Sinds de invoering van artikel 458bis Sw. 1867 kan wie door een beroepsgeheim gebonden is, bepaalde misdrijven melden aan de procureur des Konings wanneer het slachtoffer een minderjarige of een kwetsbare persoon is. Deze uitzondering, die haar oorsprong vindt in de wet van 28 november 2000 inzake de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, werd nadien meermaals uitgebreid. Zo werd het toepassingsgebied verruimd naar kwetsbare personen (2011), partnergeweld (2012) en later ook naar misdrijven zoals seksuele benadering, voyeurisme, kinderporno, mensenhandel en eergerelateerd geweld.
De wetgever wilde hiermee meer rechtszekerheid bieden aan hulpverleners en andere geheimhouders die vaak geconfronteerd worden met een spanningsveld tussen het beroepsgeheim en de nood om slachtoffers te beschermen. Het Grondwettelijk Hof heeft wel geoordeeld dat deze regeling niet geldt voor advocaten wanneer de informatie rechtstreeks van hun cliënt afkomstig is, om te vermijden dat deze daardoor strafrechtelijk wordt blootgesteld.
De uitzondering geldt slechts onder strikte voorwaarden:
-
Het moet gaan om specifieke misdrijven gepleegd tegen een minderjarige of kwetsbare persoon.
-
Er moet sprake zijn van een ernstig en dreigend gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van het slachtoffer, of van een reëel risico dat andere minderjarigen of kwetsbare personen slachtoffer worden.
-
De geheimhouder kan de integriteit niet zelf of met hulp van derden waarborgen.
-
De melding moet gebeuren aan de procureur des Konings.
Belangrijk is dat er geen aangifteplicht bestaat: de wet creëert enkel een mogelijkheid, geen verplichting. De geheimhouder moet eerst zelf nagaan of hulpverlening mogelijk is, en pas in laatste instantie kan hij overgaan tot melding.
De parlementaire voorbereiding bevestigt dat deze bepaling een specifieke verschoningsgrond vormt, maar in de rechtsleer wordt ook verdedigd dat het beter kan worden begrepen als een rechtvaardigingsgrond. Dat onderscheid is van belang: als het om een rechtvaardigingsgrond gaat, valt de wederrechtelijkheid volledig weg en zijn ook eventuele mededeelnemers niet strafbaar.
Kortom, artikel 458bis Sw. vormt een belangrijke uitzondering op het beroepsgeheim, maar blijft omgeven door strikte voorwaarden en een genuanceerde juridische kwalificatie.