Heel wat burgers en zelfs ondernemingen zijn in de vaste overtuiging dat wanneer zij een aangetekende brief sturen naar een bepaalde persoon waarin eisen worden geformuleerd of verplichtingen worden opgelegd, deze kunnen afgedwongen worden wanneer hierop niet gereageerd wordt. Ten onrechte.
Enige relativering is aan de orde in die zin dat een omstandig stilzwijgen in bepaalde omstandigheden bewijskrachtig kan zijn en dat het gebrek aan betwisting van een factuur door een ondernemer bewijskracht aan de factuur levert, zoals ook de niet reactie op een aangetekend factuurprotest als aanvaarding op het protest kan worden aanzien. Wordt op een factuurprotest niet gereageerd door een ondernemer dan wordt het factuurprotest als aanvaard aanzien.
De uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding van een factuur door een persoon die geen onderneming is, maakt een feitelijk vermoeden uit.
De bewijswaarde van aangetekende brieven gericht aan ondernemingen wanneer hierop niet gereageerd:
Op een onderneming rust de verplichting, omwille van een vlot en efficiënt economisch verkeer, dat zij op de brieven en in het bijzonder op aanspraken onmiddellijk reageert wanneer niet wordt ingestemd met de inhoud ervan. Het niet reageren bij ontvangst van een brief of klacht, kan gelden als vermoeden van aanvaarding. Deze regel dient niet alleen toegepast wanneer het Weens koopverdrag dient toegepast maar is inherent aan het Belgisch recht.
Sommige algemene voorwaarden bedingen een termijn waarbinnen protest dient gesteld. Wil deze termijn afdwingbaar zijn dan dient deze termijn redelijk te zijn, lees niet onredelijk kort. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Antwerpen op 12 maart 2017, RW 2019-2020, 146 dat een termijn van zeven dagen om te protesteren tegen een factuur of een ereloonnota is onredelijk kort is.
Zie evenwel ook Cassatie 5 oktober 2018 NJW 2019, 519, met noot:
"Krachtens artikel 25, eerste lid, Wetboek van Koophandel kan het bewijs
van handelsverbintenissen worden geleverd door alle bewijsmiddelen, vermoedens inbegrepen.
Krachtens deze wetsbepaling kan de rechter inzake handelsverrichtingen uit het gebrek aan protest van een brief ten aanzien van een handelaar het feitelijke vermoeden putten en het bewijs erin vinden dat de handelaar de inhoud van die brief aanvaardt." Het hof van cassatie voegt hier evenwel aan toe dat de rechter één en ander beoordeelt zulks naargelang van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Immers:
" Krachtens artikel 1353 Burgerlijk Wetboek worden de feitelijke vermoedens overgelaten aan het oordeel en het beleid van de rechter".
Aldus kan volgens het Hof van Cassatie de rechter zonder miskenning van de bewijsregels oordelen dat er geen algemene regel bestaat op grond waarvan kan worden aangenomen dat ten aanzien van handelaars het bewijs van het bestaan van een verbintenis geleverd wordt door het gebrek aan protest van een brief, aangezien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat;
Verder stelt het Hof van Cassatie in dit arrest dat de rechter ten gronde mag oordelen:
– een brief, uitgaande van een partij, op zichzelf geen bewijs kan aanbrengen ten aanzien van haar wederpartij, noch een bron van verbintenissen kan zijn, aangezien enkel de aanvaarding bewijswaarde kan verlenen aan dit eenzijdig geschrift;
– ten aanzien van handelaars het stilzwijgen op zichzelf geen bron van verbintenissen is, maar enkel een omstandig stilzwijgen een aanvaarding van een aanspraakbevestiging kan opleveren.
Let wel het Hof van Cassatie spreekt zich niet uit of de hoger vermelde redenering van de rechter ten gronde correct is (en zegt ook niet dat deze verkeerd is) . Het Hof stelt enkel dat het Hof van Cassatie zich hierover niet kan of mag uitspreken gezien dit de grond van de zaak raakt.