Duur van het contract
Uittreksel NBW
Art. 5.75. Contract van onbepaalde duur
“Een contract wordt voor een onbepaalde duur gesloten wanneer het geen uitdovende tijdsbepaling bevat.
Iedere partij kan het te allen tijde opzeggen, met inachtneming van de vereisten die de wet of het contract oplegt of, bij gebreke daarvan, door de kennisgeving aan de andere partij van een opzegging die een redelijke opzegtermijn vermeldt.”
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
“De nieuwe bepaling bevat de definitie van het contract van onbepaalde duur (zie ook art. 1211 C. civ. fr.).
Het eenzijdig opzeggingsrecht van het contract van onbepaalde duur vormt een algemeen rechtsbeginsel (Cass., 7 juni 2012, Pas., 2012, blz. 1317). Het is van toepassing op elk contract (zie bv. P. WÉRY, I, nr. 980; M. DE MAN, De verbintenisrechtelijke tijdsbepaling, in: Recht en Onderneming, nr. 44, Brugge, die Keure, 2013, blz. 114 e.v.).
Het opzeggingsrecht wordt uitgeoefend door kennisgeving van een redelijke opzegtermijn zonder opzegvergoeding (zie bv. Cass., 29 mei 2015, Pas., 2015, blz. 1393). Bij kennisgeving van een opzeg met een opzegtermijn waarvan de duur ontoereikend wordt bevonden, kan de rechter zich inmengen in de uitvoering van het contract door het opleggen van een bijkomende opzegtermijn, onverminderd de eventuele bevoegdheden van de rechter in kort geding (Cass., 12 januari 2007, Pas., 2007, blz. 71; zie ook P. WÉRY, “L'agencement des sanctions applicables à un manquement contractuel”, in Liber Amicorum F. Glansdorff, Brussel, Bruylant, 2013, blz. 457).
De wet of het contract kunnen in verschillende voorwaarden voorzien, bijvoorbeeld de betaling van een bepaalde opzegvergoeding, of de inachtneming van een opzegtermijn van een bepaalde duur (zie bv. art. 37 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; art. X.16, § 1 WER (handelsagentuur), art. X.36 WER (alleenverkoopconcessie)), of, integendeel, het recht van opzegging ad nutum, waarbij de uitoefening van dat contractuele recht evenwel ingeperkt wordt door het beginsel van het verbod van rechtsmisbruik.
Behoudens andersluidende wettelijke of contractuele bepalingen, is de opzeg niet onderworpen aan een specifiek vormvereiste, moet hij worden ter kennis gebracht aan de andere partij (aangezien het gaat om een mededelingsplichtige rechtshandeling) en hoeft hij niet te worden gemotiveerd; de opzegging die eruit voortvloeit krijgt slechts uitwerking voor de toekomst, zonder terugwerkende kracht, en zij treft het contract in zijn geheel.
Het eeuwigdurend contract is, in beginsel, geen contract van onbepaalde duur: het contract van onbepaalde duur houdt geen eeuwigdurende verbintenis in, aangezien elke partij vrij is om zich daaraan te onttrekken, via de kennisgeving van een opzeg met een redelijke termijn. Onverminderd de bijzondere wetsbepalingen, wordt het eeuwigdurend contract beperkt tot 99 jaar (zie art. 5.76). Bij twijfel over de bedoeling van de partijen om een eeuwigdurend karakter te verlenen aan de contractuele verbintenis, kan de rechter evenwel hun bedoeling interpreteren als een verbintenis van onbepaalde duur, waarbij elke partij aldus het contract kan beëindigen door uitoefening van het eenzijdig opzeggingsrecht (zie P. WÉRY, II, nr. 336; M. DE MAN, gecit, blz. 194 e.v. F. VERMANDER, gecit, blz. 461).”
Uittreksel NBW
Art. 5.76. Contract van bepaalde duur
“Een contract wordt voor een bepaalde duur gesloten wanneer het een uitdovende tijdsbepaling bevat.
De duur van het contract mag niet langer zijn dan toegelaten door de wet of, bij gebrek daaraan, 99 jaar. Een langere duur wordt herleid tot de maximaal toegestane duur.
Een contract van bepaalde duur kan niet worden opgezegd, behoudens de uitzonderingen die de wet, het contract of de gebruiken opleggen.
De onregelmatige of abusieve opzegging van een contract van bepaalde duur is onwerkzaam.”
