Art. 42 Sw 2024 (inwerkingtreding uitgesteld tot 1 januari 2035):
“Art. 42. Behandeling onder vrijheidsberoving
§ 1. Indien het misdrijf van die aard is dat een gevangenisstraf kan worden opgelegd, kan de rechter de beklaagde of de beschuldigde opleggen zich aan een geschikte behandeling te onderwerpen, indien hij aan een psychiatrische aandoening lijdt die niet dermate ernstig is dat die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet, maar waardoor hij een ernstig gevaar vormt voor andermans leven of integriteit.
Het misdrijf waarvoor de behandeling onder vrijheidsberoving wordt opgelegd, moet mede het gevolg zijn van de psychiatrische aandoening waaraan de beklaagde of de beschuldigde lijdt. Deze straf kan niet worden opgelegd indien andere, minder dwingende straffen of maatregelen kunnen worden opgelegd om de gepaste zorg te verlenen en de maatschappij te beschermen.
§ 2. Alvorens de rechter beslist een behandeling onder vrijheidsberoving op te leggen, wint hij het gemotiveerd advies in van een deskundige, of van een gespecialiseerde dienst, door de Koning erkend bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Dit advies bevat een beschrijving van de aard van de eventuele psychiatrische aandoening waaraan de beklaagde of de beschuldigde lijdt, van het verband tussen de stoornissen en het misdrijf, evenals een voorstel betreffende de aard en de duur van de behandeling.
De beklaagde of de beschuldigde kan zich ook laten onderzoeken door een geneesheer naar zijn keuze en diens advies voorleggen. Deze geneesheer kan kennis nemen van het dossier van de beklaagde of de beschuldigde.
§ 3. De behandeling onder vrijheidsberoving wordt, afhankelijk van het toepasselijke strafniveau, opgelegd voor een duur van ten minste zes maanden tot ten hoogste twintig jaar. De duur wordt berekend overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 41, § 2, tweede tot vierde lid.
De rechter vermeldt in zijn beslissing de aard van de behandeling en de duur ervan, op basis van het gemotiveerd advies van de deskundige of van de gespecialiseerde instelling.
De rechter legt, binnen de grenzen bepaald voor het misdrijf en door de wet, een vervangende gevangenisstraf op die kan worden toegepast indien de behandeling onder vrijheidsberoving niet wordt uitgevoerd en waarvan de duur niet lager kan zijn dan die van de behandeling onder vrijheidsberoving.
Indien de strafuitvoeringsrechtbank oordeelt dat de toestand van de veroordeelde voldoende gestabiliseerd is zodat redelijkerwijze niet te vrezen valt dat betrokkene nieuwe ernstige misdrijven zou plegen en voldaan is aan de voorwaarden die overeenkomstig de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten gelden voor het toekennen van een voorwaardelijke invrijheidsstelling of een elektronisch toezicht voor een gevangenisstraf van een zelfde duur, beslist zij om voortijdig een einde te maken aan de behandeling onder vrijheidsberoving door hem een van deze modaliteiten toe te kennen.
Indien nog niet is voldaan aan de voorwaarden die overeenkomstig de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten gelden voor het toekennen van een voorwaardelijke invrijheidsstelling of een elektronisch toezicht voor een gevangenisstraf van een zelfde duur, beslist de strafuitvoeringsrechtbank of betrokkene wordt overgeplaatst naar een inrichting bedoeld in artikel 41, § 4, of, indien hierdoor de positieve effecten van de behandeling zouden worden tenietgedaan, hij in een instelling zoals vermeld in paragraaf 4 in detentie kan verblijven.
§ 4. De behandeling onder vrijheidsberoving vindt plaats in een instelling aangewezen door de strafuitvoeringsrechtbank en de tenuitvoerlegging ervan wordt geregeld in de bepalingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. Zij kan evenwel niet bevelen dat de uitvoering van de behandeling onder vrijheidsberoving moet plaatsvinden in een gevangenis.
