De wrongful trading-aansprakelijkheidsgrond van het vroegere art. 265 W. Venn. is als bijzondere faillissementsaansprakelijkheid van het vennootschapsrecht verhuisd naar het insolventierecht (boek XX WER. De Wet van 11 augustus 2017 heft art. 265, 409 en 530 W.Venn op en vervangt deze bepalingen door art. XX.225-226 WER (dat weliswaar geen identieke kopie is van de voorgangers in het W.Venn.).
Wat hierna volgt betreft de aansprakelijkheid bestuurders ten aanzien van een failliet verklaarde vennootschap toepassing van de Wet in de tijd in het licht van het oude art. 265 W. Venn.
Krachtens art. 265, § 2, eerste lid, W.Venn. kunnen de zaakvoerders, gewezen zaakvoerders en alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de curator persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlinteresten en de vaste vergoeding bedoeld in art. 54ter van het K.B. van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de Besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, indien komt vast te staan dat een door hen begane grove fout aan de basis lag van het faillissement, of indien zij zich, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring, in de situatie bevonden hebben zoals beschreven in art. 38, § 3octies, 8o, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
Krachtens art. 38, § 3octies, 8o, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers mag een werkgever die in aanmerking wil komen voor onder meer een vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen zich niet bevinden in volgende situatie, met name «onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, personen tellen die bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties betrokken werden met schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de socialezekerheidsbijdragen».
Met toepassing van de hoger aangehaalde bepalingen kunnen zaakvoerders, gewezen zaakvoerders en alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad die in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring betrokken waren in minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijksoortige procedures met schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de socialezekerheidsbijdragen worden aangesproken. Het betreft hier een objectieve aansprakelijkheid, omdat er niet dient te worden aangetoond dat die betrokkenheid aan de basis lag van het faillissement (S. De Geyter, «Bestuursaansprakelijkheid voor onbetaalde bedrijfsvoorheffing, BTW en socialezekerheidsbijdragen: de Programmawet van 20 juli 2006», Acc. Bedr. 2007, p. 18, nr. 17; Th. Lauwers, «Recente uitbreiding van de aansprakelijkheid van bestuurders van handelsvennootschappen op diverse vlakken», N.N.K. 2008, p. 32, nr. 36; anders: Ph. Malherbe, «Les dirigeants responsables de dettes tributaires», Rev. prat. doc. 2007, p. 379, nr. 9).
De tweede paragraaf van het art. 265 W.Venn. werd ingelast door art. 56 van de Programmawet van 20 juli 2006 (B.S. 28 juli 2006, tweede uitgave). Deze wet trad op 1 september 2006 in werking (art. 59 van de Programmawet).
De parlementaire voorbereidingsstukken van de Programmawet van 20 juli 2006 vermelden wat de temporele toepassing van de tweede paragraaf van art. 265 W.Venn. betreft laconiek dat de nieuwe aansprakelijkheidsregeling slechts (kan) word(t)(en) toegepast op vanaf 1 september 2006 uitgesproken faillissementen (Verantwoording, Parl. St. Kamer, 2005- 06, Doc 51, nr. 2517/03, p. 7-8; Verslag namens de Commissie voor de Sociale Zaken, Parl. St. Kamer, 2005-06, Doc 51, nr. 2517/011, p. 9; Verslag namens de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden, Parl. St. Senaat, 2005-06, nr. 3 – 1774/3, p. 6).
Tenzij de wetgever duidelijk heeft willen afwijken van het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wet (art. 2 B.W.), moet worden aangenomen dat wetten die bestaande regels ter zake aansprakelijkheid aanpassen of een nieuwe aansprakelijkheid invoeren niet van toepassing zijn op feiten die de aansprakelijkheid in het gedrang brengen en zich vóór hun inwerkingtreding hebben voorgedaan (W. Van Gerven, Algemeen deel, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Standaard, 1973, p. 63, nr. 21). Feiten die aansprakelijkheid genereren ontstaan en voltrekken zich namelijk definitief op het ogenblik dat ze zich voordoen (H. De Page, Traité élémentaire de droit civil, I, Brussel, Bruylant, 1962, p. 344, nr. 232).
Bij gemis aan andersluidende overgangsbepalingen moeten de voorwaarden van art. 265, § 2, eerste lid, W.Venn. vervuld zijn na 1 september 2006, .