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
“.76 Contract van bepaalde duur - Art. 5.76 Burgerlijk Wetboek
Het begrip “uitdovende tijdsbepaling” wordt omschreven in het hoofdstuk gewijd aan het algemeen regime van de verbintenis (zie art. 5 149). Het betreft de toekomstige doch zekere gebeurtenis (waarvan vaststaat dat zij zal intreden) die het tenietgaan van de verbintenis meebrengt (zie P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, Tome III, Brussel, Bruylant, 2010, blz. 1719, nr. 1194).
De bepaling beoogt ook de contracten van bepaalde duur die meer dan 99 jaar beslaan te sanctioneren, door deze van rechtswege te herleiden tot de maximumduur van 99 jaar. Dat is met name het geval voor het eeuwigdurend contract (behalve wanneer, gelet op de gegeven omstandigheden, de rechter bij zijn interpretatie van de wil van de partijen oordeelt dat zij in werkelijkheid een verbintenis van onbepaalde duur hebben willen aangaan). Deze maximumduur van 99 jaar is vastgelegd sinds het revolutionair decreet van 18 december 1790. De klassiek toegepaste sanctie van volstrekte nietigheid van de verbintenissen die de duur van 99 jaar overschrijden, brengt geen bevredigende oplossing, vooral wanneer de partijen een verbintenis van zeer lange duur hebben willen aangaan. Die klassieke oplossing is regelmatig bekritiseerd in de rechtsleer (zie bv. P. WÉRY, II, nr. 330; M. DE MAN, De verbintenisrechtelijke tijdsbepaling, coll. Recht en Onderneming, nr. 44, Brugge, die Keure, 2013, blz. 213 e.v.). De oplossing van de herleiding tot de toegelaten maximumduur (99 jaar) laat toe de contractuele verbintenissen te behouden. Die oplossing kan bogen op de arresten uitgesproken door het
Hof van Cassatie inzake gedeeltelijke nietigheid (zie Cass., 23 januari 2015, J.T., 2015, blz. 734, noot; Cass., 25 januari 2015, J.T., 2015, p. 727, concl. adv.-gen. T. Werquin). Los van de herleiding van de duur van het contract tot het wettelijk maximum, zou de rechter ook, naar gelang van de omstandigheden eigen aan de zaak en met inachtneming van de voorwaarden bepaald door de wet of het contract, uit artikel 5.74 (“Verandering van omstandigheden”) de bevoegdheid kunnen putten om het contract dat voor een bepaalde duur is gesloten aan te passen of te beëindigen.
De oplossing van de herleiding van de duur van het contract tot de toegelaten maximumduur is geen onbekende. Wanneer bv. een recht van opstal is ingesteld voor onbepaalde duur (terwijl de maximumduur van dat recht bepaald is op 50 jaar (art. 4 van de wet van 10 januari 1824)), behelst de sanctie niet de absolute nietigheid van het contract, maar wel de herleiding van de duur van het recht tot het toegelaten wettelijk maximum (50 jaar) (Cass., 15 december 2006, R.W., 2007-2008, blz. 104, noot M. Muylle). Ook inzake erfpacht beschouwt de rechtsleer de herleiding van de termijn tot het wettelijk maximum als sanctie voor een erfpacht waarvan de contractduur meer dan 99 jaar beslaat (P. LECOCQ, S. BOUFFLETTE, A. SALVÉ en R. POPA, Manuel de droit des biens, t. 2., Droits réels principaux démembrés, Coll. Scientifique Fac. Droit Ulg, Brussel, Larcier, 2016, blz. 451).
Bepaalde bijzondere regelgevingen verbieden het sluiten van contracten die een bepaalde duur overschrijden (zie bv. art. 2043quinquies, § 2, BW, dat bepaalt dat het contract van kosteloze borgtocht niet kan worden gesloten voor een duur van meer dan vijf jaar, of art. 1660 BW, dat de duur van het beding van wederinkoop tot vijf jaar beperkt). Onverminderd bijzondere bepalingen die eventueel voorzien in een andere sanctie, bestaat de toepasselijke sanctie voor het sluiten van een contract waarvan de duur de wettelijk toegestane maximumduur overschrijdt, in de herleiding van de duur van het contract tot het wettelijk maximum.
