Algemeen
Een vordering is niet toelaatbaar (hetgeen hetzelfde is als onontvankelijk) wanneer de eiser het recht ontbreekt tot het uitoefenen van de vordering (het ius agendi) Dit is onder meer het geval wanneer belang of hoedanigheid ontbreekt dan wel wanneer de vordering is teloorgegaan.
De rechtsvordering (het ius agendi) houdt het recht in tot het stellen van een procesdaad die procesverhoudingen schept teneinde materiële rechten uitwerking te geven met de hieraan verbonden plicht van de rechter hierover uitspraak te doen.
Algemene toelaatbaarheidsvereisten
• het bestaan als persoon,
• het correct identificeren van natuurlijke personen en echtspersoon (Cass. 16 feb. 2006, P&B, 2006, 121, met noot S. Mosselmans;
• exceptie van borgstelling van de eisende vreemdeling.(851 -852 gerechtelijk wetboek)
• de bekwaamheid,
• de geldige wil tot het stellen van de inleidende proceshandeling,
• de hoedanigheid en het belang
Bepaalde vorderingen zin onderworpen aan bepaalde specifieke toelaatbaarheidsvereisten zoals bijvoorbeeld:
• art. 3.33 BW . "Kantmelding in geval van tenietgaan van een onroerend zakelijk recht
Geen eis strekkende tot tenietgaan van rechten voortvloeiende uit akten, aan overschrijving onderworpen, wordt door de rechter ontvangen, dan na te zijn ingeschreven op de kant der overschrijving van de titel waarvan het tenietgaan gevorderd wordt, en, in voorkomend geval, op de kant der overschrijving van de laatste overgeschreven titel. Iedere uitspraak op zodanige eis wordt eveneens ingeschreven achter de kantmelding die bij de vorige zin is voorgeschreven".
• de machtiging die het college van Burgemeester en Schepenen van de gemeenteraad nodig hebben om in rechte op te treden
• het optreden binnen de door de wetgever gestelde vervaltermijn,
• het aanduiden van de bevoegde rechter wenst men een exceptie van onbevoegdheid op te werpen (art. 855 Ger. W.),
Het recht zich nog tot de rechter te wenden gaat teloor door bijvoorbeeld:
• de bevrijdende verjaring,
• dading (2052 eerste lid BW)
• het gezag van het rechterlijk gewijsde (art. 23 en volg. Ger.W.),
• de verbintenis tot arbitrage
• de berusting ...
Obscuri libelli
Het oordeel over de ontvankelijkheid (en dus ook de toelaatbaarheid) betreft het oordeel over rechtmatigheid bij de uitoefening van de rechtsvordering. Om dit recht te kunnen uitoefenen dient de eisende partij de feiten aanvoeren, waarop de eis gesteund is. Het aanvoeren van van deze feiten waarop deze eis gesteund, betreft niet het bestaan van het materieel recht (dit komt pas later aan bod ten gronde).
Het inroepen van het materieel recht en het stellen van de feiten die de toepassing van de norm kunnen rechtvaardigen, is een toelaatbaarheidvereiste (ontvankelijkheidsvereiste). Bij gebreke hieraan kan de exceptio obsuri libelli worden ingeroepen.
De exceptie van niet-toelaatbaarheid:
In de exceptie van niet-toelaatbaarheid wordt ius agendi van de wederpartij betwist. te onderzoeken.
Dit ius agendi is het het procesrecht om beroep te doen op de rechter en door deze rechter gehoord te worden over een bepaald geschil, samen met het recht op een uitspraak door de rechter over dit geschil.:
Onderscheid dient gemaakt tussen:
1. De dilatoire exceptie -van niet-toelaatbaarheid (onontvankelijkheid)
Deze exceptie betreft een tijdelijke hinderpalen zijn voor het bestaan of voor de uitoefening van het ius agendi.
2. De peremtoire exceptie van niet-toelaatbaarheid (onontvankelijkheid) die wanneer toegekend het geding definitief beëindigd (Een peremtorisch argument is een argument dat een partij geheel verslaat.
