Art. 43 Sw 2024 (in werking 8 april 2024) stelt
“Art. 43. Straf onder elektronisch toezicht
§ 1. Wanneer de rechter van oordeel is dat hij een straf van niveau 2 moet uitspreken, kan hij als hoofdstraf een straf onder elektronisch toezicht opleggen waarvan de duur minstens een maand en ten hoogste een jaar bedraagt.
De straf onder elektronisch toezicht bestaat uit de verplichting voor de veroordeelde om aanwezig te zijn op een bepaald adres, behoudens toegestane verplaatsingen, activiteiten en afwezigheden, volgens een bepaald uitvoeringsprogramma. De controle op deze aanwezigheid gebeurt onder meer door elektronische middelen. De verplichte aanwezigheid wordt gekoppeld aan voorwaarden.
De rechter bepaalt een vervangende gevangenisstraf van dezelfde duur als die van de straf onder elektronisch toezicht, die van toepassing is ingeval deze laatste straf niet wordt uitgevoerd.
De rechter kan een straf onder elektronisch toezicht slechts uitspreken als de beklaagde, in persoon of via zijn advocaat, met kennis van zaken zijn instemming heeft gegeven. Iedere persoon die met de beklaagde samenwoont kan door de rechter worden gehoord omtrent zijn opmerkingen met betrekking tot de overwogen straf.
§ 2. De rechter kan aanwijzingen geven omtrent de concrete invulling van deze straf, inzonderheid betreffende de toegestane verplaatsingen, activiteiten en afwezigheden.
Aan de straf onder elektronisch toezicht worden de volgende algemene voorwaarden verbonden:
1° geen misdrijven plegen;
2° een vast adres hebben waar de verplichting tot aanwezigheid wordt uitgevoerd en vóór elke wijziging de toestemming krijgen van het openbaar ministerie of bij gebreke daarvan die van de strafuitvoeringsrechtbank;
3° gevolg geven aan de oproepingen van de bevoegde dienst voor de controle van deze straf en de concrete modaliteiten bepaald door deze dienst volgen.
De rechter kan de veroordeelde bovendien aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden onderwerpen indien deze absoluut noodzakelijk zijn om het risico op herhaling te beperken of indien deze noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer of voor de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde.
§ 3. Indien de beklaagde of de beschuldigde vervolgd wordt voor een misdrijf dat bestaat uit een aantasting van de seksuele, fysieke of psychische integriteit van een persoon met wie hij de woning deelt, geeft het openbaar ministerie of de rechter bij wie de zaak aanhangig werd gemaakt, aan de bevoegde dienst van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de beklaagde of de beschuldigde de opdracht om een voorlichtingsrapport op te stellen. Het openbaar ministerie of de rechter is niet verplicht het bedoelde voorlichtingsrapport te vragen indien dit niet strikt noodzakelijk is.
§ 4. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de tenuitvoerlegging en controle van de straf onder elektronisch toezicht.
§ 5. Indien de straf onder elektronisch toezicht niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd of in geval van ernstige niet-naleving van de algemene of bijzondere voorwaarden kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie en na de veroordeelde te hebben gehoord, beslissen dat zal worden overgegaan tot de uitvoering van de uitgesproken vervangende gevangenisstraf of van het restant ervan na aftrek van de duur van het reeds uitgevoerde elektronisch toezicht, waarbij een dag van de straf onder elektronisch toezicht gelijkstaat aan een dag gevangenisstraf.”
Commentaar
De straf onder elektronisch toezicht is ingevoerd in het Belgisch recht bij de wet van 7 februari 2014 tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf. De bepalingen met betrekking tot die straf zijn ingrijpend herzien in het kader van de wet van 5 februari 2016 (zogeheten ‘Potpourri II’-wet), in werking getreden op 1 mei 2016.
De bepaling in art. 43 Sw 1867 berust grotendeels op de bestaande bepalingen. In een streven naar leesbaarheid en vereenvoudiging worden evenwel enkel de bepalingen betreffende de voorwaarden en het opleggen van de straf opgenomen in het Wetboek. Het lijkt immers niet aangewezen om de uitvoering van de straffen en de controle erop tot in detail te regelen in een Strafwetboek, wil men voorkomen dat bij elke wijziging op dat niveau, hoe miniem ook, het Strafwetboek moet worden gewijzigd. In dat opzicht moet ook rekening worden gehouden met het feit dat belangrijke aspecten van de uitvoering van de straf onder elektronisch toezicht een gemeenschapsbevoegdheid zijn en dat er bijgevolg overleg tussen het federale niveau en de gemeenschapsinstanties moet plaatsvinden om een efficiënte regeling voor de uitvoering van die straf tot stand te brengen. Aldus kunnen de concrete uitvoeringsmodaliteiten in detail geregeld worden bij koninklijke besluiten; de controle op de uitvoering van de maatregel kan geregeld worden in de algemene wetgeving betreffende de strafuitvoering.
