Praktische aanpak bij het pleiten over de strafmaat
Een strafmaatpleidooi vereist meer dan juridische kennis. Het is ook een oefening in strategisch empathisch denken, overtuiging en psychologisch inzicht.
Ten eerste moet men de strafeis van het Openbaar Ministerie beschouwen als een invloedrijk vertrekpunt: een cognitief ankerpunt voor de rechter.
In een beter pleidooi dient dit ankerpunt verplaatst te worden tot een standpunt op zelfde lijn als het standpunt van de verdediging.
De vordering van het OM kan daarom door de advocaat in het pleidooi als ankerpunt opzijgezet door een een alternatief aan te bieden: een eigen voorstel voor een proportionele straf die concreet, verantwoord en geloofwaardig is. Een vaag beroep op de wijsheid van de rechtbank kan aanzien worden door de rechter als een zwakte, als een vorm van luiheid en brengt de rechter aldus impliciet terug bij het ankerpunt geboden door het openbaar ministerie.
Daarom juist blijft het nuttig dat in het merendeel van de gevallen de verdediging een eigen voorstel formuleert, gebaseerd op de feiten en de persoon van de beklaagde. Relevante elementen zijn bijvoorbeeld een blanco strafregister, werk, herstel van schade, spijt, of de afwezigheid van recidiverisico. Deze elementen moeten proactief in het debat worden gebracht: de verdediging is niet beperkt tot het reageren op het parket. Zij heeft een volwaardig initiatiefrecht.
Het beter pleidooi is zelfstandig opgebouwd zijn, en niet reactief. In de regel moet de indruk vermeden dat de verdediging slechts ‘antwoordt’ op de vordering.
Het is nuttiger het standpunt van het OM te plaatsen al het narratief van het OM en hiertegenover een een zelfstandig narratief te brengen waarin de persoon van de beklaagde wordt geplaatst in context.
Ook al bestaat er geen formele splitsing tussen schuld en straf in correctionele zaken, toch is het raadzaam om het pleidooi op te delen in twee delen, een deel over de schuldvraag (principieel eerst en vervolgens subsidiair over strafmaatpleidooi. Dat voorkomt verwarring en verhoogt de geloofwaardigheid van elk onderdeel.
Het recht op het laatste woord moet strategisch benut worden. De beklaagde kan hier kort en eenvoudig spijt of inzicht uitdrukken. Wil hij niet spreken, dan moet dit proactief worden uitgelegd om misverstanden te vermijden.
Ten slotte moet men vaagheden vermijden zoals de vraag tot milde bestraffing en een een bestraffing die overgelaten wordt aan de wijsheid van de rechtbank.
Zulke uitspraken zijn betekenisloos en laten het anker van het Openbaar Ministerie ongemoeid. Zeg liever wat men wil en waarom. Zorg daarbij voor dossierkennis, maar pleit op menselijk niveau: de rechter kent het dossier, maar niet de mens achter de feiten.