Aansprakelijkheid bestuurders wegens niet doorstorting van bedrijfsvoorheffing
Wanneer een zaakvoerder van een vennootschap kennis heeft of moest hebben van de desastreuze financiële en economische toestand van de vennootschap, niet het door de alarmbelprocedure (art. 332 W.Venn.) vereiste bijzonder verslag heeft opgesteld en zonder enige nochtans noodzakelijke herstelmaatregel te nemen een manifest verlieslatende activiteit zonder enige redelijke verantwoording verderzet door o.m. wetens en willens te beslissen de ingehouden bedrijfsvoorheffing over een bepaalde periode niet door te storten, hoewel de vennootschap daartoe verplicht was en de geldelijke middelen voorhanden waren, maar deze gelden eerder te besteden aan de betaling van andere schuldeisers, begaat deze zaakvoerder een onrechtmatige daad en dient de daardoor aan de fiscus toegebrachte schade te vergoeden. De orgaantheorie krachtens welke deze onrechtmatige daad meteen ook aan de vennootschap wordt toegerekend, staat er niet aan in de weg dat de zaakvoerder zelf de schade dient te vergoeden die door zijn onrechtmatige daad aan de fiscus werd berokkend. De schade die de fiscus in dit geval door de fout van de zaakvoerder lijdt, is gelegen in de inkomstenderving door het niet doorstorten van de bedrijfsvoorheffing en kan bij equivalent worden bepaald op de niet-doorgestorte bedrijfsvoorheffing in hoofdsom, vermeerderd met de vergoedende rente aan de wettelijke rentevoet.
Let wel: Aansprakelijkheid van bestuurders in het raam van het wetboek van vennootschappen en verenigingen en in het kader van boek XX WER.
Artikel XX.225 van het Wetboek Economisch Recht voorziet in de aansprakelijkheid die in geval van kennelijk grove fout die lijdt tot faillissement. Deze bepaling vervangt het oude
Artikel XX.227, voorziet in de aansprakelijkheid voor verderzetting van activiteiten wanneer men wist of behoorde te weten dat er kennelijk geen redelijk vooruitzicht was om de onderneming/activiteiten te behouden en een faillissement te vermijden, (“wrongful trading”).
- de bestuurdersaansprakelijkheid geldt ook voor de feitelijke bestuurders.
- de bestuurdersaansprakelijkheid geldt voor daden of gedragingen die zich kennelijk buiten de marge bevinden waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen (marginale toetsing).
- voor gemeenschappelijke of samenlopende fouten geldt de aansprakelijkheid in solidum; voor de schending van de statuten van de vennootschap of van de bepalingen het wetboek van vennootschappen en verenigingen geldt de hoofdelijke aansprakelijkheid; voor alle andere fouten geldt de persoonlijke individuele aansprakelijkheid.
- de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontlopen wanneer de bestuurder het tegenbewijs levert waaruit blijkt dat hijzelf geen fout heeft begaan deel had aan de overtreding en bewijst dat hij de overtreding heeft gemeld de overige bestuurders of het collegiaal bestuursorgaan en aan de raad van toezicht (indien er een raad van toezicht is).
- de aansprakelijkheid van de bestuurders blijft beperkt tot bepaalde grenzen voor alle bestuurders samen en per feit of geheel van feiten dat aanleiding kan geven tot aansprakelijkheid, ongeacht het aantal eisers of vorderingen:
125.000 EUR indien gemiddelde omzet < 350.000 EUR en gemiddeld balanstotaal ≤175.000 EUR;
250.000 EUR in rechtspersonen niet onder (i) indien omzet < 700.000 EUR en balanstotaal ≤ 350.000 EUR;
1.000.000 EUR in rechtspersonen niet onder (i) en (ii) indien gemiddelde omzet ≤ 9.000.000 EUR of balanstotaal ≤ 4.500.000 EUR;
3.000.000 EUR in rechtspersonen niet onder (i), (ii) en (iii) indien vorige grenzen overschreden maar geen van de grenzen in (v) bereikt of overschreden;
12.000.000 EUR in organisaties van openbaar belang en rechtspersonen niet onder (i), (ii), (iii) en (iv) indien omzet ≥ 50.000.000 EUR of balanstotaal ≥ 43.000.000 EUR.