De straf onder elektronisch toezicht is een hoofdstraf van niveau 2 behoudens in de bij de wet bepaalde gevallen. Bij aanneming van verzachtende omstandigheden kan zij een straf van niveau 3, 4, 5 of 6 vervangen (zie artikel 36). Zij is daarentegen uitgesloten voor de misdrijven waarop een straf van niveau 8 of 7 is gesteld, zelfs bij aanneming van verzachtende omstandigheden. Voor de overige misdrijven zal de wetgever, veeleer dan bijzondere uitzonderingen op te nemen in de algemene bepaling, is het in de bijzondere bepaling dat de straf voor elektronisch toezicht wordt uitgesloten.
Aangezien de straf onder elektronisch toezicht niet was omschreven in de originele tekst van de wet van 7 februari 2014, is die leemte opgevuld bij de wet van 5 februari 2016, die de straf onder elektronisch toezicht definieert als de verplichting om gedurende een door de rechter bepaalde termijn aanwezig te zijn op een bepaald adres, behoudens toegestane verplaatsingen of afwezigheden, waarbij onder meer wordt gebruik gemaakt van elektronische middelen om dit te controleren, en waarbij voorwaarden kunnen worden gekoppeld aan de maatregel. De definitie houdt het midden tussen de definitie van de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht (art. 16, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis) en de definitie van elektronisch toezicht als uitvoeringsmodaliteit van de vrijheidsstraf (art. 22 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden).
De definitie die is ingevoerd bij de wet van 5 februari 2016 legt meer de nadruk op het facet “thuisdetentie” zoals in het geval van de voorlopige hechtenis en gaat voorbij aan de dimensie “opvolging en sociale re-integratie” die vervat zit in de strafuitvoeringsmodaliteit. Hierbij moet worden opgemerkt dat het voor de feitenrechter vaak zeer moeilijk zal zijn om op voorhand, op het moment van de uitspraak van de veroordeling, te bepalen welke verplaatsingen of afwezigheden toegestaan zullen zijn, vermits zij afhangen van de concrete stappen die worden ondernomen met het oog op de re-integratie en van de resultaten ervan.
De auteurs van het Sw 2024 menen dat er geen aanleiding mag zijn tot discriminatie tussen de veroordeelde die een straf onder elektronisch toezicht ondergaat en degene die elektronisch toezicht ondergaat als wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf. Het zou immers paradoxaal zijn dat de veroordeelde die een gevangenisstraf ondergaat onder de vorm van elektronisch toezicht een gunstigere regeling zou genieten dan degene die werd veroordeeld tot een straf onder elektronisch toezicht.
Daarom is de definitie van art. 43 Sw 2024 ontleend aan de concrete invulling van het elektronisch toezicht, zoals ingesteld bij de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden: De straf onder elektronisch toezicht bestaat uit de verplichting voor de veroordeelde om aanwezig te zijn op een bepaald adres, behoudens toegestane verplaatsingen, activiteiten en afwezigheden, volgens een bepaald uitvoeringsprogramma, waarbij onder meer gebruik wordt gemaakt van elektronische middelen om dit te controleren, en waaraan voorwaarden worden gekoppeld.
Weliswaar is bepaald dat de veroordeelde zich op een bepaald adres moet bevinden tijdens bepaalde periodes, maar de essentie van de maatregel wordt gevormd door het concrete uitvoeringsprogramma dat zowel de periodes van “huisarrest” als de toegelaten verplaatsingen, activiteiten of afwezigheden zal bepalen. Voorts kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd. De straf maakt het bijgevolg mogelijk om te voorzien in een kader dat tegelijk strikt en flexibel is en dat ruimte biedt voor de activiteiten en uithuizigheid die desintegratie moeten voorkomen en re-integratie moeten bevorderen.
Zoals onder de gelding van het Sw 2024 reeds het geval is, moet de duur van de straf onder elektronisch toezicht minstens een maand en ten hoogste een jaar bedragen. Een straf van minder dan één maand rechtvaardigt immers niet het activeren van een zo zwaar opvolgingskader, en uit ervaring blijkt dat zij vanwege haar dwingende aspect ten aanzien van de veroordeelde en diens entourage niet lang mag aanhouden.
De toepasselijke straf in geval van niet-uitvoering van de straf onder elektronisch toezicht bestaat in een vervangende gevangenisstraf van eenzelfde duur als de straf onder elektronisch toezicht. Voor de rechter is de regel eenvoudig: hij moet een vervangende gevangenisstraf van gelijke duur als de hoofdstraf uitspreken.
