Krachtens artikel 516 tweede lid Ger.W. kunnen gerechtsdeurwaarders aangesteld worden "om vaststellingen te doen van zuiver materiële feiten, zonder enig advies uit te brengen met betrekking tot de gevolgen in feite of in rechte die daaruit zouden kunnen voortvloeien"' en kunnen zij 'ook op verzoek van particulieren tot die veststelling overgaan'
Indien de gerechtsdeurwaarder in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, dus als openbaar ambtenaar (en niet als privépersoon), binnen zijn territoriaal bevoegd arrondissement, vaststellingen van zuiver materiële feiten, en dus van door hem zelf zintuiglijk waargenomen feiten, doet en deze opneemt in een proces-verbaal van vaststelling maakt dit proces-verbaal een authentieke akte uit in de zin van artikel 1317, eerste lid B.W. (zie In dezelfde zin Bewijsrecht, ALLEMEERSCH, B., LONDERS, P. en SROKA, S. (ed.), Larcier, 2007, nr 45 en STORME, M., 'De bewijswaarde van het proces-verbaal van vaststelling van materiële feiten door een gerechtsdeurwaarder op verzoek van particulieren (art. 516 Ger.W.) en aanverwante vragen', R.W, 1994-95, 345-3481.
Artikel 519, § 1, 2° Ger.W. bepaalt uitdrukkelijk dat de vaststellingen van de gerechtsdeurwaarder authentiek zijn wat betreft de materiële feiten en gegevens die de gerechtsdeurwaarder zintuiglijk kan waarnemen. Dit betekent een inperking van de appreciatiebevoegdheid die algemeen werd aangenomen. Dit wat de zogenaamde resttaken van de gerechtsdeurwaarder betreft anders dan zijn ministerieplicht. Deze residuaire taken werden niet limitatief bij wet bepaald.
Inzake de ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder verleent de gerechtsdeurwaarder authenticiteit aan zijn akten overeenkomstig atrtikel 1317 BW.
Wat is de bewijswaarde van de materiële vaststelling door een gerechtsdeurwaarder?
Stelling 1: de vaststellingen die een gerechtsdeurwaarder doet in het raam van de uitoefening van zijn ambt, hebben een authentieke bewijswaarde zodat zij gelden tot inschrijving wegens valsheid.
• Luik 25 februari 1991, JLMB 1992 (verkort), 571, RTDF 1992, 291;
• C. VanOnsem, Proces-verbaal van vaststelling door gerechtsdeurwaarder, TBBR-dossier, Antwerpen, Kluwer, 1995, 26-27;
• M.E. Storme, «De bewijswaarde van het proces-verbaal van vaststelling van materiële feiten door een gerechtsdeurwaarder op verzoek van particulieren (art. 516 Ger.W.) en aanverwante vragen», RW 1994-95, 348;
• L. Ameele, «Het proces-verbaal van vaststelling», De Gerechtsd. 1992, 121).
Tweede stelling:
De voormelde eerste stelling werd betwist door
• Vred. Fontaine-l’Évêque 26 oktober 2005, T.Vred. 2007, 120;
• Rb. Luik 21 december 1989, Pas. 1990, III, 71;
• G. DeLeval, «Le nouveau statut des huissiers de justice», JT 1992, 707;
• P. Arnou, «De vaststellingen door een gerechtsdeurwaarder», RW 1987-88, 928
Deze tweede stelling werd ook gevolgd door het Hof van Cassatie in haar arrest van 28 maart 2012, RW 2013-2014, 735 stellende dat deze vaststellingen enkel gelden als inlichting en dat hun bewijswaarde wordt overgelaten aan de onaantastbare beoordeling van de feitenrechter.