Andere bijzondere regelgevingen kunnen specifieke regelingen bevatten (zie bv. art. 3, § 1, van de wet van 20 februari 1991 betreffende de huurovereenkomst met betrekking tot de hoofdverblijfplaats: afgezien van het geval van de schriftelijke huurovereenkomsten van korte duur (3 jaar of minder), levenslange huurovereenkomsten of huurovereenkomsten van lange duur, wordt elke huurovereenkomst met betrekking tot de hoofdverblijfplaats geacht te zijn aangegaan voor een duur van negen jaar).
Het derde lid verbiedt de opzegging van het contract van bepaalde duur voorafgaand aan de tijdsbepaling. Het contract van bepaalde duur moet worden uitgevoerd tot het einde ervan. Het contract of de wet kunnen niettemin voorzien in een mogelijkheid tot voortijdige opzegging van een contract van bepaalde duur, en de voorwaarden bepalen (zie bv. art. 1794 BW (aanneming), artt. 2004 en 2007 (lastgeving), art. 1889 (lening), alsook de verschillende mogelijkheden inzake voortijdige opzegging in het huurrecht). Bepaalde gebruiken laten ook de opzegging van het contract van bepaalde duur toe (bv. vanwege de bijzondere vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt bestaat er een gebruik ten gunste van de advocaat, die kan afzien van de opdracht die hem was toevertrouwd door zijn cliënt, op voorwaarde dat zijn beslissing niet ontijdig genomen wordt en dat de advocaat zich ervan vergewist heeft dat zijn cliënt zich zal kunnen laten bijstaan door een andere advocaat) (zie. bv. F. VERMANDER, De opzegging van overeenkomst, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 529).
De weerhouden oplossing in het vierde lid is deze vooropgesteld door het Hof van Cassatie (Cass., 7 juni 2012, Pas., 2012, blz. 1317, waarin het Hof de beslissing van de rechter in hoger beroep vernietigt, waarin beslist werd dat de opzegging (in dit geval op onregelmatige wijze gegeven) onherroepelijk is, ongeacht het contract van bepaalde of onbepaalde duur is): de partij die opzegt kan overigens een onregelmatige opzegging die niet aanvaard is door de andere contractspartij ongedaan maken, mits dat recht niet op abusieve wijze wordt uitgeoefend (zie ook F. VERMANDER, gecit, blz. 529).”
Uittreksel NBW
“Art. 5.77. Conventionele verlenging van het contract
Een contract van bepaalde duur kan worden verlengd als de partijen dat overeenkomen vóór het verstrijken van de uitdovende tijdsbepaling.
De verlenging heeft het uitstel van de uitdovende tijdsbepaling van het contract tot gevolg.”
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
“5.77 Conventionele verlenging van het contract - Art. 5.77 Burgerlijk Wetboek
Het leek aangewezen om, naar analogie met het Franse recht (zie art. 1213 C. civ. fr.) te voorzien in een bepaling die het begrip verlenging definieert en de gevolgen ervan organiseert. De verlenging van het contract is het gevolg van een beslissing van de partijen om de initiële tijdsbepaling ervan uit te stellen. Indien de initiële tijdsbepaling van het contract verstreken is en de partijen beslist hebben om deze niet te verlengen, neemt het contract een einde, onverminderd de vernieuwing ervan, hetzij met uitdrukkelijk akkoord van de partijen (of van rechtswege) hetzij ten gevolge van een “stilzwijgende verlenging”.
Het contract kan bepalen dat er verlenging zal zijn bij beslissing van een partij of van een derde (verg. art. 5.70: “Wanneer het contract het toelaat, kan het worden gewijzigd of opgezegd door een partij of door een derde”: deze bepaling is ook van toepassing op de wijziging van de initiële tijdsbepaling van het contract).
Ten gevolge van de verlenging wordt het contract in al zijn bepalingen gehandhaafd, waarbij een nieuwe tijdsbepaling, die zich verder in de tijd situeert dan de aanvankelijk vastgestelde tijdsbepaling, die laatste vervangt. Het contract blijft onderworpen aan het recht dat toepasselijk is op het tijdstip van de totstandkoming ervan. Behoudens andersluidende wetsbepalingen of contractuele bedingen, blijven de accessoire waarborgen die verband houden met het contract gehandhaafd totdat de nieuwe tijdsbepaling van het contract verstreken is (zie bv. art. 2039 BW inzake borgtocht.)