Zoals onder de gelding van het SW. 1867, geldt de instemming vanwege de veroordeelde als voorwaarde voor het opleggen van een straf onder elektronisch toezicht. Aangezien die straf een impact heeft op de naastbestaanden, wordt erin voorzien dat iedere persoon die samenwoont met de beklaagde door de rechter kan worden gehoord in zijn opmerkingen met betrekking tot de overwogen straf.
Met betrekking tot intrafamiliaal geweld en geweld tegen minderjarigen wordt sterk aanbevolen een voorlichtingsrapport te laten opstellen alvorens de straf onder elektronisch toezicht op te leggen, in het bijzonder om na te gaan in welke omstandigheden deze straf zou worden uitgevoerd.
Er werd door de wetgever van het Sw. 2024 besloten om het opleggen van een straf onder elektronisch toezicht op een adres waar een of meer slachtoffers wonen, niet te verbieden. Een algeheel verbod kan problemen opleveren omdat het geen rekening houdt met de veranderende persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen. Het is goed mogelijk dat de veroordeelde tussen het tijdstip van het misdrijf en het tijdstip van de veroordeling bijvoorbeeld een behandeling met positief resultaat heeft ondergaan, zodat de situatie op het tijdstip van de veroordeling verschilt van die op het tijdstip van het misdrijf.
De wetgever van het Sw. 2024 stelde dat vermeden moes worden dat deze straf kan worden uitgesproken wanneer de veroordeelde, gelet op de aard van het gepleegd misdrijf, een gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van de persoon of personen met wie hij op het adres zal samenwonen.
Daartoe, kan de rechter zich baseren op het voorlichtingsrapport (art. 31 van dit Sw. 2024) maar ook op de informatie die door het openbaar ministerie wordt verstrekt.
In navolging van hetgeen waarin is voorzien voor de toekenning van het elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit (art. 55 van de wet van 17 mei 2006) stelt het Sw. 2024 de algemene voorwaarden vast die steeds verbonden zijn aan het uitspreken van de straf:
1° geen misdrijven plegen;
2° een vast adres hebben waar de verplichte aanwezigheid wordt uitgevoerd en vóór enige wijziging de toestemming vragen van het openbaar ministerie of bij gebreke daarvan die van de strafuitvoeringsrechtbank;
3° gevolg geven aan de oproepingen van de bevoegde dienst voor de controle van de maatregel en de standaardinstructies bepaald door deze dienst volgen.
Bovendien kan de rechter, zoals het geval onder de gelding van de Sw. 2024 is, de veroordeelde aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden onderwerpen indien zij absoluut noodzakelijk zijn om het risico op recidive te beperken of indien zij noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer.
Wel wordt eraan toegevoegd dat zij ook kunnen worden opgelegd in de optiek van de sociale re-integratie van de veroordeelde. Het is van belang hier te benadrukken dat de voorwaarden die kunnen worden opgelegd bij de straf onder elektronisch toezicht geen probatievoorwaarden kunnen uitmaken die bovenop de straf onder elektronisch toezicht worden opgelegd (waardoor het verbod dergelijke straf te cumuleren met een probatiestraf zou worden omzeild) en dat dat deze voorwaarden een directe link moeten hebben met de goede uitvoering van de straf onder elektronisch toezicht. Ze kunnen geen bijkomende begeleiding door een justitieassistent met zich meebrengen.
Met het oog op vereenvoudiging en teneinde de omslachtigheid die gepaard gaat met een hernieuwing of verlenging van de termijn te voorkomen, wordt in het SW 2024 geen termijn vastgelegd waarbinnen de straf onder elektronisch toezicht zou moeten worden uitgevoerd. Logischerwijze vindt de verjaringstermijn van de straf toepassing in dat geval. Hier kan ook een parallel getrokken worden met de gevangenisstraf: voor de uitvoering van de gevangenisstraf is in geen enkele dwingende termijn voorzien, tenzij de verjaringstermijn van de straf.
De gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van de straf of de ernstige niet-naleving van de algemene of bijzondere voorwaarden kunnen aanleiding geven tot de uitvoering van de opgelegde vervangende gevangenisstraf of van het restant ervan. De strafuitvoeringsrechtbank moet over die kwestie beslissen. Wanneer beslist wordt om over te gaan tot de uitvoering van de vervangende straf wordt de duur van het reeds uitgevoerde elektronisch toezicht in mindering gebracht van de opgelegde vervangende straf, waarbij een dag straf onder elektronisch toezicht gelijkstaat met een dag gevangenisstraf. Het moet worden benadrukt dat dit de duur impliceert waarbinnen straf correct werd uitgevoerd.
De regels inzake het toekennen of niet van de schorsing van de controle met elektronische middelen worden niet in het kader van dit strafwetboek 2024 geregeld maar zullen hun weerslag vinden in de wetsbepalingen inzake de strafuitvoering.