Art. 636 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Knevelarij stelt:
“Knevelarij is het opzettelijk door een persoon met een openbare functie bevel geven om rechten of gelden te innen of die te vorderen of te ontvangen wetende dat zij niet verschuldigd zijn of het verschuldigde te boven gaan.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Deze bepaling zet het artikel 241 Sw. 1867 om.
Knevelarij” wordt in het Sw. 2024 expliciet in de wet gedefinieerd als: “elke gedraging waarbij een persoon met een openbare functie opzettelijk bevel geeft om rechten of gelden te innen of die te vorderen of te ontvangen wetende dat zij niet verschuldigd zijn of het verschuldigde te boven gaan”. Met “rechten of gelden” worden “rechten, taksen, belastingen, gelden, inkomsten of interesten, lonen of wedden” bedoeld.
De laatste paragraaf, namelijk de knevelarij met behulp van geweld of bedreiging wordt niet meer weerhouden, aangezien deze in het onder de gelding van het strafwetboek 1867 en haar concrete toepassing toch leidt tot een systematische correctionalisering. Daarenboven kan deze bepaling reeds gelinkt worden aan andere inbreuken, zoals de strafrechtelijke bepalingen rond diefstal en afpersing.
Art. 637 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Belangenneming stelt:
Ҥ 1. Belangenneming is het opzettelijk door een persoon met een openbare functie hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen of door schijnhandelingen enig belang nemen of aanvaarden in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken in regie waarover hij ten tijde van de handeling geheel of deels het beheer of het toezicht had of het, belast met het bevel of de machtiging tot betaling of de vereffening van de zaak, daarin enig belang nemen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.
§ 2. Deze bepaling is niet van toepassing op de dader die, hoewel hij in het kader van zijn functie zijn private belangen heeft bevorderd, openlijk handelde en volgens de publieke belangen die hij diende te beschermen en waarbij hij aan deze publieke belangen op geen enkele manier afbreuk deed.”
Commentaar:
Deze bepaling zet het artikel 245 Sw. 1867 om.
Het algemeen opzet wordt expliciet in de wetsbepaling opgenomen. De rechtspraak stelt immers dat er bij het misdrijf belangenneming geen bijzonder opzet vereist is.
De tweede paragraaf van art. 637 Sw. 2024 kan gezien worden als een specifieke strafuitsluitende verschoningsgrond. Hiervoor dienen enkele voorwaarden cumulatief van toepassing te zijn. Enerzijds moet de persoon met de openbare functie openlijk handelen. Deze eis van loyauteit en transparantie is essentieel voor de strafverschoning. Daarenboven heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat de tweede paragraaf van het artikel 245 Sw. 1867 niet de in de lijn lag van de werkelijke bedoelingen van de wetgever.
Zo is het steeds mogelijk dat er een beslissing in het openbaar belang genomen werd die tegelijkertijd ook een privaat belang behartigt. Een algemeen belang kan immers samenvallen met een privaat belang en daarenboven komt het ook voor dat het openbaar belang hierbij geen enkel nadeel ondervindt. Om die redenen werd de tweede paragraaf van art. 245 Sw.1867 in het Sw. 2024 aan de voorafgaande cassatierechtspraak aangepast.
Art. 638 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Publieke omkoping stelt:
Ҥ 1. Publieke omkoping is het opzettelijk
1° door een persoon met een openbare functie rechtstreeks of door tussenpersonen, voor zichzelf of voor een derde een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook vragen, aannemen of ontvangen, of;
2° rechtstreeks of door tussenpersonen aan een persoon met een openbare functie een aanbod, een belofte of een voordeel van welke aard dan ook voor zichzelf of voor een derde doen.
§ 2. Deze gedraging is strafbaar indien zij wordt gesteld met als doel een persoon met een openbare functie:
1° een rechtmatige maar niet aan betaling onderworpen handeling van zijn functie te laten verrichten;
2° de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen te laten misbruiken;
3° een onrechtmatige handeling naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie of het nalaten van een handeling die tot zijn ambtsplichten behoort, te laten verrichten;
4° een misdrijf naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie te laten plegen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.
§ 3. Voor de toepassing van deze bepaling wordt gelijkgesteld met een persoon met een openbare functie:
1° een persoon met een openbare functie in een vreemde Staat of in een internationale publiekrechtelijke organisatie;
2° elke persoon die zich kandidaat heeft gesteld voor een dergelijke functie, die doet geloven een dergelijke functie te zullen uitoefenen of die, door gebruik te maken van valse hoedanigheden, doet geloven een dergelijke functie uit te oefenen;
3° een arbiter.”