De verlenging die in dit artikel wordt beoogd, is deze die steunt op een akkoord van de partijen. De wetgever hanteert soms de term “verlenging” voor bijzondere doeleinden, en reglementeert de gevolgen ervan in bepaalde gevallen (zie bv. art. 3, § 1, lid 3, van de wet van 20 februari 1991 betreffende de huurovereenkomst van hoofdverblijfplaats). De wetgever kan ook bijzondere modaliteiten bepalen die van toepassing zijn op de verlenging van bepaalde contracten (bv. inzake huur). De verlenging kan dan volgen uit de wet of uit een rechterlijke beslissing.”
Uittreksel NBW
“Art. 5.78. Vernieuwing van het contract
Een contract van bepaalde duur kan worden vernieuwd op grond van de wet of door akkoord van de partijen.
Het contract wordt stilzwijgend vernieuwd indien een partij haar verplichtingen verder blijft uitvoeren zonder verzet van de andere partij bij het verstrijken van de uitdovende tijdsbepaling.
De vernieuwing doet een nieuw contract ontstaan dat identiek is aan het vorige.
Tenzij anders bepaald door de wet of andersluidende wil van de partijen, wordt dat contract gesloten voor onbepaalde duur.“
Uittreksel uit de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek
“5.78 Vernieuwing van het contract - Art. 5.78 Burgerlijk Wetboek
Deze bepaling organiseert de gevolgen van de vernieuwing van het contract, naar analogie met het nieuwe Franse Burgerlijk Wetboek (artt. 1213 tot 1215).
Na afloop van de initiële tijdsbepaling en wanneer de partijen niet beslist hebben om het contract te verlengen, kan het contract worden vernieuwd met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de partijen. De vernieuwing kan uitdrukkelijk zijn en steunen op een akkoord gesloten door de partijen vóór of na het verstrijken van de initiële tijdsbepaling. Het contract kan, in voorkomend geval, de voorwaarden voor de vernieuwing nader bepalen; het kan met name bepalen dat het zal worden vernieuwd bij beslissing van een partij of van een derde, waarbij de andere partij(en) al op het tijdstip van het sluiten van het contract, met een eventuele vernieuwing toestemmen.
Deze bepaling is van toepassing onverminderd andersluidende wetsbepalingen. De vernieuwing van bepaalde bijzondere contracten wordt inderdaad georganiseerd door de wet (bv. inzake huurovereenkomsten).
Het tweede lid doelt op het mechanisme van de “stilzwijgende verlenging”. Het is een ongelukkig gekozen uitdrukking (bv. A. BENABENT, “La prolongation du contrat”, Revue (française) du droit des contrats, 2004, bv. 124), en het verdient de voorkeur om haar te vervangen door “stilzwijgende vernieuwing”. Dit vermoeden is niet onweerlegbaar; zo kan de voortzetting van een contract, samen met een voorbehoud, de stilzwijgende vernieuwing ervan dwarsbomen.
Het derde lid verankert de meerderheidsstrekking in de rechtsleer (zie bv. DE MAN, De verbintenisrechtelijke tijdsbepaling, in: Recht en Onderneming, nr. 44, Brugge, die Keure, 2013, blz. 384 en aangehaalde ref.). De partijen kunnen hun tegengestelde wil uitdrukken bij het akkoord tot vernieuwing, maar ook in het initiële contract. Zij kan ook voortvloeien uit de interpretatie van het contract door de rechter (zie DE MAN, gecit, blz. 384). De wet kan eveneens voorzien in andere modaliteiten betreffende de inhoud of de duur van het vernieuwde contract (bv. inzake huur, art. 1738 BW) of bepalen dat de voortzetting van de uitvoering van het contract na het verstrijken van de tijdsbepaling ervan andere gevolgen teweegbrengt (bv. art. X.2 WER, betreffende de handelsagentuurovereenkomst; art. 3, § 6, lid 5, van de wet van 20 februari 1991 betreffende de huurovereenkomst van hoofdverblijfplaats).
Wat de gevolgen van de vernieuwing betreft, onverminderd andersluidende wetsbepalingen of contractuele bedingen, doet zij een nieuw contract ontstaan. Daaruit volgt bijvoorbeeld dat de geldigheid van het contract moet beoordeeld worden op het tijdstip van de vernieuwing; ook zal de duur van de accessoire garanties in beginsel niet worden verlengd voor de duur van het nieuwe contract dat tot stand gekomen is ten gevolge van de vernieuwing.”