art. 106, 112; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(
8)<W
2023-07-31/02, art. 3, 116; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
Art. 90quater.[
1 § 1. Voor iedere maatregel op grond van artikel 90ter wordt vooraf een met redenen omklede schriftelijke machtiging gegeven door de onderzoeksrechter die deze meedeelt aan de procureur des Konings.
De machtiging wordt gedagtekend en vermeldt:
1° de aanwijzingen en de concrete feiten, eigen aan de zaak, die de maatregel wettigen overeenkomstig artikel 90ter;
2° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° de persoon, het communicatiemiddel, het informaticasysteem of de plaats die het voorwerp is van de maatregel;
4° de periode tijdens welke de maatregel kan worden uitgeoefend, die niet langer mag zijn dan één maand. Deze termijn vangt aan de dag van de machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, of, in geval van artikel 90quinquies, eerste lid, verlengd, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de daarop volgende maand;
5° de naam en de hoedanigheid van de officier of officieren van gerechtelijke politie aangewezen voor de uitvoering van de maatregel.
In spoedeisende gevallen kan de machtiging mondeling worden verleend. Deze machtiging wordt [
3 zo spoedig mogelijk]
3 bevestigd in de vorm bepaald in het tweede lid.
§ 2. De onderzoeksrechter kan, om de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, mogelijk te maken, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, de medewerking vorderen van:
- de operator van een elektronisch communicatie-netwerk;
- iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de vorderingen bedoeld in het eerste lid weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de vordering, medewerking waarvan de modaliteiten vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft [
2 met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro]
2.
§ 3. De onderzoeksrechter mag voor de tenuitvoerlegging van de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, alleen officieren van gerechtelijke politie aanwijzen. Deze kunnen zich echter laten bijstaan door agenten van gerechtelijke politie en, onder de voorwaarden door de Koning bepaald, door personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de geïntegreerde politie. De laatstgenoemde personen mogen niet belast worden met de analyse van de inhoud van de opgenomen communicatie of gegevens, tenzij het een specifieke expertise betreft, of met de selectie van voor het onderzoek van belang geachte delen, zoals bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°.
De officieren van gerechtelijke politie houden de namen bij van de personen door wie zij zich laten bijstaan, in een lijst die voor elk dossier afzonderlijk wordt opgesteld volgens de nadere regels door de Koning bepaald, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien deze personen belast zijn met de uitvoering van het bevel bedoeld in artikel 90ter, § 1, derde lid, worden hun namen niet vermeld in het gerechtelijk dossier.
De aangewezen officieren van gerechtelijke politie brengen ten minste om de vijf dagen schriftelijk verslag uit aan de onderzoeksrechter over de tenuitvoerlegging van de machtiging.
§ 4. De onderzoeksrechter kan personen van wie hij vermoedt dat ze een bijzondere kennis hebben van het communicatiemiddel of het informaticasysteem waarop de maatregel betrekking heeft of van diensten of toepassingen om gegevens, die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen via een communicatiemiddel of een informaticasysteem, te beveiligen, te coderen of te versleutelen, rechtstreeks of via de tussenkomst van een politiedienst aangewezen door de Koning, vorderen inlichtingen te verlenen over de werking ervan en over de wijze om in een verstaanbare vorm toegang te verkrijgen tot de inhoud ervan die wordt of is overgebracht.
Hij kan personen vorderen om deze inhoud toegankelijk te maken in de door hem gewenste vorm.
[
2 Iedere persoon die zijn technische medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in het eerste en tweede lid, of de maatregel bedoeld in artikel 90ter, § 1, hindert, wordt gestraft met geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro.]
2 [
2 Wanneer de medewerking bedoeld in het eerste en tweede lid de uitvoering van een misdaad of een wanbedrijf kan verhinderen, of de gevolgen ervan kan beperken, en deze medewerking niet verleend wordt, zijn de straffen een gevangenisstraf van één tot vijf jaar en een geldboete van vijfhonderd euro tot vijftigduizend euro of een van die straffen alleen.]
