Schuldig verzuim is een misdrijf waarbij iemand nalaat hulp te bieden aan een persoon die in groot gevaar verkeert, terwijl hij daartoe in staat is zonder ernstig gevaar voor zichzelf of anderen. Deze plicht is verankerd in artikel 422bis van het Strafwetboek en vindt zijn oorsprong in de idee van morele solidariteit die door de wetgever werd omgezet in een strafrechtelijk afdwingbare verplichting. De kern van het misdrijf is het bewust en vrijwillig niet tussenkomen ten gunste van iemand wiens fysieke integriteit, vrijheid of eerbaarheid in onmiddellijk en ernstig gevaar is. Doodsgevaar is niet vereist, maar het gevaar moet reëel en actueel zijn.
Een bijzondere kwestie rijst wanneer de persoon die het gevaar heeft veroorzaakt, ook degene is die verzuimt hulp te verlenen. In het verleden was de rechtspraak hierover verdeeld. Sommige vonnissen oordeelden dat men geen hulp kan verwachten van iemand die net opzettelijk het slachtoffer in gevaar heeft gebracht. Andere rechtbanken waren daarentegen van mening dat het misdrijf van schuldig verzuim wél kon worden bewezen ten aanzien van de dader van het opzettelijke misdrijf, en die visie werd recent bevestigd door het Hof van Cassatie. Zo werd geoordeeld dat iemand die opzettelijk slagen toebrengt en daarna geen hulp biedt aan het slachtoffer dat daardoor in levensgevaar verkeert, strafbaar is wegens schuldig verzuim. De essentiële overweging is dat, op het ogenblik van het vaststellen van het gevaar, een zelfstandige plicht ontstaat tot hulpverlening, los van de voorafgaande schuld aan het gevaar zelf.
De plicht tot hulp blijft bestaan zolang de hulpbehoevende leeft en het gevaar aanhoudt. Zodra het slachtoffer overleden is, vervalt de strafbaarheid. Van hulpverzuim is geen sprake indien men effectief hulp biedt, ook al is die niet succesvol of gebrekkig. Het louter blijven ter plaatse zonder handelen volstaat niet om aan de hulpplicht te voldoen. Hulp kan zowel bestaan in een persoonlijke tussenkomst als in het inschakelen van derden, bijvoorbeeld door de hulpdiensten te verwittigen.
Het misdrijf vereist geen bijzonder opzet: het volstaat dat men zich bewust was van het gevaar en desondanks heeft nagelaten hulp te bieden zonder geldige reden. Enkel overmacht of een onoverkomelijke dwaling kunnen een schulduitsluitingsgrond vormen. In de praktijk wordt strenger geoordeeld over personen met een bijzondere verantwoordelijkheid, zoals artsen, politieambtenaren of onderwijzers, omdat van hen mag worden verwacht dat zij sneller en professioneler reageren in crisissituaties. Ook kan het verzuim ernstiger worden aangerekend indien het slachtoffer een minderjarige of andere kwetsbare persoon is.
Een samenloop van schuldig verzuim met andere misdrijven is mogelijk. Wanneer de schade die het slachtoffer oploopt mede te wijten is aan het nalaten van hulp, kan dit van belang zijn bij de beoordeling van de strafmaat of de schadevergoeding. Het misdrijf is dus niet louter moreel van aard, maar heeft een duidelijke strafrechtelijke component, die toelaat om onthouding die indruist tegen de menselijke solidariteit te sanctioneren, ook in gevallen waar men zelf de bron van het gevaar is geweest.