In het kader van de transitie van een lineaire naar een circulaire economie wint het fenomeen van “verdiensting” aan belang. Daarbij verkoopt de producent zijn product niet langer, maar stelt hij de functionaliteit ervan tijdelijk ter beschikking, doorgaans vergezeld van diensten zoals onderhoud, herstelling, terugname en vervanging. De gebruiker betaalt hoofdzakelijk voor deze diensten, niet voor het goed zelf. Dit evoluerend model, waarbij gebruik primeert op bezit, roept fundamentele vragen op binnen het verbintenissenrecht.
Een eerste uitdaging situeert zich op het niveau van de contractuele kwalificatie. De klassieke indeling in koop, aanneming of lastgeving voldoet niet steeds. In het geval van verdiensting wordt veelal geopteerd voor een duurovereenkomst van aanneming van werk, waarbij het eigendomsvoorbehoud, de resultaatsgerichtheid en het samengaan van verschillende dienstverleners aandacht vergen. Ook de afbakening tussen koop en aanneming blijft delicaat, zeker bij gemengde prestaties. Hierop past doorgaans de absorptietheorie.
Daarnaast komt de rechtsbescherming van de gebruiker onder druk te staan, mede door de dominantie van algemene voorwaarden. De vereisten van procedurele en inhoudelijke transparantie, zowel in b2c- als b2b-verhoudingen, maken dat standaardbedingen enkel tegenwerpelijk zijn indien zij tijdig, begrijpelijk en duidelijk zijn meegedeeld. De consument geniet hierbij een verhoogde bescherming, doch ook kleinere ondernemingen worden in dit verband bijgetreden via Boek VI van het WER.
Een derde centrale vraag betreft de aansprakelijkheid bij gebrekkige of onveilige dienstverlening. Waar de productaansprakelijkheid reeds sinds 1985 Europees geregeld is, ontbreekt een gelijkaardige regeling voor diensten. De huidige regeling inzake dienstveiligheid is hoofdzakelijk afgeleid van het productveiligheidsrecht, met toepassing van Boek IX WER, en biedt enkel bescherming wanneer een onveilig product deel uitmaakt van de dienst. Voor zuivere diensten geldt enkel het gemene verbintenissenrecht, met zijn klassieke vereisten inzake fout, schade en causaal verband. De aard van de verbintenis – inspannings- of resultaatsverbintenis – is hierbij essentieel. Opvallend is de tendens in de rechtspraak om in bepaalde gevallen veiligheidsverplichtingen als resultaatsverbintenissen te beschouwen.
Ten aanzien van derden schadelijders geldt het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, waarbij passieve co-existentie van contractuele en aquiliaanse aansprakelijkheid mogelijk is. De professionele aard van de dienst leidt tot een verstrengde zorgvuldigheidsnorm, ook tegenover derden. Dienstverleners kunnen daarbij aansprakelijk zijn voor hulppersonen en gebrekkige zaken die bij de uitvoering gebruikt worden.
Ten slotte rijzen er bijzondere aandachtspunten op het vlak van informatieverplichtingen. In een circulaire context met hergebruik en verlengde productlevenscycli is er nood aan blijvend toegankelijke en begrijpbare informatie, onder meer over aanwezige gevaarlijke stoffen. Informatieverplichtingen evolueren dan ook van een precontractuele naar een permanente dimensie, met aandacht voor beoordelingssystemen en labels die het vertrouwen in diensten versterken.
Het Belgische verbintenissenrecht biedt in zijn huidige vorm slechts gefragmenteerde antwoorden op deze structurele evolutie. De combinatie van toenemende dienstverlening, digitale transacties en vervagende grenzen tussen consument en onderneming vergt een herijking van het contractuele evenwicht en het aansprakelijkheidsrecht. Tot zolang blijft een casuïstische benadering vooralsnog onvermijdelijk.