Deze bedragen worden berekend aan de hand van het gemiddelden over de 3 boekjaren voorafgaand aan de instelling van de aansprakelijkheidsvordering of minder indien er minder dan 3 boekjaren verstreken zijn sinds oprichting.
Deze beperking geldt niet in het geval van:
- een lichte fout die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt
- zware fout
- bedrieglijk opzet
- oogmerk om te schaden (opzettelijke fout)
- fouten tegen verplichtingen inzake o.a. het geldig inschrijven van aandelen, het volstorten van het kapitaal en de kapitaalsverhoging
- hoofdelijke aansprakelijkheid voor fiscale schulden (onder bepaalde voorwaarden)
- hoofdelijke aansprakelijkheid voor sociale zekerheidsbijdragen (onder bepaalde voorwaarden)
Uittreksel uit het wetboek van vennootschapen en verenigingen
HOOFDSTUK 2. Bestuurdersaansprakelijkheid.
Art. 2:56. De in artikel 2:51 bedoelde personen en alle andere personen die ten aanzien van de rechtspersoon werkelijke bestuursbevoegdheid hebben of hebben gehad zijn jegens de rechtspersoon aansprakelijk voor fouten begaan in de uitoefening van hun opdracht. Dit geldt ook jegens derden voor zover de begane fout een buitencontractuele fout is. Deze personen zijn evenwel slechts aansprakelijk voor beslissingen, daden of gedragingen die zich kennelijk buiten de marge bevinden waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen.
Indien het bestuursorgaan een college vormt, is hun aansprakelijkheid voor de beslissingen of nalatigheden van dit college hoofdelijk.
Zelfs indien het bestuursorgaan geen college vormt, zijn diens leden zowel jegens de rechtspersoon als jegens derden hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg is van overtredingen van de bepalingen van dit wetboek of van de statuten van de rechtspersoon.
Wat fouten bedoeld in het tweede en derde lid betreft waaraan zij geen deel hebben gehad, zijn zij evenwel van hun aansprakelijkheid ontheven indien zij de beweerde fout hebben gemeld aan alle andere leden van het bestuursorgaan, of, in voorkomend geval, aan het collegiaal bestuursorgaan en aan de raad van toezicht. Indien zij gebeurt aan een collegiaal bestuurs- of toezichtsorgaan, wordt deze melding, evenals de bespreking waartoe zij aanleiding geeft, opgenomen in de notulen.
Art. 2:57.§ 1. De aansprakelijkheid bedoeld in artikel 2:56, elke andere schadeaansprakelijkheid die voortvloeit uit dit wetboek of andere wetten of reglementen ten laste van de personen vermeld in artikel 2:51, evenals de aansprakelijkheid voor de schulden van de rechtspersoon bedoeld [1 in artikel XX.227]1 van het Wetboek van economisch recht is beperkt tot de volgende bedragen:
1° 125 000 euro, in rechtspersonen die in de drie boekjaren voorafgaand aan de instelling van de aansprakelijkheidsvordering of over de periode sinds de oprichting indien er sindsdien minder dan drie boekjaren zijn verlopen, een gemiddelde omzet op jaarbasis van minder dan 350 000 EUR, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, hebben verwezenlijkt, en waarvan het gemiddelde balanstotaal over diezelfde periode niet hoger was dan 175 000 euro;
2° 250 000 euro, in rechtspersonen die niet onder het 1° vallen en die in de drie boekjaren voorafgaand aan de instelling van de aansprakelijkheidsvordering of over de periode sinds de oprichting indien er sindsdien minder dan drie boekjaren zijn verlopen een gemiddelde omzet op jaarbasis van minder dan 700 000 euro, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, hebben verwezenlijkt, en waarvan het gemiddelde balanstotaal over dezelfde periode niet hoger was dan 350 000 euro;
3° 1 miljoen euro, in rechtspersonen die niet onder het 1° en 2°, vallen en die in de drie boekjaren voorafgaand aan de instelling van de aansprakelijkheidsvordering of over de periode sinds de oprichting indien er sindsdien minder dan drie boekjaren zijn verlopen, niet meer dan één van de volgende criteria hebben overschreden:
- gemiddelde omzet exclusief de belasting over de toegevoegde waarde op jaarbasis: 9 000 000 euro;
- gemiddeld balanstotaal: 4 500 000 euro;
4° 3 miljoen euro, in rechtspersonen die niet onder het 1°, 2° en 3°, vallen en die in de drie boekjaren voorafgaand aan de instelling van de aansprakelijkheidsvordering of over de periode sinds de oprichting indien er sindsdien minder dan drie boekjaren zijn verlopen de grenzen vermeld in het 3°, overschreden hebben, maar geen enkele van de grenzen vermeld in het 5°, hebben bereikt of overschreden;
5° 12 miljoen euro, in organisaties van openbaar belang en in rechtspersonen die niet onder het 1°, 2°, 3° en 4°, vallen en die in de drie boekjaren voorafgaand aan de instelling van de aansprakelijkheidsvordering of over de periode sinds de oprichting indien er sindsdien minder dan drie boekjaren zijn verlopen minstens één van volgende grenzen bereikt of overschreden hebben:
- gemiddeld balanstotaal van 43 miljoen euro;
- gemiddelde omzet exclusief de belasting over de toegevoegde waarde op jaarbasis van 50 miljoen euro.
