• Cass. 06/09/2016, RW 2017-2018, 468
samenvatting
Uit artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering volgt dat wanneer de niet nageleefde vormvoorwaarde niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven, de begane onregelmatigheid niet noodzakelijk leidt tot bewijsuitsluiting, maar de rechter concreet moet nagaan of zij de betrouwbaarheid van het bewijs aantast of het gebruik van dat bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces, wat hij op grond van de gegevens van de zaak onaantastbaar beoordeelt.
tekst arrest
AR nr. P.15.1105.N
M.R.D.C.
I. Rechtspleging voor het Hof
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis in hoger beroep van de correctionele rechtbank Limburg, afdeling Hasselt, van 25 juni 2015.
De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
...
II. Beslissing
Beoordeling
Middel
1. Het middel voert schending aan van art. 32 Voorafgaandelijke Titel Sv., alsmede miskenning van het recht van verdediging en verzuim van wettelijke vormvereisten: het bestreden vonnis onderzoekt ten onrechte de impact van het niet-naleven van de juiste procedure door de verbalisanten bij het afnemen van de ademtest; de door de verbalisanten begane fout, namelijk het niet-toekennen van de wettelijk bepaalde wachttijd van vijftien minuten, heeft de betrouwbaarheid van het bewijs aangetast, zodat dit bewijs met miskenning van het recht op een eerlijk proces werd aangewend; het bestreden vonnis diende bijgevolg de nietigheid van de procedure uit te spreken en de eiser vrij te spreken.
2. Art. 32 Voorafgaande Titel Sv. bepaalt: «Tot nietigheid van onregelmatig verkregen bewijselement wordt enkel besloten indien:
– de naleving van de betrokken vormvoorwaarden wordt voorgeschreven op straffe van nietigheid, of;
– de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast, of;
– het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.»
3. Uit deze wetsbepaling volgt dat wanneer de niet nageleefde vormvoorwaarde niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven, de begane onregelmatigheid niet noodzakelijk leidt tot bewijsuitsluiting, maar dat de rechter concreet moet nagaan of zij de betrouwbaarheid van het bewijs aantast of het gebruik van dat bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces, wat hij op grond van de gegevens van de zaak onaantastbaar beoordeelt.
In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.
4. Het bestreden vonnis oordeelt dat:
– de eiser bij de eerste ademanalyse om 3 u 20 een resultaat had van 1,04 mg per liter alveolaire lucht en bij de tweede ademanalyse van 3 u 24 een resultaat had van 1,09 mg per liter, wat aantoont dat de alcoholconcentratie uitgeademde lucht nog gestegen was zodat het allerminst zeker was, dat de eiser vijftien minuten later een minder hoge alcoholconcentratie zou vertonen;
– minstens moet worden aangenomen dat het gehalte aan alcoholconcentratie, namelijk 1,04 mg per liter alveolaire lucht als laagst gemeten resultaat, dermate hoog was dat het wetenschappelijk gezien niet anders kon dan dat met een extra wachttijd van vijftien minuten het resultaat van de ademtest nog steeds positief was;
– hetzelfde geldt voor de ademanalyses waarvan het resultaat na een extra wachttijd van vijftien minuten onmogelijk zou kunnen gezakt zijn tot onder de in art. 34, § 2, 1o Wegverkeerswet bepaalde limiet van 0,35 mg per liter alveolaire lucht;
– uit het feit dat de wachttijd niet werd nageleefd, kan niet worden afgeleid dat de politie de wachttijd opzettelijk zou hebben geweigerd;
– de begane onregelmatigheid is slechts van relatief belang, gelet op de graad van alcoholintoxicatie;
– het bewijs het materiële bestanddeel van het misdrijf betreft, namelijk de aanwezigheid van niet-toegelaten alcoholconcentratie in de uitgeademde alveolaire lucht;
– de eiser al zijn middelen van verdediging heeft kunnen doen gelden en voldoende kans heeft gekregen om de kwaliteit van het bewijs te betwisten.
Op grond van die redenen oordeelt het bestreden vonnis dat de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs noch eisers recht op een eerlijk proces heeft aangetast, zodat ze niet kan leiden tot bewijsuitsluiting. Aldus is de beslissing naar recht verantwoord.
7. Voor het overige komt het middel op tegen dat onaantastbaar oordeel door het bestreden vonnis of verplicht het tot een onderzoek van feiten waarvoor het Hof geen bevoegdheid heeft en is het niet ontvankelijk.
...
Noot: C. De Roy, «Kroniek wegverkeersrecht 2010-2013: overzicht van de belangrijkste evoluties in wetgeving en rechtspraak», RW 2013-14, (1323), p. 1324-1325, nrs. 9-15.