Art. 616 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Voorbereiding van een aanslag tegen de staatsordening van een vreemde staat stelt:
“De voorbereiding van een aanslag tegen de staatsordening van een vreemde staat is elke samenspanning met het oogmerk om de grondwettelijke staatsordening van een vreemde staat te vernietigen of te wijzigen, dan wel om de inwoners van een ander land de wapens te doen opnemen tegen het grondwettelijk gezag van dat land, en die is gevolgd door enige opzettelijk aangenomen gedraging om de uitvoering ervan voor te bereiden.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt de strafbaarstelling uit het artikel 3 van de Wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen. De formulering wordt gelijkluidend gemaakt aan deze van gelijkaardige strafbaarstellingen uit hoofdstuk 1 van deze titel.
De definitie van “samenspanning” uit artikel 4 van de wet van 12 maart 1858 werd in het Sw. 2024 niet hernomen, aangezien zij is opgenomen in de voorafgaande titel.
Art. 617 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Strafuitsluitende verschoningsgronden stelt:
“De persoon die voor het plegen van een aanslag en voor het aanvangen van enige vervolging een samenspanning of voorbereiding van een aanslag tegen een buitenlands staatshoofd of de staatsordening van een vreemde staat en alle informatie waarover hij beschikt omtrent de omstandigheden en de daders van het misdrijf aan de overheid ter kennis brengt, wordt niet gestraft.
Onverminderd de gevallen waarin dit aanleiding geeft tot verval van de strafvordering, wordt evenmin gestraft de persoon die voor een in het eerste lid bedoelde feit wordt vervolgd wanneer de verdachte in het buitenland reeds werd vervolgd en op tegenspraak veroordeeld.”
Commentaar:
Het eerste lid van deze bepaling herneemt de strafuitsluitende verschoningsgrond uit het artikel 5 van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen. De formulering wordt gelijkluidend gemaakt aan deze van gelijkaardige strafbaarstellingen uit hoofdstuk 1 en 2 van deze titel.
Het tweede lid herneemt het e artikel 12 van de Wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen. Deze bepaling wordt echter aangepast aan het feit dat het ne bis in idem-beginsel niet langer beperkt is tot uitspraken van Belgische rechtscolleges, maar op grond van artikel 54 Schengen-Uitvoeringsovereenkomst ook van toepassing is op rechterlijke beslissingen uit de Schengenruimte.
In dergelijk geval geeft de buitenlandse uitspraak aanleiding tot verval van de strafvordering en is er dus geen nood aan de toepassing van een strafuitsluitende verschoningsgrond.