De verschuiving van koop naar dienstverlening vormt een van de meest kenmerkende juridische tendensen binnen de evolutie naar een circulaire economie. Waar in het klassieke lineaire model de nadruk lag op het eenmalig verkopen van een product – met bijhorende overdracht van eigendom – komt in het circulaire model het gebruiksrecht centraal te staan. De gebruiker koopt niet langer het goed zelf, maar betaalt voor de toegang tot of het gebruik van de functionaliteit ervan, doorgaans in combinatie met aanvullende diensten zoals onderhoud, herstelling, vervanging en terugname. Deze ontwikkeling wordt in de literatuur aangeduid met de term “verdiensting” of “servitization”.
Deze verschuiving impliceert fundamentele veranderingen in de aard van de contractuele relatie tussen producent of dienstverlener en gebruiker. Waar het koopcontract in essentie een eigendomsoverdracht veronderstelt, behoudt de producent bij een dienstverleningscontract het eigendomsrecht over het goed. Hij blijft dus juridisch verantwoordelijk voor het product en moet zorgen voor de beschikbaarheid en kwaliteit ervan gedurende de gebruiksperiode. Daardoor verschuift de contractuele focus van een prestatie die gericht is op een eenmalige overdracht naar een voortdurende prestatieplicht: de gebruiker verwacht een duurzame, betrouwbare en veilige dienstverlening die een bepaalde behoefte of functie vervult.
Het gevolg is dat klassieke contractuele denkkaders onder druk komen te staan. De Belgische wetgever voorziet geen algemene regeling voor dienstverlening als dusdanig. In de praktijk grijpt men terug naar het gemene recht van de aanneming van werk, dat op zich weinig aangepast is aan nieuwe economische modellen. Bovendien wordt het juridisch onderscheid tussen koop en aanneming vaak problematisch bij gemengde prestaties (bv. levering én onderhoud). In die gevallen wordt meestal de absorptietheorie toegepast: de dominante prestatie bepaalt het toepasselijke rechtsregime. Maar bij verdiensting is het net de verwevenheid van product en dienst die het juridische kader complex maakt.
Daarbij komt dat veel dienstverleningscontracten duurovereenkomsten zijn. Het gaat om wederkerige rechtsverhoudingen die een continue prestatie van de dienstverlener vergen. Dat brengt specifieke vragen met zich mee omtrent de duurtijd van het contract, de voorwaarden voor opzegging, de evolutie van de prestatie-inhoud, de nood aan voortdurende bijstand en eventuele tussentijdse bijsturingen. De juridische aandacht verschuift dus van levering naar opvolging, van eigendom naar toegang, van een resultaatsbelofte bij levering naar resultaats- of inspanningsverbintenissen gedurende de volledige looptijd van het contract.
De verschuiving van koop naar dienstverlening impliceert ten slotte ook dat de producent of dienstverlener vaker aansprakelijk blijft voor gebreken of schade die ontstaan tijdens het gebruik. Bij koop rust de aansprakelijkheid in principe op de koper na levering. Bij dienstverlening blijft de producent of dienstverlener daarentegen verantwoordelijk zolang hij het product ter beschikking stelt en in staat voor de kwaliteit ervan. De draagwijdte van die aansprakelijkheid hangt onder meer af van de kwalificatie als inspannings- dan wel resultaatsverbintenis en van de invulling van de goede trouw in langdurige contractuele verhoudingen.
De tendens naar verdiensting biedt aldus niet alleen economische en ecologische kansen, maar stelt het bestaande verbintenissenrecht ook voor aanzienlijke uitdagingen. Het dwingt juristen om klassieke begrippen als eigendom, levering, risico-overdracht en contractuele fout te herdenken in het licht van dynamische, op gebruik gebaseerde modellen.
zie ook
www.elfri.be - Artikel - Verbintenis overeenkomst contract zie Wet houdende boek 5 "Verbintenissen" van het Burgerlijk Wetboek
Klik hierart. 1101 tot 1386 bis oud burgerlijk wetboek
klik hier voor de geconsolideerde tekst