§ 5. Indien de veroordeelde in het kader van de uitvoering van de behandeling onder vrijheidsberoving te kennen geeft de opgelegde behandeling niet meer te willen volgen, indien hij de uitvoering van de behandeling onmogelijk maakt of de voorwaarden voor een goede uitvoering van de behandeling niet respecteert, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie en na de veroordeelde te hebben gehoord, beslissen dat de vervangende gevangenisstraf of een deel daarvan wordt uitgevoerd en dit rekening houdend met het deel van de behandeling onder vrijheidsberoving dat de veroordeelde reeds heeft ondergaan.
Afdeling 6. Vrijheidsbeperkende straffen”
Aangezien de strafrechtelijke justitie wordt geconfronteerd met personen met een psychiatrische aandoening die niet kunnen genieten van een grond van niet-toerekeningsvatbaarheid en niet onder de reikwijdte vallen van de internering, werd de behandeling onder vrijheidsberoving ingevoerd in het straffenarsenaal dat ter beschikking staat van de rechter en dit van zodra de toestand van deze personen een geschikte behandeling vereist.
Het gaat om een vrijheidsberovende straf voor de veroordeelde, die inhoudelijk lijkt op de internering, maar wegens zijn beperkte duur ook op de gevangenisstraf.
De optie van een gecombineerde toepassing van gevangenisstraf met behandeling onder vrijheidsberoving werd door de wetgever van het Sw 2024 niet in overweging genomen, daar een dergelijk systeem veronderstelt dat de behandeling onder vrijheidsberoving wordt uitgevoerd na de gevangenisstraf. Wat evenwel primeert in voorkomende hypothese van verminderde toerekeningsvatbaarheid, is de behandeling van de pathologie waaraan de betrokkene lijdt en die in causaal verband staat met het misdrijf. De behandeling, die ertoe strekt herhaling te voorkomen, is een prioritair aspect van de straf en kan daarom niet worden uitgesteld tot na de gevangenisstraf.
De invoering van deze straf past binnen de driedeling (toerekeningsvatbare daders – verminderde toerekeningsvatbare daders – ontoerekeningsvatbare daders) die het strafwetboek 2024 invoert op het vlak van de toerekeningsvatbaarheid van de dader indien deze aan een psychiatrische aandoening lijdt.
De term psychiatrische aandoening dient in positieve, open zin te worden gelezen, aangezien zo kan worden voorkomen dat bepaalde aandoeningen buiten het toepassingsgebied van de wet zouden vallen (bijvoorbeeld persoonlijkheidsstoornissen) en dat anderzijds bepaalde aandoeningen ten onrechte binnen het toepassingsgebied vallen (bijvoorbeeld dementie, een niet-aangeboren hersenletsel na een verkeersongeval,…).
Deze positieve omschrijving van wat onder een psychiatrische aandoening moet worden verstaan, leidt niet tot een strikte beperking van het toepassingsgebied. De definitie blijft open genoeg, maar incorporeert uitdrukkelijk het evolutief karakter van de medische wetenschap.
Het gebruik van dergelijke open definitie is ook in lijn met de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM 26 juni 2018, nr. 691/15, D.R./Litouwen, § 83).
Er kan ook worden verwezen naar het arrest nr. 6/2023 van 12 januari 2023 van het Grondwettelijk Hof, dat oordeelde dat het aan de bevoegde rechter toekomt om in concreto te oordelen of een persoon met een alcohol-, toxicologische of medicijnverslaving, wanneer die ernstig is, in voorkomend geval, ook kan worden beschouwd als een geestesziek persoon in de zin van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.
Dergelijke behandeling is noodzakelijk om herhaling te voorkomen, aangezien deze stoornissen een belangrijke rol spelen in de criminogenese. Deze stoornis mag uiteraard niet van die aard zijn om tot ontoerekeningsvatbaarheid te besluiten (en in voorkomend geval tot toepassing van de interneringswet). Vandaar dat omwille van de coherentie met artikel 25 van het Sw 2024, de behandeling onder vrijheidsberoving wordt uitgesloten indien het gaat om een geestesstoornis die bij de beklaagde of de beschuldigde het oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan.