2 Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of gevorderd wordt zijn technische medewerking te verlenen, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 5. In voorkomend geval is [
2 artikel 88ter, vierde lid]
2 toepasbaar op de gegevens, aangetroffen door een zoeking in een informaticasysteem met toepassing van artikel 90ter, § 1.]
1 ----------
(
1)<W
2016-12-25/37, art. 18, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
(
2)<W
2022-12-06/02, art. 15, 114; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
(
3)<W
2023-07-31/02, art. 4, 116; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
Art. 90quinquies.<Ingevoegd bij W 1994-06-30/49, art. 3;
Inwerkingtreding : 03-02-1995> [
1 De onderzoeksrechter kan de uitwerking van de machtiging bedoeld in artikel 90quater, § 1, één of meer malen verlengen met een termijn die niet langer mag zijn dan één maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een einde te maken zodra de omstandigheden die deze gewettigd hebben, verdwenen zijn. Deze termijn van zes maanden vangt aan de dag van de eerste machtiging waarbij de maatregel wordt bevolen, en loopt tot en met de dag voor de zoveelste van de zesde daarop volgende maand. Indien de maatregel, wegens de technische voorbereiding ervan, daadwerkelijk werd aangevat op een latere dag dan deze van de eerste machtiging, vangt de termijn van zes maanden aan de dag van deze daadwerkelijke aanvatting en ten laatste twee maanden na de dag van de eerste machtiging.]
1 De bepalingen vervat in artikel 90quater, § 1, zijn toepasselijk op de verlenging bedoeld in het voorgaande lid. De [
1 machtiging]
1 vermeldt bovendien de precieze omstandigheden die de verlenging van de maatregel wettigen.
Indien nieuwe en ernstige omstandigheden de maatregelen bedoeld in artikel 90ter noodzakelijk maken, kan de onderzoeksrechter een nieuwe maatregel bevelen, met inachtneming van de formaliteiten omschreven in de artikelen 90ter en 90quater, in dat geval moet de [
1 machtiging]
1 de precieze nieuwe en ernstige omstandigheden vermelden die een nieuwe maatregel noodzakelijk maken en wettigen.
----------
(
1)<W
2016-12-25/37, art. 19, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90sexies.[
1 § 1. De aangewezen officieren van gerechtelijke politie stellen aan de onderzoeksrechter ter beschikking:
1° het bestand bevattende de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem bekomen als gevolg van de maatregelen genomen met toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies;
2° de overschrijving of weergave van de door de aangewezen officieren van gerechtelijke politie voor het onderzoek van belang geachte gedeelten van de opgenomen communicaties of gegevens, en de eventuele vertaling ervan;
3° in voorkomend geval, de plaats van de gegevens bedoeld in de bepaling onder 2° in het informaticasysteem;
4° een algemene beschrijving van de inhoud en van de identificatiegegevens van de gebruikte communicatiemiddelen of informaticasystemen wat betreft de niet van belang geachte communicaties of gegevens.
§ 2. Onverminderd de selectie door de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in paragraaf 1, beoordeelt de onderzoeksrechter welke gedeelten van alle opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem van belang zijn voor het onderzoek. In zoverre deze gedeelten van de communicatie of gegevens niet overgeschreven, weergegeven of vertaald zijn overeenkomstig paragraaf 1, moeten zij bijkomend overgeschreven, weergegeven en eventueel vertaald worden. De onderzoeksrechter laat daarvan proces-verbaal opmaken.
§ 3. De niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem die onder het beroepsgeheim vallen, worden niet opgetekend in het proces-verbaal. Deze communicatie of gegevens worden in een bestand onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie. Gaat het om personen bedoeld in artikel 90octies, dan wordt ter zake gehandeld zoals bepaald in dat artikel.
§ 4. De machtigingen van de onderzoeksrechter, de verslagen van de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 90quater, § 3, en de processen-verbaal die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de maatregel, worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd.]
1 ----------
(
1)<W
2016-12-25/37, art. 20, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90septies.[
1 § 1. De passende middelen worden aangewend om de integriteit en de vertrouwelijkheid van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem te waarborgen.
§ 2. Ieder bestand bevat het onderwerp van de opgenomen niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem en de dagen en uren waarop de maatregel is uitgevoerd.