Voor rechtspersonen die in toepassing van artikel III.85 van het Wetboek van economisch recht een vereenvoudigde boekhouding voeren, moet onder omzet worden verstaan het bedrag van de andere dan niet-recurrente ontvangsten en onder balanstotaal het grootste van de twee bedragen vermeld onder de bezittingen en de schulden.
Telkens als de stijgingen of dalingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen op 1 januari van het volgende jaar leiden tot een stijging of daling van 5 % of meer, worden de hierboven vermelde bedragen betreffende balanstotaal en omzet vanaf dezelfde datum met hetzelfde percentage verhoogd of verlaagd. Die aanpassingen worden bij een bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Het indexcijfer van december 2017 geldt als basis.
§ 2. De aansprakelijkheidsbeperking bedoeld in paragraaf 1 geldt zowel tegenover de rechtspersoon als tegenover derden, en ongeacht de contractuele of buitencontractuele grondslag van de aansprakelijkheidsvordering. De maximale bedragen gelden voor alle in paragraaf 1 bedoelde personen samen. Zij gelden per feit of geheel van feiten dat aanleiding kan geven tot aansprakelijkheid, ongeacht het aantal eisers of vorderingen.
§ 3. De aansprakelijkheidsbeperking bedoeld in paragraaf 1 geldt niet:
1° in geval van lichte fout die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt, van zware fout, van bedrieglijk opzet of oogmerk om te schaden in hoofde van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld;
2° voor de in de artikelen 5:138, 1° tot 3°, 6:111, 1° tot 3°, en 7:205, 1° tot 3° bedoelde verplichtingen;
3° voor de hoofdelijke aansprakelijkheid als bedoeld in de artikelen 442quater en 458 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 en de artikelen 73sexies en 93undeciesC van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;
4° voor de hoofdelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel XX.226 van het Wetboek van economisch recht.
Art. 2:58.De aansprakelijkheid van een lid van een bestuursorgaan of dagelijks bestuurder kan niet verder worden beperkt dan vermeld in artikel 2:57.
De rechtspersoon, zijn dochtervennootschappen of de door hem gecontroleerde entiteiten mogen de in het eerste lid vermelde personen niet vooraf exonereren of vrijwaren voor hun aansprakelijkheid jegens de [1 rechtspersoon]1 of jegens derden.
Elke bepaling in de statuten, in een overeenkomst of een eenzijdige wilsuiting die strijdig is met de bepalingen van dit artikel wordt voor niet geschreven gehouden.
Uittreksel wetboek economisch recht
Titel VII. - Aansprakelijkheidsvorderingen
Art. XX.224. Deze titel is niet van toepassing op ondernemingen als bedoeld in [2 artikel I.1, eerste lid, 1°, a)]2, van dit boek.
Art. XX.225. § 1. Indien bij faillissement van een onderneming, de schulden de baten overtreffen, kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement.
Als kennelijk grove fout wordt in elk geval beschouwd iedere vorm van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, in de zin van artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld.
§ 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer de gefailleerde onderneming over de drie boekjaren voor het faillissement, of, indien de onderneming sedert minder dan drie jaar is opgericht, alle boekjaren voor het faillissement, een gemiddelde omzet van minder dan 620 000 euro, buiten de belasting over de toegevoegde waarde, heeft verwezenlijkt en wanneer het totaal van de balans bij het einde van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370 000 euro [3 ...]3.
