uittreksel uit het wetboek van strafvorderingBIJZONDER ONDERZOEK NAAR DE VERMOGENSVOORDELEN. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14;
Inwerkingtreding : 24-02-2003>
Art. 524bis.<ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14;
Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. De rechter die de beklaagde schuldig verklaart aan het ten laste gelegde feit kan, op vordering van het openbaar ministerie, beslissen dat een bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, artikel 43bis en 43quater , van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen zal worden gevoerd met het oog op het bepalen van deze vermogensvoordelen.
[
1 Het voeren van dit bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is evenwel enkel mogelijk indien het openbaar ministerie door middel van ernstige en concrete aanwijzingen aantoont dat de veroordeelde vermogensvoordelen van enig belang heeft behaald, hetzij uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld, hetzij uit andere misdrijven die, rechtstreeks of onrechtstreeks, aanleiding kunnen geven tot een economisch voordeel, voor zover ze voorkomen in artikel 43quater, § 1, van het Strafwetboek.]
1 De vordering van het openbaar ministerie tot het instellen van een bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen kan nooit voor het eerst in tweede aanleg worden gesteld.
§ 2. Het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings, die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Hij waakt over de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld.
Het instellen van een rechtsmiddel verhindert niet dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen reeds wordt aangevat.
§ 3. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 4. De handelingen die in het kader van het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen worden verricht, mogen geen enkele dwangmaatregel inhouden noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. Deze handelingen kunnen evenwel de inbeslagneming van de zaken vermeld in de artikelen 35 en 35ter inhouden. In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis.
In geval van beslag overeenkomstig het eerste lid, is artikel 28sexies van toepassing.
§ 5. De procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal kan de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast, schriftelijk verzoeken over te gaan tot het aanstellen van een deskundige, het bevelen van de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter of het bevelen van een huiszoeking.
Over dit verzoek wordt uitspraak gedaan binnen vijftien dagen. De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan het openbaar ministerie. Tegen een weigering om de gevraagde dwangmaatregel te bevelen staat geen rechtsmiddel open.
Indien het verzoek strekt tot het bevelen van een bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter , neemt de rechtbank of het hof een beschikking overeenkomstig artikel 90quater , § 1, en gelast de rechtbank of het hof een onderzoeksrechter met de uitvoering van de maatregel overeenkomstig de artikelen 90quater , §§ 2 en 3, tot 90octies.
§ 6. Wanneer de procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal oordeelt dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen voltooid is, maakt hij de vordering tot verbeurdverklaring aanhangig bij de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast. Dit gebeurt door een dagvaarding rechtstreeks gericht aan de veroordeelde, en in voorkomend geval aan de burgerlijke partij.
Een termijn van tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling tot verbeurdverklaring die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken. Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.
§ 7. De aanhangigmaking van de vordering tot verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 6, dient op straffe van verval van de vordering tot verbeurdverklaring te geschieden vóór het verstrijken van een termijn van twee jaar vanaf de dag waarop het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen door de rechter werd gelast, voor zover de uitspraak over de schuld reeds in kracht van gewijsde is gegaan.
Indien de uitspraak over de schuld na het verstrijken van deze termijn nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de termijn verlengd tot één maand vanaf de dag waarop de uitspraak waarbij het misdrijf voor bewezen werd verklaard in kracht van gewijsde is gegaan.
Indien de appelrechter in de bodemprocedure feiten bewezen verklaart waarvoor de beklaagde in eerste aanleg werd vrijgesproken, kan hij op vordering van het openbaar ministerie de in het eerste lid bedoelde termijn met een termijn van maximum zes maanden verlengen.
----------
(
1)<W
2018-03-18/14, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 524ter. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14;
Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. Indien de rechter de vordering tot verbeurdverklaring, bedoeld in artikel 524bis , § 6, ontvankelijk en gegrond verklaart, wordt de verbeurdverklaring uitgesproken van het door hem bepaalde wederrechtelijk verkregen vermogensvoordeel.
§ 2. Tegen de beslissing over de vordering tot verbeurdverklaring staan alle in dit Wetboek opgenomen gewone en buitengewone rechtsmiddelen open.