Commentaar:
Publieke omkoping
De Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) van de Raad van Europa heeft, in het kader van haar Derde Evaluatiecyclus723 met als thema de strafbaarstellingen, een aanbeveling aan België geformuleerd om de noodzakelijke maatregelen te nemen (circulaire, interpretatieve tekst of opleidingen) om eraan te herinneren dat het opzettelijk “ontvangen” van een voordeel, in de zin van het verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie (ETS 173) strafbaar wordt gesteld uit hoofde van verschillende misdrijven van passieve omkoping.
Art. 638 Sw. 2024 neemt de definities uit het art. 246 Sw. en 247 Sw. 1867 over en vermeldt derhalve uitdrukkelijk het “ontvangen”. De wijziging van de artikel 246 Sw.1867 moest alle mogelijke verwarring in de toekomst vermijden: de ontvangst van een voordeel om een van de in artikel 247 Sw. 1867 bedoelde gedragingen aan te nemen (publieke corruptie) is wel degelijk strafbaar gesteld in de Belgische wetgeving. De ontvangst is uiteraard enkel strafbaar wanneer het morele element van het beoogde corruptief gedrag vastgesteld.
Als term voor het personeel toepassingsgebied wordt steeds voor “een persoon met een openbare functie” gekozen. Ook het algemeen opzet wordt expliciet in de wetsbepaling opgenomen.
Artikel 638, § 2, 1° Sw. 2024 betreft de publieke omkoping met als doel een persoon met een openbare functie een rechtmatige, maar niet aan betaling onderworpen handeling die betrekking heeft op zijn functie te laten verrichten. Deze bepaling zet derhalve art. 247 Sw. 1867 § 1 om. Er werd, om redenen van eenvoud, voor gekozen om het tweede lid van art. 247 § 1 niet om te zetten (de vermenging tussen de passieve en de actieve publieke omkoping), aangezien dit immers onafhankelijk is van de wil van de dader en het strafniveau toch niet wijzigt.
Dezelfde opmerking geldt voor de omzetting in punten 2 tot en met 4 van artikel 638 , § 2 van het Sw. 2024.
Artikel 638, § 2, 2° Sw. 2024 betreft de publieke omkoping met als doel de echte of vermeende invloed te laten misbruiken, om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen. Deze bepaling zet art. 247, § 4 Sw. 1867 om.
Artikel 638, § 2, 3° Sw. 2024 betreft de publieke omkoping met als doel een onrechtmatige handeling naar aanleiding van de uitoefening van de openbare functie of het nalaten ervan te laten verrichten. Deze bepaling zet artikel 247, § 2 van het Strafwetboek 1867 om. Artikel 638, § 2, 4° Sw. 2024 betreft de publieke omkoping met als doel een misdrijf naar aanleiding van de openbare functie te plegen of te laten plegen.
Artikel 3 van het OESO-verdrag en artikel 19 van het Verdrag van de Raad van Europa726 stellen dat de sancties op de publieke omkoping voldoende doeltreffend, proportioneel en dissuasief dienen te zijn en voldoende hoog om een uitlevering mogelijk te maken. Gelet op de recente verhoging van de straffen gesteld op deze feiten door de wet van 17 februari 2021 houdende diverse bepalingen inzake justitie, om zo Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt om te zetten, wordt voorzien in een straf van niveau 3.
Art. 639 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Bijkomende straf stelt:
“In afwijking van artikel 52 is het maximumbedrag van de geldboete:
- voor de feiten bedoeld in artikel 638, § 2, eerste lid, 1° en 2° : 80.000 euro;
- voor de feiten bedoeld in artikel 638, § 2, eerste lid, 3° : 400.000 euro;
- voor de feiten bedoeld in artikel 638, § 2, eerste lid, 4° : 600.000 euro.
Het maximumbedrag van de geldboete wordt verder verhoogd indien de persoon met een openbare functie:
1° de invloed waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikte, effectief heeft aangewend;
2° de onrechtmatige handeling heeft verricht of nagelaten heeft een handeling te verrichten die tot zijn ambtsplichten behoort;
3° een lid van de politiediensten, een magistraat, een juridisch medewerker van een rechtscollege of het openbaar ministerie of een jurylid is;
4° een persoon met een openbare functie in een vreemde Staat of in een internationale publiekrechtelijke organisatie is.