§ 3. Zowel de curatoren als elke benadeelde schuldeiser kunnen de in paragraaf 1 bedoelde rechtsvordering instellen. Een benadeelde schuldeiser kan de vordering alleen instellen indien de curator de vordering zelf niet instelt binnen een maand na hiertoe door de benadeelde schuldeiser te zijn aangemaand. De benadeelde schuldeiser stelt de curator daarvan in kennis. De curator kan tussenkomen in de door de schuldeiser ingesteld procedure. In dat geval wordt de curator van rechtswege geacht de vordering voort te zetten als rechtsopvolger van de schuldeiser.
§ 4. De boedel dient de schuldeiser voor de door hem gemaakte uitgaven en kosten te vergoeden indien de curator tussenkomt. De schuldeiser heeft eveneens recht op vergoeding voor de gemaakte kosten indien de curator niet tussenkomt en de vordering voordeel oplevert aan de boedel.
§ 5. Ongeacht of de vordering werd ingesteld door de curator of door een schuldeiser:
1° wordt de door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermindering of afwezigheid van activa evenredig verdeeld onder de schuldeisers met inachtneming van de wettige redenen van voorrang op die activa;
2° wordt de door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermeerdering van het passief van het faillissement evenredig verdeeld over alle schuldeisers zonder inachtneming van de wettige redenen van voorrang.
Elk verdeling geschiedt na voorafname van de boedelschulden.
§ 6. Wanneer de persoon, bedoeld in paragraaf 1, die hoofdelijk aansprakelijk gesteld wordt, een beoefenaar is van een vrij beroep, dan stelt de griffier diens [2 orde of instituut]2 in kennis door een kopie te sturen van het vonnis.
Art. XX.226. Onverminderd artikel XX.225 kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijkse bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, op vordering van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of van de curator persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen met inbegrip van de verwijlinteresten, indien zij, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring, betrokken zijn geweest bij minstens twee faillissementen of vereffeningen van ondernemingen waarbij schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen onbetaald zijn gebleven, voor zover zij bij die eerder failliet verklaarde of vereffende ondernemingen ten tijde van de faillietverklaring, ontbinding of aanvang van de vereffening tevens bestuurder, gewezen bestuurder, lid of gewezen lid van de directieraad of van de raad van toezicht waren of ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hadden of hebben gehad.
Indien een vordering bedoeld in artikel XX.225 is ingesteld, wordt het bedrag dat op grond van die vordering aan de RSZ toekomt toegerekend op het bedrag van de veroordeling verkregen op grond van huidig artikel.
Art. XX.227. § 1. Indien bij faillissement van een onderneming, de schulden de baten overtreffen, kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort jegens de boedel, indien:
a) op een gegeven ogenblik voorafgaand aan het faillissement, de betrokken persoon wist of behoorde te weten dat er kennelijk geen redelijk vooruitzicht was om de onderneming of haar activiteiten te behouden en een faillissement te vermijden;
b) de betrokken persoon op dat ogenblik één van de hierboven vermelde hoedanigheden had; en
c) de betrokken persoon vanaf het ogenblik bedoeld in a) niet heeft gehandeld zoals een normaal voorzichtig en zorgvuldig bestuurder in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
§ 2. De vordering in dit artikel bedoeld behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de curator.
§ 3. De door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermindering of afwezigheid van activa wordt evenredig verdeeld onder de schuldeisers met inachtneming van de wettige redenen van voorrang.
De door de rechtbank toegekende vergoeding wegens vermeerdering van het passief van het faillissement wordt evenredig verdeeld over alle schuldeisers zonder inachtneming van de wettige redenen van voorrang.
Elk verdeling geschiedt na voorafname van de boedelschulden.
§ 4. Wanneer de persoon, bedoeld in paragraaf 1, die hoofdelijk aansprakelijk gesteld wordt, een beoefenaar is van een vrij beroep, dan stelt de griffier diens [2 orde of instituut]2 in kennis door een kopie te sturen van het vonnis.
§ 5. Paragraaf 1 is niet van toepassing wanneer de failliet verklaarde onderneming een vzw, ivzw of stichting is die een vereenvoudigde boekhouding voert, overeenkomstig de artikelen 17, 37 en 53 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de Europese politieke partijen en stichtingen.
Art. XX.228. De vorderingen op grond van de artikelen XX.225, XX.226 en XX.227 worden uitsluitend gebracht voor de insolventierechtbank.