Art. 135, § 2, Nieuwe Gemeentewet
legt de gemeentelijke overheid de verplichting op slechts veilige wegen open te stellen. Ingevolge genoemde wetsbepaling rust op verweerster op hoofdeis de verplichting tot het voorkomen, door aangepaste maatregelen, van ieder abnormaal gevaar, tenzij een vreemde oorzaak, die haar niet kan worden aangerekend, haar verhindert haar veiligheidsverplichting na te komen (Cass. 26 mei 1994, R.W. 1994-95, 745).
Voor de aansprakelijkheid van de gemeente op grond van art. 135, § 2, Nieuwe Gemeentewet moet de benadeelde niet het bewijs leveren dat de gemeente kennis had van de gevaarstoestand (L. Cornelis, Beginselen van het Belgisch buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, nrs. 132-133).
En wat betreft de vreemde oorzaak, die haar verhindert haar veiligheidsverplichting na te leven, ligt de bewijslast bij de gemeentelijke overheid.
Dit alles neemt niet weg dat de gemeentelijke veiligheidsverplichting een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis is. De beoordeling gebeurt evident aan de hand van de concrete gegevens van de zaak.
Een belangrijk beoordelingselement in dat verband kan, naar gelang van de omstandigheden van de zaak, het tijdsverloop zijn. Wanneer het tijdsverloop tussen het feit dat het gebrek aan het wegdek heeft veroorzaak en het rioolrooster en het ongeval te kort is opdat de gemeentelijke overheid de tijd zou hebben gehad om kennis te krijgen van het in omvang niet zo opvallende euvel en iemand ter plaatse te sturen om het te verhelpen vervalt de gemeentelijke aanprakelijkheid.
Zelden zal een gebrek aan het wegdek een fout in de zin van art. 1382 B.W. uitmaken.
Art. 135, § 2 Gemeentewet legt de gemeentelijke overheid de verplichting op slechts veilige wegen open te stellen. Op verweerster rust de verplichting tot het voorkomen, door aangepaste maatregelen, van ieder abnormaal gevaar, tenzij een vreemde oorzaak, die haar niet kan worden aangerekend, haar verhindert haar veiligheidsverplichting na te komen .
De gemeentelijke verantwoordelijkheid strekt zich uit tot ieder abnormaal gevaar, zichtbaar of verborgen (Cass. 12 januari 2001, TAVW 2001, 260).
De omstandigheid dat de aangeklaagde toestand het wegdek mogelijk niet gebrekkig maakt in de zin van art. 1384, eerste lid BW , belet niet dat de toestand een abnormaal gevaar kan uitmaken in de zin van art. 135, § 2 Gemeentewet
1384 B.W eerste lid
Wanneer de gemeentelijke aansprakelijkheid niet kan weerhouden worden noch op grond van art. 135§2 van de nieuwe gemeentewet, noch op grond van art. 1382 B.W. kan de gemeentelijke toch nog worden aangesproken op grond van art.1384 eerste lid B.W. Artikel 135§2 van de nieuwe gemeentewet sluit deze aansprakelijkheid niet uit.
Om de aansprakelijkheid van Art. 1384, eerste lid, B.W. te weerhouden dient geen fout bewezen maar enkel het bestaan van een gebrek, bv. een voorwerp op de weg, een opengeklapt rioolrooster, modder, olie..
Van zodra het gebrek kan worden aangetoond heeft verweer door de gemeente op dit punt nog verder weinig zin. Toch rest de gemeente alsdan nog een uitweg wanneer door een bevrijdende vreemde oorzaak in te roepen of een eigen fout in hoofde van het "slachtoffer".
De bevrijdende vreemde oorzaak of daad van een derde
De bevrijdende vreemde oorzaak, daad van een derde, is de vreemde oorzaak of de daad van een derde die betrekking heeft op de schade zelf, niet op het gebrek, want het is precies dat gebrek dat ongeacht zijn oorsprong de aansprakelijkheid van de bewaarder van de zaak teweegbrengt (Cass. 13 mei 1993, R.W. 1994- 95, 1329; Hof Antwerpen 10 januari 1989, Verkeersrecht 89/142).
Wanneer de handeling van de derde het gebrek teweeg brengt en niet de schade, kan de vreemde oorzaak, weze het een fout van een derde niet resulteren in de bevrijding van de aansprakelijkheid op grond van art. 1384, eerste lid, B.W.
Vrijwaring aansprakelijke
derde
Wanneer aldus een fout van en derde geen bevrijding zou kunnen uitmaken, belet niets de verantwoordelijke derde in tussenkomst en vrijwaring te dagvaarden.
Deze derde is in heel wat gevallen gekend,bv. de aannemer die bepaalde werken uitvoerde en het wegdek gebrekkig achterliet, de landbouwer die modder op de weg achterliet, de transportfirma die een deel van haar lading verloor...
