Zwakke weggebruikers en voorwaarde van betrokkenheid van een voertuig
Het begrip “betrokkenheid” in artikel 29 bis WAM-wet moet los gezien worden van het begrip “causaliteit” in het gemeen aansprakelijkheidsrecht (Cassatie, 09.02.2006, VAV 2006, 626).
De wetgever liet de uiteindelijke omlijning van het begrip “betrokkenheid” over aan de rechtspraak, doch uit de voorbereidende werken van de wet blijkt dat daarbij uitgegaan werd van een ruime interpretatie.
Daarbij zat de bedoeling voor discussies te vermijden over fout en causaliteit en werd het begrip motorrijtuig eenvoudig beschouwd als aanknopingspunt voor de vergoeding van de schade (Philippe en Meysmans, de betrokkenheid van het motorrijtuig in de nieuwe wet tot bescherming van de zwakke weggebruiker, TPR 1995, 405 in zonderheid de nummers 408 en 409.
De betrokkenheid onderstelt een zekere relatie tussen het voertuig en het ongeval, doch daarbij is niet vereist dat het voertuig in beweging was op het ogenblik van het ongeval of dat er een fysiek contact was tussen het voertuig en het slachtoffer (Pol. Hasselt, 04.09.1997, TBH 1998, 262 met noot H. Claassens en S. Van Schoubroeck).
Een betrokken voertuig kan aanzien worden als een voertuig deelachtig aan het ongevalgebeuren, belanghebbend bij het ongeval en een rol gespeeld hebben bij het ongeval en verwijst naar het Engelse begrip “involved”.
Voor de verschillende definities die in de rechtsleer van het begrip “betrokkenheid” werden gegeven zie: TH. Papart, l’article 29 bis de la loi du 21.11.1989 au pays de nulle part in T. Pol, 2006, 140.
Hierbij mag worden gesteld dat artikel 29 bis van de WAM-wet volledig op de Franse wetgeving is geïnspireerd en dat de parlementaire voorbereidingen uitdrukkelijk naar de Franse wet en rechtspraak verwijst.
Ter zake kan dan ook verwezen worden naar een arrest van het Hof van Beroep van Parijs van 24.06.1981 waarnaar professor Chabas, verwijst in zijn bijdrage “Notion et rôle de l’implication du véhicule au sens de la loi du 05.07.1985, Gazette du Palais, 1986, pag. 64, I, ten eerste.
Bij de beoordeling van de betrokkenheid van een voertuig zal de rechtbank moeten nagaan of het motorrijtuig een mogelijks passieve rol speelde dan wel een actieve rol speelde in het ongevalsgebeuren (C. Van Schoubroeck, noot in TBH 1997, actualiteit, 807 en Politierechtbank Gent, 08.10.1998, de verzekering, 1999, 72, verkeersrecht 99/32).
Voor het Hof van Cassatie is er betrokkenheid in de zin van artikel 29 bis indien de aanwezigheid van het motorrijtuig enig verband houdt met het totstandkoming van het ongeval zonder dat er echter een oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van dat voertuig en het ongeval vereist is (Cassatie, 09.01.2006, rechtskundig weekblad 2006-2007, 1488).
Artikel 29 bis van de WAM-wet wijkt af van het principe van de burgerlijke aansprakelijkheid van de verzekerde personen en sluit het slachtoffer, dat zonder het ongeval en zijn gevolgen te hebben gewild, zelf verantwoordelijk is voor de geleden schade, niet uit van de schadeloosstelling waarin de wet voorzien. (Cassatie 28.04.2006, T. Pol., 2006, 209 en Cassatie, 28.06.2007, rechtskundig weekblad 2009-10, 1560).
De beschouwing dat een fout van de zwakke weggebruiker zelf aan de basis ligt van het ongeval is derhalve niet van aard haar vergoedingsaanspraak ten aanzien van de schadeverwekker in de weg te staan.
