Art. 109. Sw 2024 (in werking 8 april 2026) Aanzetting tot zelfdoding stelt:
“Aanzetting tot zelfdoding is het opzettelijk stellen van een handeling die van aard is om een persoon ertoe te brengen zichzelf van het leven te beroven. De aanzetting tot zelfdoding is slechts strafbaar indien zij een zelfdoding door het slachtoffer of een poging daartoe tot gevolg heeft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2”.
ToelichtingDe aanzetting kan zowel psychisch als materieel van aard zijn. Ze zal psychisch zijn wanneer men bijvoorbeeld op iemand blijft inpraten om hem ervan te overtuigen dat zelfmoord een oplossing is voor zijn problemen; ze zal materieel zijn bijvoorbeeld wanneer men weet dat iemand eraan denkt om zelfmoord te plegen en men hem een wapen daartoe ter beschikking stelt om hem ervan te overtuigen dat dit weldegelijk een mogelijkheid is.
Ook het aanzetten tot zelfdoding via internet of sociale media door het slachtoffer te belagen of volstrekt onzinnige uitdagingen op te leggen die eindigen in een opdracht tot zelfdoding, waarbij wordt verwezen naar de problematiek van de “Blue Whale Challenge” werd door art. 109 Sw. geviseerd.
Het moreel bestanddeel van dit misdrijf bestaat erin dat de aanzetting tot zelfdoding opzettelijk moet gebeuren. De dader moet de handeling dus willen stellen, in de wetenschap dat deze van aard is om de persoon ertoe aan te zetten zichzelf van het leven te beroven.
De hypothese dat de suïcidant zelf om hulp bij zelfdoding zou hebben gevraagd en zelf, weloverwogen de beslissing heeft genomen de hand aan zichzelf te slaan, valt niet onder het toepassingsgebied. In dergelijk geval is er immers geen sprake van aanzetting tot zelfdoding, maar slechts van hulpverlening daarbij. Er wordt voor geopteerd om de hulpverlening bij zelfdoding niet strafbaar te stellen.
Art. 110. Sw 2024 Verzwarende aanzetting tot zelfdoding stelt:
“Aanzetting tot zelfdoding wordt bestraft met een straf van niveau 3 wanneer:
1° de feiten gepleegd zijn op een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand;
2° de feiten gepleegd zijn vanuit een discriminerende drijfveer;
3° de dader de partner of een bloedverwant in de rechte opgaande of neerdalende lijn is van het slachtoffer.”
Art. 111. Sw 2024 Verzwarende factoren stelt:
“Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan voor een misdrijf omschreven in deze afdeling neemt de rechter in overweging:
1° het feit dat de dader een bloedverwant in de zijlijn tot de derde graad is van het slachtoffer of occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwoont;
2° indien het slachtoffer een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand is, het feit dat de dader de vader, de moeder of een andere bloed- of aanverwant in de rechte lijn, dan wel in de zijlijn tot de derde graad, is van het slachtoffer, dat hij gezag heeft over het slachtoffer, hem onder zijn bewaring heeft of occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwoont;
3° het feit dat het misdrijf werd gepleegd op een persoon met een maatschappelijke functie, indien het misdrijf is gepleegd naar aanleiding van de uitoefening van deze functie;
4° het feit dat het misdrijf werd gepleegd op een scheidsrechter of seingever bij een sportwedstrijd, indien het misdrijf is gepleegd naar aanleiding van de uitoefening van deze functie;
5° het feit dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige;
6° het feit dat het misdrijf werd gepleegd omwille van culturele drijfveren, gewoontes, tradities, religie of de zogenaamde "eer".”