Een bezetting zonder recht of titel is een bezetting van een persoon van een onroerend goed, zonder enig wettelijk recht, zonder enig persoonlijk of zakelijk recht.
Deze bezetting zonder recht noch noch titel kan plaatsvinden ingevolge betwiste rechten, na het kraken van woningen, na einde van samenwoning.
De uitdrijving wegens bezetting zonder recht of titel kan ook aangewend om een persoon die komt inwonen bij een eigenaar of huurder (bv. een partner of meerderjarig kind) uit de woning te laten drijven bij einde van de relatie of bij conflict.
Mogelijkheden tegen een bezetting zonder recht noch titel
• een revindicatievordering door de eigenaar teneinde terug hersteld te worden in zijn eigendomsrechten
• de vordering op grond van artikel 629, 1° Ger. W., op basis waarvan de vrederechter bevoegd is kennis te nemen van geschillen betreffende de uitzetting uit plaatsen zonder recht betrokken, ongeacht of er al dan niet een overeenkomst tussen partijen bestaat. Het is de vrederechter van de plaats waar het goed gelegen is die bevoegd is (art. 629,1° Ger. Wetboek. De vrederechter kan de onmiddellijke uitzetting bevelen uitvoerbaar met dwang en eventueel gekoppeld aan een dwangsom.
Vergoeding
Wie zonder recht noch titel een woning betrekt, is geen huurgeld verschuldigd, maar wel een vergoeding ter compensatie van de genotsderving wegens bezetting zonder recht of titel.
Strafwetboek 2024
Art. 348 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats stelt:
“Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats is het opzettelijk binnentreden in een door een ander bewoonde woonplaats, huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan, dit goed bezetten of erin verblijven zonder toestemming van de bewoners, buiten de gevallen die de wet bepaalt of zonder inachtneming van de vormen die zij voorschrijft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Onder de gelding van het Sw. 1867 wordt de schending van een woon- of verblijfplaats enerzijds geregeld door artikel 148 van het Strafwetboek 1867 (voor bepaalde ambtenaren) en anderzijds door de artikelen 439 tot 442/1 van het Strafwetboek 1867 (voor particulieren). Deze laatste bepalingen werden onlangs herzien bij de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed.
In het Sw. 2024 werden deze bepalingen gegroepeerd. De schending van de woonplaats door een ambtenaar wordt immers onder de gelding van het Sw. 1867 op een schijnbaar onlogische wijze bestraft met een lichtere straf (gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en geldboete van zesentwintig euro tot tweehonderd euro) dan de straf die voor particulieren geldt (gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en geldboete van zesentwintig euro tot driehonderd euro). In een dergelijk geval is er echter geen reden om aan te nemen dat de hoedanigheid van ambtenaar een omstandigheid zou vormen die een lagere straf rechtvaardigt, zodat het onderscheid niet zal worden gehandhaafd.”
In de bepaling van 348 Sw. 2024 worden de in de artikelen 439 en 442 van het Strafwetboek 1867 bepaalde misdrijven hernomen.
Het begrip “woonplaats” moet hier worden opgevat in de zin die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan dit begrip heeft gegeven in zijn interpretatie van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Met woonplaats of door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden beschermde plaatsen worden niet-openbare plaatsen en hun aanhorigheden bedoeld, die dienen als huisvesting, (permanente of tijdelijke) verblijfplaats of plaats waar een (natuurlijke of rechtspersoon) persoon activiteiten uitoefent en waar zijn privéleven zich afspeelt.
Omwille van de duidelijkheid wordt in het Sw. 2024 het onlangs geïntroduceerde begrip van een bewoonde plaats (“een door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf”) behouden, aangezien de bescherming van de woonplaats alle bewoonde plaatsen omvat, met inbegrip van plaatsen waar een persoon niet gedomicilieerd is en het binnendringen in deze plaatsen door derden, zonder toestemming van de bewoners, strafrechtelijk wordt beteugeld.
De plaatsen moeten permanent, tijdelijk of met tussenpozen worden bewoond door de rechthebbende of met diens toestemming. Het is niet vereist dat de plaatsen permanent bewoond zijn: het binnendringen in een “bewoond” tweede verblijf valt dus onder de strafbaarstelling.
Uiteraard is er geen sprake van een misdrijf wanneer de wet de toegang toestaat tot die plaatsen en wanneer de eventuele vormvoorschriften waarin de wet voorziet worden gerespecteerd (overeenkomstig artikel 12 van Boek I).
Om van een misdrijf te spreken, is het moreel bestanddeel van het opzettelijk handelen vereist. Zo is een persoon die te goeder trouw de plaats binnendringt omdat hij denkt dat hij de wettige huurder is, dus niet strafbaar op grond van deze bepaling.
Aangezien het om een inbreuk op een grondwettelijk beschermd recht gaat, is de voorziene straf een straf van niveau 2.
De poging tot het plegen van het misdrijf is strafbaar op grond van artikel 9 van het Strafwetboek 2024.
Art. 349 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwaarde huisvredebreuk of verzwaarde schending van een bewoonde plaats stelt:
“Huisvredebreuk of schending van een bewoonde plaats wordt bestraft met een straf van niveau 3 wanneer:
1° de feiten werden gepleegd met behulp van bedreiging of geweld;
2° het feit werd gepleegd door zich te beroepen op een vals bevel van het openbaar gezag of door gebruik te maken van de kledij, herkenningstekens, de naam of hoedanigheid van een agent van het openbaar gezag;
3° de dader of een van de daders een wapen bij zich had.”
Commentaar:
“Deze bepaling neemt de verzwarende omstandigheden van artikel 440 van het Strafwetboek 1867ten dele over. Wat betreft het verzwarend bestanddeel dat voortvloeit uit het bezit van een wapen, is het niet langer vereist dat de dader ‘s nachts en met één of meer personen heeft gehandeld.
Zo is de schending van een woonplaats of een bewoonde plaats strafbaar met een straf van niveau 3 wanneer:
1° de feiten werden gepleegd met behulp van bedreiging of geweld;
2° het feit werd gepleegd door zich te beroepen op een vals bevel van het openbaar gezag of door gebruik te maken van de kledij, herkenningstekens, de naam of hoedanigheid van een agent van het openbaar gezag;
3° de dader of een van de daders een wapen bij zich had.”
Klik hier voor een modelverzoekschrift gericht aan de Vrederechter tot uitdrijving wegens bezetting zonder recht of titel
Middels dit model van verzoekschrift kan een eigenaar van een onroerend goed aan de vrederechter verzoeken een persoon uit dit onroerend goed duit te zetten die de woning bezet zonder hiertoe het recht te hebben. Dit kan bijvoorbeeld een persoon zijn met wie hij een relatie had en met wie de relatie verbroken is, dan wel een persoon die destijds huurder was maar die na het einde van de huur in de woning is gebleven of die na het verlaten van de vorige huurder in het pand is gebleven, dan wel een persoon die zich gewoon toegang tot de woning verschaft en er zich blijft ophouden.
Het model bevat een aantal praktische tips en vermeldt de bij te voegen bijlagen om aan de bezetting zonder recht of titel een einde te maken.