De ruime interpretatie die aan het begrip betrokkenheid wordt gegeven houdt ook in dat de loutere aanwezigheid van het voertuig geen betrokkenheid impliceert, maar dat het voertuig een actieve of passieve rol moet gespeeld hebben bij de totstandkoming van het ongeval.
(D. Wuyts, Wanneer is een voertuig betrokken bij een verkeersongeval in de zin van artikel 29 bis van de WAM-wet?, noot onder Politierechtbank Gent, 29.01.2007-2008, 1423, nr. 10, pag. 1426).
Een motorvoertuig is betrokken wanneer het enige rol heeft gespeeld in het verkeersongeval, dit is wanneer het zonder hiervoor een noodzakelijk element te zijn geweest een invloed heeft gehad op het ongeval (Cassatie, 21.06.2007, VAV 2010, 218).
Vereist is dat het motorvoertuig enige rol heeft gespeeld, zonder dat er een noodzakelijk oorzakelijk verband moet bestaan tussen de aanwezigheid van het motorvoertuig en het ontstaan van het verkeersongeval (Cass. 22.10.2009, VAV 2010, 188).
Aldus werd een voertuig betrokken geacht in de zin van artikel 29 bis van de WAM-wet indien de schade zich niet op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan als het voertuig niet op de schadeveroorzakende plaats aanwezig zou zijn geweest. (Pol., Brugge, 24.06.2008, rechtskundig weekblad, 2010, 2011, 1319).
In de rechtsleer stelt Denoël (geciteerd door C. Van Schoubroeck in zijn noot in TBH, 1997, actualiteit, 807) dat van die mogelijke rol van het motorvoertuig deel uitmaken de gevallen waarin het slachtoffer van het ongeval door zijn gedragingen of door een verkeerde beoordeling of inschatting van de verkeerssituatie ten onrechte een voertuig mede betrekt in het geheel der omstandigheden die tot het ongeval leden.
In diezelfde gedachtegang besloot rechtspraak tot betrokkenheid van het motorvoertuig wanneer fietsers met elkaar in aanrijding kwamen door een onnodige schrikreactie ingevolge de aanwezigheid van een voertuig. (Pol. Antwerpen, 02.12.1997, TAVW, 2000, 241) of wanneer een fietser terecht of ten onrechte oordeelde dat het voertuig hem de pas zou afsnijden en de aanwezigheid van dit voertuig, zoals het zich manifesteerde, hem hard deed remmen waardoor hij ten val kwam (Pol. Gent, 08.10.1998, de verzekering, 1999, 72, verkeersrecht, 99/32.
De tegenvordering tegen de zwakke weggebruiker op grond van de burgerlijke aansprakelijkheid.
De vergoedingsaanspraak van de zwakke verkeersdeelnemer en de vordering die mogelijk tegen hem wordt gericht op basis van burgerlijke aansprakelijkheid zijn twee onderscheiden zaken.
De omstandigheid dat een zwakke weggebruiker vergoedingsgerechtigd is in het kader van artikel van artikel 29 bis van de WAM-wet sluit helemaal niet uit dat tegen de zwakke weggebruiker een vordering wordt gesteld op basis van artikel 1382-1383 B.W. om de schade van de wederpartij te verhalen, met die beperking dat er tussen de vergoeding ter uitvoering van artikel 29 bis en de aan de wederpartij toekomende schadevergoeding ten nadele van de zwakke weggebruiker geen schuldvergelijking mag worden toegepast. (artikel 29 bis § 4, 2de lid WAM-wet).
Voor alle duidelijkheid is er evident geen sprake van aansprakelijkheidsverdeling vermits het aspect aansprakelijkheid in een vordering op basis van artikel 29 bis zoals ingesteld door een zwakke weggebruiker niet eens aan de orde komt.
Verder stelt zich de vraag in hoeverre de verzekeraar of de aansprakelijke derde die gehouden is om op basis van artikel 29 bis van de WAM-wet een zwakke weggebruiker dient te vergoeden een regresvordering kan instellen tegen de zwakke weggebruiker.