Naast het bestaan van een psychiatrische aandoening, die niet van aard is om tot ontoerekeningsvatbaarheid te leiden, vereist de toepassing van deze straf dat de betrokkene een gevaar vormt voor de samenleving. In dat geval is het verantwoord dat de samenleving beschermd wordt door de betrokkene een behandeling van deze stoornis te laten ondergaan, zelfs al weigert hij dat. Het is vanzelfsprekend dat de kans op slagen groter is wanneer de betrokkene instemt met de behandeling en de rechtbank moet er dan ook naar streven deze instemming te bekomen, maar dit is geen vereiste.
Het is niet omdat de voorafgaande toestemming van de veroordeelde niet vereist is om de behandeling onder vrijheidsberoving uit te spreken, dat een dergelijke behandeling tegen de wil van de persoon kan worden toegediend (dit zou bovendien in strijd zijn met de ethiek van therapeuten).
Veronderstel en gehoopt door de wetgever wordt dat in de meeste gevallen de opgelegde behandeling zal worden uitgesproken op verzoek of op zijn minst met instemming van de beklaagde of de beschuldigde. Maar zoals reeds aangegeven, zal het in eerste instantie aan de therapeut zijn om te proberen de veroordeelde aan de behandeling te laten houden en als de veroordeelde zich blijft verzetten tegen de behandeling, zal het nodig zijn om de vervangende straf op te leggen in overeenstemming met § 5. van artikel 42 SW. 2024.
Onder de gelding van de SW. 1867 is evenmin voorzien in de voorafgaande instemming van de veroordeelde met de probatievoorwaarden die een behandeling kunnen omvatten (zelfs als dit wenselijk is).
Ook hier zal de veroordeelde, indien hij de opgelegde behandelingsvoorwaarde niet respecteert, worden blootgesteld aan een procedure tot herroeping van het probatie-uitstel. Het doel is om de betrokkene te laten genieten van zorg in het kader van een vrijheidsstraf, die momenteel niet gegarandeerd is. Een dergelijke straf moet dan ook gunstiger worden geacht dan een pure en harde gevangenisstraf, zonder behandeling.
Als de veroordeelde weigert zich aan behandeling te onderwerpen, kan de strafuitvoeringsrechtbank de gevangenisstraf uitvoeren.” Ten slotte wordt voor de behandeling onder vrijheidsberoving vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de stoornis en het gepleegde misdrijf.
In navolging met de gevangenisstraf, moet de behandeling onder vrijheidsberoving, die een vrijheidsbenemende straf is, worden beschouwd als een laatste redmiddel ten opzichte van de andere straffen of maatregelen die kunnen worden uitgesproken. Deze straf kan niet worden opgelegd indien andere, minder dwingende straffen of maatregelen kunnen worden opgelegd om de gepaste zorg te verlenen en de maatschappij te beschermen. Indien de vonnisrechter van oordeel is dat een ambulante behandeling volstaat, moet derhalve de probatiestraf worden uitgesproken waarbij het volgen van deze behandeling een van de voorwaarden is.
Weze hierbij opgemerkt dat gelet op het beperkte toepassingsgebied van de probatiestraf die enkel nog zal kunnen worden toegepast bij misdrijven waarop een straf van niveau 1 en 2 is gesteld of, bij het aannemen van verzachtende omstandigheden, bij misdrijven waarop een straf van niveau 3 tot 6 is gesteld, de wetgever in voldoende alternatieve strafmogelijkheden heeft willen voorzien.
Welnu, deze nieuwe straf, de behandeling onder vrijheidsberoving maakt één van de vergrotingen van het straffenpalet in, die een rechter kan uitspreken. Het laat toe een behandeling voor te stellen aan personen die lijden aan een psychiatrische aandoening die verband houdt met het gepleegde misdrijf en die anders een gevangenisstraf zouden krijgen. Het is al een alternatieve straf voor gevangenisstraf.
Zoals vermeld in de memorie van toelichting bij het Sw 2024 kan deze straf niet worden opgelegd wanneer andere straffen of minder dwingende maatregelen kunnen worden opgelegd om adequate zorg te verlenen en de samenleving te beschermen, zoals dan de probatiestraf.
Dit kan alleen voor misdrijven waarop een straf van niveau 1 of 2 staat, of een straf van niveau 3 tot en met 6 bij aanneming van verzachtende omstandigheden.
