De problematiek van verhoogde inspanningen stelt zich niet alleen in de context van economische of professionele schade, maar evenzeer bij huishoudelijke ongeschiktheid. Het gaat dan om slachtoffers die – ondanks een tijdelijke of blijvende functionele beperking – trachten hun gebruikelijke huishoudelijke taken te blijven vervullen. Dit vergt vaak meer tijd, energie of hulp dan voordien, wat in rechte aanleiding kan geven tot een afzonderlijke of aanvullende schadepost.
Huishoudelijke ongeschiktheid wordt klassiek omschreven als de tijdelijke of blijvende vermindering van het vermogen om huishoudelijke taken uit te voeren, zoals poetsen, koken, boodschappen doen of zorgen voor gezinsleden. De vergoeding ervan is ruimer aanvaard dan vroeger, mede dankzij de indicatieve tabel die sinds jaren richtbedragen aanreikt. Wat echter bijkomende complexiteit introduceert, is het fenomeen van verhoogde inspanningen binnen dit domein: wanneer het slachtoffer zijn huishoudelijke taken weliswaar blijft uitvoeren, maar daartoe aanzienlijk meer moeite moet doen, rijst de vraag of deze extra inspanning op zichzelf schade uitmaakt.
De Belgische rechtspraak erkent steeds vaker dat ook verhoogde inspanningen in het huishouden aanleiding kunnen geven tot vergoeding, los van het feit of een derde werd ingeschakeld of effectief kosten werden gemaakt. Deze benadering is in overeenstemming met de logica van de vergoeding ex aequo et bono en sluit aan bij de ruimere opvatting van het schadebegrip zoals ontwikkeld in de cassatierechtspraak over economische waarde op de arbeidsmarkt. De essentie is dat schade ook kan bestaan in het verlies van gemak, tijd en comfort, zelfs als er geen objectief inkomensverlies of externe kost tegenover staat.
De forfaitaire benadering blijkt ook hier nuttig. Indien verhoogde inspanningen bij huishoudelijke taken niet exact becijferbaar zijn, kan een forfaitair bedrag toegekend worden dat de extra belasting naar redelijkheid en billijkheid compenseert. De indicatieve tabel biedt daar geen expliciete bepaling voor, maar rechters kunnen aansluiting zoeken bij de logica die bij professionele verhoogde inspanningen wordt gehanteerd.
In de rechtsleer en praktijk blijft de vaststelling van dergelijke schadepunten echter delicaat. Er is geen uniforme methode om de intensiteit en frequentie van huishoudelijke taken objectief te meten vóór en na het schadegeval. Bovendien speelt ook hier de ongelijkheid tussen slachtoffers met verschillende leefgewoonten, gezinsstructuren en rollen in het huishouden. De rechter moet zich behelpen met de concrete gegevens van het dossier, vaak aangevuld door medische en ergotherapeutische verslagen of de verklaring van het slachtoffer zelf.
Het belang van erkenning van verhoogde inspanningen bij huishoudelijke ongeschiktheid is niet louter theoretisch. In de praktijk treft deze problematiek vaak vrouwen, mantelzorgers en alleenstaanden, voor wie de uitoefening van huishoudelijke taken een essentieel deel van hun dagelijkse functioneren en autonomie uitmaakt. Een schadebegroting die geen rekening houdt met de reële extra inspanningen miskent een belangrijk aspect van het geleden verlies.
Toch blijft het risico op rechtsonzekerheid bestaan zolang geen duidelijke beoordelingskaders of richtbedragen voor deze schadepost worden vastgelegd. De afwezigheid van wettelijke criteria en de uiteenlopende rechtspraak maken dat gelijkaardige gevallen soms tot zeer verschillende vergoedingen leiden. Een verdere ontwikkeling van de indicatieve tabel, met inbegrip van parameters voor huishoudelijke verhoogde inspanningen, zou tot meer coherentie kunnen bijdragen.
In afwachting daarvan rust op de rechter de delicate taak om via een evenwichtige en genuanceerde beoordeling recht te doen aan de inspanning van wie, ondanks functionele beperkingen, zijn rol binnen het huishouden tracht te behouden. Die inspanning verdient niet enkel morele waardering, maar ook materiële compensatie.