In deze gevallen is het maximumbedrag van de geldboete:
- voor de feiten bedoeld in artikel 638, § 2, eerste lid, 1° en 2° : 200.000 euro;
- voor de feiten bedoeld in artikel 638, § 2, eerste lid, 3° : 600.000 euro;
- voor de feiten bedoeld onder artikel 638, § 2, eerste lid, 4° : 800.000 euro.”
Commentaar:
Art. 639 Sw. 2024 voert in een tweede lid enkele verzwarende bestanddelen bij de publieke omkoping in, die een stijging van het maximumbedrag van de geldboete tot gevolg hebben.
Het betreft de volgende verzwarende bestanddelen:
1° het effectief aanwenden van de invloed waarover de dader uit hoofde van zijn functie beschikt;
2° het effectief verrichten of nalaten van de onrechtmatige handeling die tot de ambtsplichten behoort;
3° het feit dat bovenstaande gedragingen door een politieambtenaar, een magistraat, een juridisch medewerker van een rechtscollege of het openbaar ministerie of een jurylid worden verricht;
4° de transnationale publieke omkoping.
Artikel 639, 1° Sw. 2024 zet de laatste paragraaf van het artikel 247, § 4 Sw. 1867 om.
Artikel 639, 2° Sw. 2024 zet de laatste alinea van het artikel 274, § 2 Sw. 1867 om.
Artikel 639, 3° Sw. 2024 zet het artikel 248 en artikel 249 Sw. 1867 om. Hierbij wordt ervoor gekozen de term “officier van de gerechtelijke politie” te verlaten en van de ruimere term “politieambtenaar” te spreken.
Artikel 639, 4° Sw. 2024 zet het artikel 250 Sw. 1867 om.
Het werd door de wetgever van het Sw. 224 noodzakelijk geacht de publieke omkoping van een persoon met een openbaar ambt in een vreemde staat of een internationaalrechtelijke publieke instelling zwaarder te bestraffen. Dit werd trouwens ook aan de Belgische wetgever gevraagd in het kader van de aanbevelingen van de OESO.
Het artikel 22 van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie heeft de straffen in het artikel 250 Sw. 1867 gewijzigd. Dit had tot doel twee aanbevelingen van de OESO, vermeld in het Rapport (fase 3) van 2013 over de toepassing door België van het Verdrag van 1997 inzake de bestrijding van de omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties en van de Aanbeveling van 1997 inzake de bestrijding van de omkoping in internationale zakelijke transacties, in het Belgisch recht om te zetten.
De OESO beveelt aan om het niveau van de toepasbare straffen op te voeren, inzonderheid de boetes die als weinig afschrikwekkend overkomen. Ten tijde van de totstandkoming van de wet van 5 februari 2016 werd geoordeeld niet te wachten op de herziening van het Strafwetboek die de noodzakelijke coherentie tussen de straffen moet teweegbrengen (in het bijzonder de vrijheidsbenemende straffen), en werd een verdrievoudiging van het minimum en een vervijfvoudiging van het maximum van de geldboetes voorgesteld indien de in de artikelen 246 tot 249 Sw. 1867 bepaalde omkoping een persoon betreft die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde Staat of in een internationale publiekrechtelijke organisatie. De bepaling in het Sw. 2024 wil voldoen aan de aanbevelingen van de OESO door het strafniveau met een niveau op te trekken en de “transnationale publieke omkoping” als een verzwarend element bij het misdrijf publieke omkoping op te nemen.
Indien in een concreet geval de rechter van oordeel zou zijn dat het bedrag van de geldboete niet hoog genoeg is, beschikt hij nog over de mogelijkheid om de geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel op te leggen.
Gelet op de verwijzing naar artikel 52 in de wetsbepaling, is het duidelijk dat het hier de maximale boetebedragen betreft voor de geldboete als bijkomende straf. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bepalingen omtrent de indeling in strafniveaus van de hoofdstraffen. Dit betekent dat wanneer de rechter geen verzachtende omstandigheden aanneemt en aldus een straf van niveau 3 oplegt, hij aan de veroordeelde rechtspersoon als hoofdstraf een geldboete oplegt en daarnaast (facultatief) ook een geldboete als bijkomende straf, waarvan het maximum bepaald is in het hier besproken artikel. Beide straffen kunnen dus worden gecumuleerd, ook al gaat het in beide gevallen om een geldboete, aangezien het respectievelijk om een hoofd- en een bijkomende straf gaat. Er anders over oordelen zou een onverantwoorde ongelijke behandeling uitmaken tussen natuurlijke personen en rechtspersonen.