In lijn met het proportionaliteitsprincipe dat van toepassing is bij de bepaling van de straf en de strafmaat, moeten de behandeling onder vrijheidsberoving en haar omvang eveneens in verhouding staan met de gezondheidstoestand en/of de psychiatrische aandoening van de betrokkene. Indien er voldaan is aan de voorwaarden van de bijkomende straf van verlengde opvolging (art. 46 Sw. 2024), kunnen deze straffen desgevallend samen worden uitgesproken.
De behandeling onder vrijheidsberoving is, in tegenstelling tot de internering, een straf. Bovendien gaat het om een vrijheidsbenemende straf. De strafuitvoeringsrechtbank kan in het kader van de strafuitvoering eventueel wel overgaan tot het toestaan van een ambulante behandeling.
Aangezien de behandeling onder vrijheidsberoving een straf is, is zij ook gekoppeld aan een bepaalde duur. Deze wordt bepaald door de rechter, maar bedraagt minimaal zes maanden tot ten hoogste twintig jaar. in lijn met het overeenstemmende strafniveau.
De duur van de behandeling onder vrijheidsberoving van niveau 8 bedraagt meer dan achttien jaar tot ten hoogste twintig jaar. De duur van de behandeling onder vrijheidsberoving van niveau 7 bedraagt meer dan zestien jaar tot ten hoogste achttien jaar. De duur van de behandeling onder vrijheidsberoving van niveau 6 bedraagt meer dan elf jaar tot ten hoogste zestien jaar. De duur van de behandeling onder vrijheidsberoving van niveau 5 bedraagt meer dan zes jaar tot ten hoogste elf jaar. De duur van de behandeling onder vrijheidsberoving van niveau 4 bedraagt meer dan vier jaar tot ten hoogste zes jaar. De duur van de behandeling onder vrijheidsberoving van niveau 3 bedraagt meer dan twee jaar tot ten hoogste vier jaar. De duur van de behandeling onder vrijheidsberoving van niveau 2 bedraagt zes maanden tot ten hoogste twee jaar.
Daarnaast moet de rechter ook de aard van de behandeling onder vrijheidsberoving bepalen. Teneinde de veroordeelde ertoe aan te moedigen mee te werken aan de behandeling en om een stok achter de deur te hebben voor het geval de veroordeelde de uitvoering van de behandeling onder vrijheidsberoving onmogelijk zou maken of ernstig zou bemoeilijken, moet de rechter ook een vervangende gevangenisstraf uitspreken samen met de behandeling onder vrijheidsberoving. De rechter bepaalt de duur van deze vervangende gevangenisstraf, rekening houdend met de grenzen die hieraan worden gesteld door de wet en voor het misdrijf. Teneinde de veroordeelde aan te sporen over te gaan tot uitvoering van de straf van de behandeling onder vrijheidsberoving eerder dan de vervangende straf, is het noodzakelijk dat de duur van voornoemde straf minstens gelijk of zelfs meer bedraagt dan de straf van de behandeling onder vrijheidsberoving. Dit is de reden waarom de vastgestelde maxima voor de straf van de behandeling onder vrijheidsberoving lager uitvallen dan deze voorzien voor de gevangenisstraf.
De rechter mag niet zomaar besluiten tot de straf van de behandeling onder vrijheidsberoving. Hij moet hiervoor het gemotiveerd advies vragen van een deskundige of een gespecialiseerde instelling, erkend door de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit. In dit advies moet er een beschrijving van de eventuele stoornis worden opgenomen, het verband dat er bestaat tussen deze stoornis en het gepleegde misdrijf alsook een voorstel met betrekking tot de aard en de duur van de vereiste behandeling. Op die manier wordt ook de grens bewaakt tussen de ontoerekeningsvatbaarheid enerzijds en de gevallen waarin de behandeling onder vrijheidsberoving kan worden opgelegd anderzijds.
Om de tegenspraak te garanderen, kan de beklaagde of de beschuldigde zich ook laten onderzoeken door een arts van zijn keuze en het advies van deze arts, dat dezelfde gegevens moet bevatten, voorleggen aan de rechtbank. Om deze mogelijkheid effectief te maken, wordt in de mogelijkheid voorzien voor deze arts om kennis te nemen van het strafdossier.