§ 3. Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies door de daartoe aangewezen personen, die niet is opgetekend in een proces-verbaal, wordt vernietigd, met uitzondering van het vermelde in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4° en onverminderd artikel 33 van de wet van 25 december 2016 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van strafvordering en het Strafwetboek, met het oog op de verbetering van de bijzondere opsporingsmethoden en bepaalde onderzoeksmethoden met betrekking tot internet en elektronische en telecomunicaties en tot oprichting van een gegevensbank stemafdrukken. De voor de uitvoering van de maatregel aangewezen officieren van gerechtelijke politie gaan over tot deze vernietiging en vermelden dit in een proces-verbaal.
Om beheersredenen en om aan de verplichting van artikel 90decies te kunnen voldoen, kunnen de strikt noodzakelijke administratieve gegevens evenwel bewaard blijven bij de dienst aangewezen door de Koning.
§ 4. De bestanden bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 1°, worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard. Ze kunnen bovendien ook worden bewaard bij de dienst aangewezen door de Koning onder de voorwaarden en nadere regels door Hem bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De stukken bedoeld in artikel 90sexies, § 1, 2°, 3° en 4°, en de afschriften van de processen-verbaal worden onder verzegelde omslag ter griffie bewaard.
§ 5. De griffier vermeldt in een per dag bijgehouden, bijzonder register:
1° de dag van de neerlegging van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, alsmede van ieder afschrift van proces-verbaal;
2° de naam van de onderzoeksrechter die de maatregel heeft bevolen of bevestigd en het voorwerp ervan;
3° de dag waarop de zegels zijn verbroken en in voorkomend geval opnieuw zijn gelegd;
4° de datum van de kennisname van de in artikel 90sexies, § 1, bedoelde bestanden en stukken, van de afschriften van processen-verbaal, alsook de namen van de personen die er kennis van genomen hebben;
5° iedere andere gebeurtenis die erop betrekking heeft.
§ 6. De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden ontvangen op eenvoudig verzoek een kopie van het geheel van de opgenomen niet voor het publiek toegankelijke communicaties of gegevens van een informaticasysteem, waarvan bepaalde van belang geachte gedeelten overgeschreven of weergegeven werden en opgenomen werden in een proces-verbaal waarvan ze inzage hebben.
De inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden kunnen de rechter verzoeken om de overeenkomstig § 4 ter griffie neergelegde andere bestanden of stukken ter griffie te raadplegen, en bijkomende delen van de opgenomen communicatie of gegevens over te schrijven of weer te geven. Het verzoek dat gericht is tot de onderzoeksrechter, wordt behandeld overeenkomstig artikel 61quinquies.
De rechter kan het verzoek afwijzen indien hij de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen niet noodzakelijk acht om de waarheid aan de dag te brengen, indien hij dit op dat ogenblik nadelig acht voor het onderzoek, of om redenen die verband houden met de bescherming van andere rechten of belangen van personen. Hij kan de raadpleging of de overschrijving of weergave van bijkomende delen ook beperken tot een door hem nader omschreven selectie van bestanden of stukken.]
1 ----------
(
1)<W
2016-12-25/37, art. 21, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>
Art. 90octies.[
1 § 1. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats, communicatiemiddelen of informaticasystemen.
§ 2. De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht.
Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 3. De onderzoeksrechter beoordeelt, na overleg met de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren, welke gedeelten van de in artikel 90sexies, § 3, bedoelde niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem, die hij van belang acht voor het onderzoek, onder het beroepsgeheim vallen en welke niet.
Enkel de gedeelten van de communicatie of gegevens bedoeld in het eerste lid die worden geacht niet onder het beroepsgeheim te vallen, worden overgeschreven of weergegeven en worden desgevallend vertaald. De onderzoeksrechter laat hiervan proces-verbaal opmaken. De bestanden bevattende deze communicatie of gegevens worden onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie.
Alle overige communicatie of gegevens worden in een ander bestand onder afzonderlijke verzegelde omslag neergelegd ter griffie.]
1 ----------
(
1)<W
2016-12-25/37, art. 22, 088; Inwerkingtreding : 27-01-2017>