Beslissingen alvorens recht te doen en uitgesteld hoger beroep
Nieuwe (aangepaste) bepaling in het gerechtelijk wetboek ingevolge de wet van 6 juli 2017 (Potpourriwet V), in werking getreden op 3 augustus 2017.
Art. 875bis.
De rechter beperkt de keuze van de onderzoeksmaatregel en de inhoud van die maatregel tot wat volstaat om het geschil op te lossen, mede in het licht van de verhouding van de verwachte kosten van de maatregel tot de inzet van het geschil en waarbij de meest eenvoudige, snelle en goedkope maatregel de voorkeur geniet.
Wanneer de ontvankelijkheid van de vordering wordt betwist, kan de rechter een onderzoeksmaatregel slechts bevelen nadat de vordering ontvankelijk werd verklaard, behalve wanneer de maatregel betrekking heeft op het vervuld zijn van de aangevoerde ontvankelijkheidsvoorwaarde.
Art. 1050.
In alle zaken kan hoger beroep worden ingesteld zodra het vonnis is uitgesproken, zelfs al is dit een verstekvonnis.
Tegen een beslissing inzake bevoegdheid of, tenzij de rechter ambtshalve of op verzoek van een van de partijen anders bepaalt, een beslissing alvorens recht te doen kan slechts hoger beroep worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen het eindvonnis.
Het hoger beroep tegen een maatregel alvorens recht te doen dat niet samen maar na het hoger beroep tegen een eindvonnis wordt ingesteld, is ontoelaatbaar (in die zin: Cass. 22 april 1983, Arr.Cass. 1982- 83, 1019 en Cass. 11 maart 2004, P&B 2004, 60, noot S. MOSSELMANS, "Hoger beroep tegen een gemengd tussenvonnis na het eindvonnis").
Een eindvonnis in de zin van artikel 1050, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek is een eindbeslissing van de rechter over de toelaatbaarheid of de gegrondheid van een eis.
Overeenkomstig artikel 1050, tweede lid kan tegen een vonnis alvorens recht te doen, hoger beroep aangetekend worden samen met het 'eindvonnis'.
Volgens artikel 19, eerste lid Ger.W. is een vonnis een eindvonnis in zoverre daarmee de rechtsmacht over een geschilpunt uitgeput is, behoudens de rechtsmiddelen bij de wet bepaald.
Het is niet vereist dat de rechter over het gehele geschil uitspraak doet opdat er van een eindvonnis sprake zou zijn. Het volstaat hierbij dat hij over een geschilpunt uitspraak doet. Eigenlijk wordt met 'eindvonnis' in artikel 19, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek een eindbeslissing bedoeld.
Eindbeslissingen kunnen enkel de zaak zelf betreffen, d.w.z. de beslechting van de diverse omstreden of betwiste aspecten - zowel deze van procedurele (bevoegdheid, nietigheden en excepties, ontvankelijkheid of toelaatbaarheid) als van materieelrechtelijke aard met betrekking tot in het geding zijnde subjectieve rechten- van de vordering(en) die voor de rechter aanhangig wordt of worden gemaakt en beoogt of beogen de rechtspositie van degene die ze instelt (desgevallend voorlopig) te verbeteren (cf. P. TAELMAN en K. BROECKX, "Rechtsmiddelen na Potpourri I", in B. ALLEMEERSCH en P. TAELMAN (eds.), De hervorming van de burgerlijke rechtspleging door Potpourri I, die Keure, Brugge, 2016, 129; zie ook J. VAN DONINCK, "Het deskundigenonderzoek na Potpourri I: enkele tendensen", RABG 2017, (125), 130).
Er is geen verzet mogelijk is tegen een vonnis alvorens recht te doen, gewezen op verstek.
De tekst van de wet:
Art. 19.Het vonnis is een eindvonnis inzover daarmee de rechtsmacht van de rechter over een geschilpunt uitgeput is, behoudens de rechtsmiddelen bij de wet bepaald.