Het antwoord op deze vraag is ontkennend hetgeen onmiddellijk blijkt uit de lectuur van de wettekst zelf: “de verzekeraar of het gemeenschappelijk waarborgfonds treden in de rechten van het slachtoffer tegen de in het gemeenrecht aansprakelijke derden (artikel 29 bis § 4, eerste lid WAM-wet).
Door de betaling van bovenstaande vergoeding aan de zwakke weggebruiker treedt de schuldenaar van deze vergoeding in de rechten van de zwakke weggebruiker tegen de aansprakelijke derden maar niet tegen de zwakke weggebruiker.
Het verhaalsrecht tegen de gemeenrechterlijke aansprakelijkheid, kan ook uitgebreid worden naar een andere zwakke weggebruiker die aan het gemeenrecht aansprakelijk is voor het schadegeval en dit op basis van artikel 29 bis, § 5 van de WAM-wet die de gemeenrechterlijke aansprakelijkheid onverlet laat. (zie K. Bernauw, “Het verhaalsrecht van de WAM-verzekeraar, in C. Engels en P. Lecocq, dossiers, tijdschrift van de Vrede- en Politierechter, 2011, 15, rechtskroniek voor de Vrede- en Polrechters, 2011, 155.)
Het is evident dat dit verhaalsrecht alleen geldt tegen derde aansprakelijken en niet het schadeloosgestelde slachtoffer – dat mogelijk zelf schuld heeft aan het ontstaan van de schade.
Dat laatste heeft men precies met de wettekst kunnen verhinderen omdat een verhaal tegen het slachtoffer voor wat hem werd uitbetaald de economie van artikel 29 bis volledig zou uithollen (I. Boone, verhaal van derde betalers, op de aansprakelijke, Intersentia, 2990, nr. 345).
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de obligatio fase en de contributio fase in zake de vergoedingsplicht in het kader van artikel 29 bis van de WAM-wet (zie A. Decroës, de vergoeding van de zwakke weggebruikers (artikel 29 bis WAM-wet), Rechtskundig weekblad 2000-2001, 1257.
In de obligatio fase kan het slachtoffer zich wenden tot elke verzekeraar naar zijn keuze.
In de contributio fase, dit zeggen in de vraag naar de definitieve tenlastelegging van de schuld door de ene of de andere verzekeraar moet een onderscheid gemaakt worden naargelang er al dan niet een aansprakelijke derde kan worden aangeduid.
De verzekeraar van een betrokken voertuig is, zoals reeds gezegd gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer dat hij vergoedde tegen de in gemeen recht aansprakelijke derde en ingevolge artikel 29 § 5 van de WAM-wet moet dat subrogatierecht uitgeoefend worden volgens de bepalingen in zake de aansprakelijkheid.
De betalende verzekeraar kan zich dan ook enkel wenden tot de aansprakelijke derde en op deze wijze valt de uiteindelijke last van de schadevergoeding opnieuw ten laste van de verzekeraar van diegene die krachtens artikel 1382 aansprakelijk is voor het ongeval.
Is er geen aanwijsbare aansprakelijke derde, dan wordt aangenomen dat de betalende verzekeraar van een betrokken voertuig een regresvordering heeft tegen de verzekeraar van het of de andere betrokken voertuig (en) en dat de verzekeraars onderling voor gelijke delen gehouden zijn (Pol. Verviers, 23.03.2000, Tijdschrift Vrederechters, 2000, 451 en Pol. Verviers, 08.06.2000, Tijdschrift voor Vrederechters, 2000, 469, met de verwijzingen naar de rechtsleer aldaar.
Hierbij kan ook verwezen worden naar I. Boone en G. Jocqué, het verhaal van de WAM-verzekeraar voor zijn uitgaven op grond van artikel 29 bis WAM in VAV 2005, 83.