De besproken rechtspraak van het Grondwettelijk Hof behandelt de vraag of een rechter het uitstel van een administratieve sanctie kan toestaan, zoals de schorsing van het leefloon of een administratieve geldboete, wanneer voor gelijkaardige feiten voor de strafrechter wel een straf met uitstel kan worden uitgesproken op basis van de Probatiewet. Het Hof onderzocht dit in verschillende arresten, onder meer naar aanleiding van prejudiciële vragen van de arbeidsrechtbank te Luik en het Hof van Cassatie.
Het probleem situeert zich in de ongelijke behandeling tussen strafrechtelijke en administratieve sancties. De Probatiewet laat toe dat de strafrechter opschorting of uitstel verleent bij een veroordeling, maar bij administratieve sancties ontbreekt zo’n regeling, tenzij de betrokken wet dit uitdrukkelijk voorziet. Deze lacune leidde ertoe dat bepaalde administratieve sancties niet konden worden uitgesteld, ook al hebben zij een strafrechtelijk karakter in de zin van artikel 6 EVRM.
Aanvankelijk oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het ontbreken van een uitstelmogelijkheid geen schending van het gelijkheidsbeginsel vormde. De administratieve sancties werden beschouwd als maatregelen zonder het onterende karakter van een strafrechtelijke veroordeling en dus minder van strafrechtelijke aard. Dat standpunt werd echter verlaten. In latere rechtspraak stelde het Hof vast dat een rechter die over een administratieve sanctie oordeelt, in een gelijkaardige situatie verkeert als een strafrechter en dat de ongelijke behandeling niet te rechtvaardigen is. Het gelijkheidsbeginsel wordt dus geschonden wanneer de rechter de uitvoering van een administratieve sanctie niet kan uitstellen.
De vraag bleef echter wat de rechter concreet kan doen zolang de wetgever de vastgestelde discriminatie niet heeft weggewerkt. Volgens het Grondwettelijk Hof mag de rechter niet zelf de Probatiewet toepassen, omdat die enkel geldt voor gevangenisstraffen en binnen een strafrechtelijke rechtspleging. Het invoeren van een uitstelregeling voor administratieve sancties is een taak van de wetgever. De rechter kan enkel nagaan of de opgelegde sanctie evenredig is met de ernst van de overtreding en, indien hij oordeelt dat een uitstel passend zou zijn geweest, afzien van de effectieve oplegging van de sanctie.
Het gevolg is dat administratieve overheden zelf geen uitstel kunnen verlenen, maar dat de rechter bij beroep of verzet de proportionaliteit kan toetsen en eventueel de sanctie vernietigen wanneer de afwezigheid van een uitstelmogelijkheid tot een ongerechtvaardigd resultaat zou leiden.
Deze rechtspraak illustreert hoe het Grondwettelijk Hof een discriminerende lacune kan vaststellen zonder de wetgever te vervangen. Het Hof benadrukt dat structurele gelijkheid slechts kan worden bereikt door een wettelijke regeling die ook voor administratieve sancties een uitstelmechanisme invoert. Tot dan blijft het aan de rechter om in concrete gevallen de gevolgen van de ongelijkheid zo veel mogelijk te beperken, zonder zelf het toepassingsgebied van de Probatiewet uit te breiden.