De ontvankelijkheid van de vordering staat volledig los van:
1. De bevoegdheid van de rechter (die voorafgaand aan het onderzoek met betrekking tot de toelaatbaarheid wordt beoordeeld). Een rechter die oordeelt over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van een vordering, doet daaraan voorafgaand noodzakelijkerwijze, al was het impliciet, uitspraak over zijn bevoegdheid om kennis te nemen van die vordering.
2. De nietigheid van de proceshandeling (artikelen 860-867 Ger.W). Artikel860 leden 2 en 3, 861 § 1, 1° is weliswaar slordig in de terminologie en spreekt over vervaltermijnen op straffe van verval, die gepaard gaan met de niet-toelaatbaarheid van de rechtsvordering.
Gevolgen van de afwijzing van een niet toelaatbaar vordering:
De afwijzing van een de vordering als niet toelaatbaar is enkel een oordeel over de uitoefening van de rechtsvordering. Deze afwijzing is geen afwijzing van het onderliggend materieel recht.
De afwijzing van een niet toelaatbare eis belet dus niet dat dezelfde rechtsvordering nadien opnieuw aan het oordeel van de rechter kan worden onderworpen op een alsdan correcte wijze (althans voor zover het recht dan nog niet is-teniet gegaan.
De begrippen ontvankelijkheid en toelaatbaarheid zijn in het gerechtelijk recht synoniemen. Deze begrippen kunnen dus door mekaar worden gebruikt en dekken mekaar inhoudelijk volledig.
Alvorens over een vordering te oordelen zal de rechter de rechtmatigheid van de uitoefening van de rechtsvordering nagaan en ingeval van vaststelling van rechtmatigheid van de vordering, deze toelaatbaar verklaren en een afwezigheid daarvan ze ontoelaatbaar of onontvankelijk verklaren.
De term "onontvankelijkheid" of "ontvankelijkheid" wordt evenwel verkozen boven de term "toelaatbaarheid" of "ontoelaatbaarheid". De term ontoelaatbaarheid heeft een bijklank alsof de vordering onkies, onduldbaar of ongeoorloofd zou zijn, en nochtans is de toelaatbaarheid onontvankelijkheid een louter technische kwestie.
Een middel van niet ontvankelijkheid is een van de mogelijkheden van verweer in het burgerlijk procesrecht, naast de excepties en de verweermiddelen ten gronde. Wanneer men correct taalgebruik wenst te hanteren spreekt men dus niet over de exceptie van niet- toelaatbaarheid maar wel over het middel van niet toelaatbaarheid.
Het middel van niet ontvankelijkheid laat de aanspraken van de eiser als dusdanig bestaan maar verhindert de eiser in de uitoefening ervan, en aldus in de uitoefening in rechte van de aanspraak. Een middel van niet ontvankelijkheid is steeds gestegen dan de wet en belet enkel en alleen door het middel zelve een uitspraak over de grond van de zaak.
Wie een vordering in rechte instelt teneinde een subjectief recht af te dwingen waarvan hij of zij, of degene voor wie hij of zij optreedt (in casu samen met de wederpartij(en)) beweert houder te zijn, beschikt over de vereiste hoedanigheid en (bijgevolg) over het vereiste belang in de zin van art. 17-18 Ger.W. De vraag of een en ander klopt, heeft geen betrekking op de ontvankelijkheid maar op de gegrondheid van de vordering (Cass. 2 april 2004, Arr. Cass. 2004, 597; Cass. 26 februari 2004, Arr.Cass. 2004, 334; zie ook: S. Beernaert, “Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof”, P&B 2000, p. 156-157, nr. 5; P. Vanlersberghe, “Art. 17 Ger.W.” in Comm.Ger., 2002, p. 23, nr. 23).
zie ook:
www.elfri.be - Artikel - Het belang als toelatingsvoorwaarde van een rechtsvordering
www.elfri.be - Rechtspraak - Minimaal belang volstaat als toelatingsvoorwaarde van een rechtsvordering
www.elfri.be - Rechtspraak - Verbetering rechtstoestand als belang - toelatingsvoorwaarde van een rechtsvordering