De opvolging van de uitvoering van deze straf, inclusief de aanduiding van de instelling waarbij de behandeling onder vrijheidsberoving plaats moet vinden, gebeurt door de strafuitvoeringsrechtbank. De bepalingen van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten zijn erop van toepassing en zullen moeten worden gewijzigd in functie van de invoering van deze nieuwe straf.
De strafuitvoeringsrechtbank speelt niet alleen een cruciale rol bij de aanduiding van de instelling waar de behandeling zal plaatsvinden, maar ook bij de verdere opvolging van de uitvoering van deze straf. Zij kan evenwel niet bevelen dat de uitvoering van de behandeling onder vrijheidsberoving zou plaatsvinden in de gevangenis. Indien de veroordeelde zich reeds in de gevangenis zou bevinden op het moment dat de veroordeling tot een behandeling onder vrijheidsberoving in kracht van gewijsde treedt (bv. ten gevolge van de uitvoering van een andere straf), wordt alles in het werk gesteld om de behandeling onder vrijheidsberoving zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen in een gepaste instelling. In afwachting daarvan wordt de straf uitgevoerd in een annexe van de gevangenis, zodat er geen risico’s voor de samenleving ontstaan door een vrijlating. De concrete modaliteiten zullen worden geregeld in het Wetboek van Strafuitvoering.
De strafuitvoeringsmodaliteiten van de behandeling onder vrijheidsberoving dienen ook in de wetgeving betreffende de uitvoering van deze straf te worden uitgebouwd op dezelfde basis als de uitvoeringsmodaliteiten in het kader van de interneringswetgeving.
Indien de strafuitvoeringsrechtbank oordeelt dat de toestand van de veroordeelde voldoende gestabiliseerd is zodat redelijkerwijze niet te vrezen valt dat betrokkene nieuwe ernstige misdrijven zou plegen en voldaan is aan de voorwaarden die overeenkomstig de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten gelden voor het toekennen van een voorwaardelijke invrijheidsstelling of een elektronisch toezicht voor een gevangenisstraf van een zelfde duur, beslist zij om voortijdig een einde te maken aan de behandeling onder vrijheidsberoving door hem een van deze modaliteiten toe te kennen.
Maar indien nog niet is voldaan aan de voorwaarden die overeenkomstig de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten gelden voor het toekennen van een voorwaardelijke invrijheidsstelling of een elektronisch toezicht voor een gevangenisstraf van een zelfde duur, beslist de strafuitvoeringsrechtbank of betrokkene wordt overgeplaatst naar een penitentiaire inrichting of, indien hierdoor de positieve effecten van de behandeling zouden worden tenietgedaan, hij in een instelling als bedoeld in § 4 in detentie zal verblijven.
De rechtbank zal hier rekening moeten houden met de problematiek van de betrokkene om hem in voorkomend geval op te nemen binnen het forensische circuit en niet de gevangenis (bijvoorbeeld een instelling met meer vrijheid) met voorbereiding op de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Wanneer de behandeling onder vrijheidsberoving geheel of gedeeltelijk niet kan worden uitgevoerd, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie en na de veroordeelde te hebben gehoord, beslissen dat de vervangende gevangenisstraf of een deel ervan ten uitvoer zal worden gelegd, hierbij rekening houdende met het deel van de behandeling onder vrijheidsberoving dat de veroordeelde reeds heeft ondergaan. Hierbij moet evenwel voor ogen worden gehouden dat er geen sprake kan zijn van het bevelen van de uitvoering van de behandeling onder vrijheidsberoving in de gevangenis indien er geen plaats beschikbaar is in het zorgcircuit.
Op dit moment bestaat evenwel nog niet de nodige capaciteit om deze straf kwaliteitsvol uit te voeren. Vandaar wordt de inwerkingtreding uitgesteld tot 1 januari 2035.
voor de straf onder elektronisch toezicht in het strafwetboek 2024 in werking vanaf 8 april 2026 klik hier