[1 De rechter die zijn rechtsmacht over een geschilpunt heeft uitgeput, kan terzake niet meer worden geadieerd, behoudens de bij dit Wetboek bepaalde uitzonderingen.]1
(Alvorens recht te doen, kan de rechter, in elke stand van de rechtspleging, een voorafgaande maatregel bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. De meest gerede partij kan hiertoe de zaak in elke stand van het geding voor de rechter brengen bij eenvoudig schriftelijk verzoek neergelegd ter of toegezonden aan de griffie [2 in zoveel exemplaren als er partijen in het geding zijn, vermeerderd met één]2; de griffier roept de partijen en, in voorkomend geval, hun advocaat op bij gewone brief of, ingeval de partij verstek heeft laten gaan op de inleidingszitting en geen advocaat heeft, bij gerechtsbrief.) [2 Bij deze oproeping wordt een exemplaar van het verzoek gevoegd.]2 <W 2007-04-26/71, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 22-06-2007>
----------
(1)<W 2014-02-28/25, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 03-02-2014>
(2)<W 2017-07-06/24, art. 128, 020; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
Artikel 19 Gerechtelijk Wetboek kan aangewend worden voor:
Dringende maatregelen te bekomen tijdens de procedure
Voorlopige (daarom niet dringende) maatregelen te bekomen tijdens de procedure
Bewarende maatregelen te horen opleggen tijdens de procedure
Onderzoeksmaatregelen of onderzoeksdaden te horen bevelen
Tussengeschillen met betrekking tot onderzoeksmaatregelen te horen beslechten
Zonder reeds ten gronde te statueren kan de rechter reeds een maatregel bevelen. Hierbij onderzoekt de rechter of het in de stand waarin de rechtspleging zich bevindt, om proceseconomische redenen raadzaam is om de gevraagde maatregel te bevelen vooraleer het debat ten gronde wordt gevoerd. Excepties van ontoelaatbaarheid dienen door de rechtbank echter wel steeds te worden beoordeeld alvorens de onderzoeksmaatregel te bevelen, behalve als de maatregel betrekking heeft op het vervuld zijn van de aangevoerde ontvankelijkheidsvoorwaarde.
Onderscheid tussen beslissingen alvorens recht te doen en eindbeslissingen.
Art. 19 Gerechtelijk wetboek maakt het duidelijke onderscheid onderscheid tussen een «eindbeslissing» en een «beslissing alvorens recht te doen».
Hierbij primeert de aard van de beslissing boven het feit of er over de genomen beslissing een betwisting bestond.
Eindbeslissingen veronderstellen dat de rechter een tussen de partijen omstreden aspect - hetzij van procedurele, hetzij van materieelrechtelijke aard - van de voor hem aanhangig gemaakte vordering ten gronde definitief beslecht.
In tegenstelling tot eindbeslissingen zijn beslissingen alvorens recht te doen voorbereidende of voorlopige beslissingen. Dit zijn de beslissingen die in artikel 19, derde lid Ger.W. gedefinieerd zijn, ongeacht of tussen de partijen, voorafgaand aan en omtrent die beslissing al dan niet een betwisting. De beslissingen alvorens recht te doen krachtens artikel 1050, tweede lid Ger.W., zijn niet vatbaar voor onmiddellijk hoger beroep (tenzij de rechter anders bepaalt) en evenmin zijn ze vatbaar voor onmiddellijk cassatieberoep.
Geen hoger beroep mogelijk tegen een beslissing om de toestand van de partijen voorlopig te regelen, zonder daarbij een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid of de grond van de vordering (na het sleutelarrest van 11 juni 2021 van het Hof van Cassatie
De rechter die een voorafgaande maatregel beveelt om de toestand van de partijen voorlopig te regelen, zonder daarbij een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid of de grond van de vordering, neemt een beslissing alvorens recht te doen waartegen geen onmiddellijk hoger beroep openstaat, ook al bestond over die maatregel tussen de partijen betwisting en hebben zij hierover het debat gevoerd.
Dergelijke beoordeling en beslissing laat, ongeacht de gebruikte bewoordingen, de latere beoordeling en beslissing door de rechter onverlet.
Gemengd vonnis is wel vatbaar voor beroep
Onderscheiden van een beslissing om de toestand van de partijen voorlopig te regelen, is het geval dat de rechter, onafhankelijk van enige voorafgaande maatregel, een geschilpunt definitief beslecht en zodoende zijn rechtsmacht over dat punt uitput. In dat geval bevat het tussenvonnis, los van de voorafgaande maatregel, een eindbeslissing en is het bijgevolg onmiddellijk appellabel.
Een gemengd tussenvonnis dat, benevens een beslissing alvorens recht te spreken in de zin van artikel 19, derde lid Ger.W., ook een of meer eindbeslissingen in de zin van art. 19, eerste lid Ger.W. bevat, is aldus vatbaar voor beroep.
Cassatie 9 september 2024RW 2024-2025, 302
Samenvatting
Het hoger beroep tegen een vonnis alvorens recht te spreken dat wordt ingesteld na het hoger beroep tegen het eindvonnis is, gelet op artikel 1055 Ger.W., niet ontvankelijk. Deze bepaling is echter niet van toepassing op een tussenvonnis dat tevens een of meer eindbeslissingen bevatten.