Maar deze aansprakelijkheid is geen objectieve aansprakelijkheid in die zin dat de fout van de derde dient bewezen te worden. Vaak is dit niet zo eenvoudig, maar terzake kan het bewijs door vermoedens uitweg bieden, immers wanneer de feiten vatbaar zijn voor bewijs door getuigen, kan de rechtbank het bewijs door vermoedens aannemen.
De artikelen 1349 en 1353 B.W. laten de beoordeling van feitelijke vermoedens over aan het oordeel en beleid van de feitenrechter, zonder dat een noodzakelijk logisch verband tussen het bekende en het te bewijzen feit of de uitsluiting van iedere andere mogelijkheid dienen aanwezig te zijn, met dien verstande dat alleen gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens in aanmerking komen (Cass. 18 mei 1981, R.W. 1981-82, 2471).
Eigen fout van het slachtoffer
Tenslotte kan de overheid bij wijze van verweer de eigen fout van het slachtoffer inroepen om aldus van een (deel) van haar aansprakelijkheid te worden ontslaan.
Hierbij kan zich de vraag stellen stellen of de voorkennnis van de gevaarstoestand tot een fout van het slachtoffer leidt. Een en ander is een feitenkwestie (B. Weyts, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, nr. 45).
Een arrest van het Hof van Beroep te Gent dat de vordering van een gevallen fietser afwees omdat de fout van de fietser – die geen rekening hield met het zichtbare en door hem gekende gebrek van de weg – de fout van de overheid doorbrak, werd door het Hof van Cassatie vernietigd. De voorkennis van het slachtoffer sluit de aansprakelijkheid van de overheid niet uit en de overheid kan aansprakelijk worden gesteld, ook al was de getroffen weggebruiker van de plaatselijke toestand op de hoogte (B. Weyts, o.c., nr. 46, met verwijzingen aldaar).
Zoals door de rechtspraak en en rechtsleer reeds dikwijls herhaald, kan de omstandigheid dat een weggebruiker een fout begaat door geen rekening te houden met de door hem gekende plaatsgesteldheid – in toepassing van de equivalentieleer – leiden tot een verdeling van de aansprakelijkheid, niet tot de opheffing van de aansprakelijkheid van de overheid (B. Weyts, o.c., nr. 47, met verwijzingen aldaar).
Verder maken opzet, of bijzonder zware fout (waarbij de bestuurder bijvoorbeeld met miskenning van signalisatie een voor alle verkeer gesloten weg zou berijden), omstandigheden uit die de eigen aansprakelijkheid van het slachtoffer kunnen meebrengen net zoals de vak ingeroepen niet-aangepaste snelheid.
Het Hof van Beroep te Antwerpen brengt in een arrest (waarin het gaat om een ongeval aan 80 km per uur op een betonweg in slechte staat met gaten in de rechterrijstrook) de vigerende criteria in herinnering.
Om een eigen (samenlopende) fout van de bestuurder van een voertuig die een ongeval oploopt op een gebrekkige weg aan te nemen, moet bewezen zijn:
1) dat het gebrek in kwestie vanop afstand zichtbaar was en
2) dat de schadelijder bij het zien van het gebrek in staat moest zijn geweest die te ontwijken zonder gevaar voor zichzelf of voor derden (de gewone criteria inzake voorzienbaarheid) (Hof Antwerpen, 12 maart 1998, T.A.V.W. 1999, 33).
Men mag hierbij niet vergeten dat, wanneer de schadelijder een (mede)-fout door onaangepaste snelheid wordt verwezen, er haar een misdrijf ten laste wordt gelegd (overtreding van art. 10.1.1°en 3°, Wegverkeersreglement).
Dit impliceert dat om de eigen fout van de schadelijder te weerhouden als verweer van de aansprakelijke, deze verweerder dan een drievoudig bewijs moet leveren:
1) dat de bestanddelen van het misdrijf aanwezig zijn;
2) dat het misdrijf aan eiseres te wijten is;
3) dat de door haar aangevoerde rechtvaardigheidsgrond voor zover er geloof aan kan worden gehecht, niet bestaat (Cass. 4 december 1992, R.W. 1992-93, 883).
Hierbij dient ook aangemerkt dat de eventuele fout van de schadelijder moet worden beoordeeld in de ontstaanfase van het ongeval.
De graad (ernst) van de fout van het slachtoffer is bepalend voor het bepalen van het aandeel van de aansprakelijkheid van,het slachtoffer, zo zal bv. een lichte fout die slechts in mindere mate bijdroeg tot het ontstaan van het ongeval en van de schade, in billijkheid de eigen aansprakelijkheid kunnen beperken ten belope van één vijfde.