De strafrechtelijke vervolging van rechtspersonen roept specifieke procedurele vragen op die voortvloeien uit hun bijzondere rechtskarakter. De Wet van 4 mei 1999 heeft een aantal bepalingen ingevoerd in het Wetboek van Strafvordering die deze problematiek regelen. Ze hebben betrekking op de vertegenwoordiging en verschijning van de rechtspersoon, het zwijgrecht, voorlopige maatregelen, de territoriale bevoegdheid en het verval van de strafvordering.
1. Vertegenwoordiging en verschijning van de rechtspersoon
Artikel 2bis van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat wanneer zowel de rechtspersoon als haar vertegenwoordiger worden vervolgd voor dezelfde of samenhangende feiten, de rechtbank een lasthebber ad hoc kan aanstellen. Deze regeling, geïnspireerd op het Franse recht, beoogt belangenconflicten te vermijden. De aanstelling kan ook tijdens het vooronderzoek nuttig zijn, hoewel de wet formeel spreekt over de rechtbank die bevoegd is voor de strafvordering.
De vraag rijst welke rechtbank bevoegd is om de lasthebber aan te stellen wanneer de zaak zich nog in het onderzoeksstadium bevindt. De parlementaire voorbereiding suggereert dat in geval van misdaden het hof van assisen bevoegd zou zijn, maar dit leidt tot praktische moeilijkheden. In de praktijk kan een verzoek gericht worden aan de correctionele rechtbank, bijvoorbeeld op basis van een samenhangend wanbedrijf.
De lasthebber ad hoc vertegenwoordigt de rechtspersoon met uitsluiting van haar wettelijke of statutaire vertegenwoordigers. Bij verschijning voor de rechtbank kan de rechtspersoon zich laten vertegenwoordigen door een advocaat, maar indien een persoonlijke verschijning wordt bevolen, gebeurt dit via de lasthebber ad hoc.
2. Het zwijgrecht van de rechtspersoon
De wet voorziet niet expliciet in een regeling voor het zwijgrecht van rechtspersonen, maar uit de rechtspraak en het Europees recht volgt dat ook zij onder de bescherming van artikel 6 EVRM vallen. Het Hof van Justitie erkende in de zaak Orkem dat een onderneming zich op het zwijgrecht kan beroepen.
De wettelijke of statutaire vertegenwoordigers, evenals de lasthebber ad hoc, kunnen namens de rechtspersoon het zwijgrecht uitoefenen. Werknemers daarentegen kunnen zich hierop niet beroepen, tenzij zij zelf als verdachte worden beschouwd. Een werkgever kan hen bovendien niet verbieden verklaringen af te leggen aan de gerechtelijke autoriteiten. Dergelijke instructies zouden onrechtmatig zijn en in strijd met de verplichting van de getuige om de waarheid te spreken.
3. Voorlopige maatregelen
Wanneer er ernstige aanwijzingen van schuld zijn, kan de onderzoeksrechter voorlopige maatregelen opleggen aan de rechtspersoon (art. 91 Sv.). Deze omvatten:
1° de schorsing van de ontbinding of vereffening,
2° een verbod op bepaalde vermogensrechtelijke transacties, en
3° de neerlegging van een borgsom.
Deze maatregelen beogen te voorkomen dat het vermogen van de rechtspersoon wordt onttrokken aan een latere bestraffing. De rechtspersoon kan tegen deze maatregelen opkomen via de procedure van artikel 61quater Sv., ingevoerd door de Wet-Franchimont.
4. Bevoegdheid ratione loci
De Wet van 4 mei 1999 voegde aan het Wetboek van Strafvordering nieuwe bevoegdheidscriteria toe: de maatschappelijke zetel en de bedrijfszetel van de rechtspersoon. Dit vergemakkelijkt de vervolging van rechtspersonen met buitenlandse zetel. In de praktijk kunnen vervolgingen ook steunen op de territoriale bevoegdheidsregels die gelden voor natuurlijke personen, op basis van samenhang.
5. Verval van de strafvordering
Artikel 20 Sv. regelt het verval van de strafvordering bij ontbinding of vereffening van de rechtspersoon. In principe vervalt de strafvordering bij het verlies van de rechtspersoonlijkheid, maar er zijn uitzonderingen wanneer de ontbinding bedoeld is om vervolging te ontwijken, of wanneer de rechtspersoon reeds in verdenking is gesteld vóór de ontbinding.
In de praktijk is deze uitzondering moeilijk toepasbaar, omdat de strafvordering niet meer kan worden uitgeoefend tegen een entiteit die niet langer bestaat. Pogingen om de vereffenaar strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor misdrijven van de ontbonden vennootschap botsen op het fundamenteel strafrechtelijk beginsel van het persoonlijk karakter van de straf.
Een wijziging van rechtsvorm, fusie of splitsing zonder verlies van rechtspersoonlijkheid heeft daarentegen geen invloed op de strafrechtelijke verantwoordelijkheid. De nieuwe entiteit blijft aanspreekbaar voor de misdrijven van haar voorganger.
Conclusie
De strafrechtelijke vervolging van rechtspersonen vereist een zorgvuldig evenwicht tussen effectiviteit van de vervolging en waarborgen van verdediging. De regeling van 1999 bracht een fundamenteel kader dat de autonomie van de rechtspersoon erkent, maar laat nog steeds ruimte voor interpretatie en verfijning, vooral wat betreft de aanstelling van de lasthebber ad hoc en het toepassingsgebied van het zwijgrecht.
FAQ – Strafrechtelijke vervolging van rechtspersonen
1. Kan een rechtspersoon zelf verschijnen in een strafprocedure?
Neen. De rechtspersoon verschijnt via haar advocaat of, in geval van belangenconflict, via een lasthebber ad hoc aangesteld door de rechtbank.
2. Kan de onderzoeksrechter zelf een lasthebber ad hoc aanstellen?
Neen. Enkel de rechtbank die bevoegd is voor de strafvordering kan dit doen. De onderzoeksrechter kan enkel een verzoek richten, niet zelf beslissen.
3. Kan een werknemer zich beroepen op het zwijgrecht van de rechtspersoon?
In principe niet. Alleen de vertegenwoordigers en de lasthebber ad hoc genieten het afgeleide zwijgrecht. Werknemers die als getuige worden verhoord, moeten antwoorden tenzij ze zelf verdachte zijn.
4. Wat gebeurt er met de strafvordering bij fusie of splitsing van een vennootschap?
De Belgische regeling laat de strafvordering tegen de oorspronkelijke vennootschap vervallen zodra die ophoudt te bestaan. De voortzettende vennootschap is in principe niet vervolgbaar voor de oude feiten.
5. Bestaat er bescherming tegen onrechtmatige voorlopige maatregelen?
Ja. De rechtspersoon kan via de procedure van artikel 61quater Sv. de opheffing of aanpassing van een maatregel vragen. Bij onrechtmatige schade is een aansprakelijkheidsvordering tegen de Staat mogelijk.
6. Kan het parket nog optreden na ontbinding van een rechtspersoon?
Alleen indien bewezen wordt dat de ontbinding bedoeld was om aan vervolging te ontsnappen, of indien de rechtspersoon reeds in verdenking was gesteld vóór de ontbinding.
7. Geldt het zwijgrecht van de rechtspersoon ook tegenover toezichthouders?
Niet automatisch. In administratief onderzoek (bijv. FSMA, Mededingingsautoriteit) geldt een beperkt medewerkingsplicht, maar verklaringen mogen later niet strafrechtelijk worden gebruikt zonder toetsing aan artikel 6 EVRM.
Share