Bij diefstal of verlies van uw kaart verwittigt u steeds onmiddellijk Card Stop. Wanneer blijkt dat er nadien toch nog frauduleuze aankopen worden gedaan, hoeft u hiervoor niet op te draaien.
Sommige banken trachten hun aansprakelijkheid bij verlies of diefstal door te schuiven naar de klant op grond van grove nalatigheid.
Het bewaren van een Visakaart in een portefeuille, die weggeborgen werd in een handschoenkastje van een vergrendeld voertuig, geparkeerd staat op een openbare parking, vormt geen grove nalatigheid in hoofde van de klant. Hof van Beroep Brussel 13/09/2005, NJW 148, 709 en DCCR okt.-dec 2006, 73, 86
Het louter verliezen van een portefeuille is onvoldoende om tot grove nalatigheid te besluiten, zeker wanneer er geen ernstige aanwijzingen zijn van een onzorgvuldige bewaring die grenst aan grove nalatigheid.
Hof van Beroep Brussel 04/10/2005 NJW 148,709 met noot en en DCCR okt.-dec 2006, 73, 92 met noot F. Domont Naert & Anne-Lise Evrard
De kredietgever draagt de bewijslast van de grote nalatigheid.
Een onvoorzichtigheid kan niet gelijkgesteld worden met een grove nalatigheid.
Men is niet steeds verplicht om na te gaan of zijn kredietkaart nog in de portefeuille zit. Het is namelijk mogelijk dat tussen het verlies en de aangifte een belangrijke tijdspanne zit, die kan verklaard worden door het feit dat de gebruiker het verlies van de kaart in zijn portefeuille niet onmiddellijk vaststelt Ook dit kan de bankier de klant niet kwalijk nemen.
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht
Art. VII.38. [1 § 1. De betalingsdienstgebruiker die gemachtigd is een betaalinstrument te gebruiken, voldoet aan de volgende verplichtingen:
1° hij gebruikt het betaalinstrument overeenkomstig de voorwaarden die op de uitgifte en het gebruik van het betaalinstrument van toepassing zijn; deze voorwaarden moeten objectief, niet-discriminerend en evenredig zijn;
2° wanneer hij zich rekenschap geeft van het verlies, de diefstal, het onrechtmatig gebruik of het niet-toegestane gebruik van het betaalinstrument, stelt hij de betalingsdienstaanbieder of de door laatstgenoemde aangeduide entiteit daarvan onverwijld in kennis.
§ 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, 1°, neemt de betalingsdienstgebruiker, zodra hij een betaalinstrument ontvangt, in het bijzonder alle redelijke maatregelen om de veiligheid van het betaalinstrument en de persoonlijke beveiligingsgegevens ervan te waarborgen.]1
----------
(1)<w 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art. VII.41. [1 § 1. De betalingsdienstgebruiker die zich rekenschap geeft van een niet-toegestane of onjuist uitgevoerde betalingstransactie welke aanleiding geeft tot een vordering, met inbegrip van een vordering bedoeld in de artikelen VII.55/3 tot VII.55/7, verkrijgt van de betalingsdienstaanbieder alleen rechtzetting van zulke transactie indien de betalingsdienstgebruiker de betalingsdienstaanbieder onverwijld en uiterlijk dertien maanden na de valutadatum van de debitering of creditering kennis geeft van de bewuste transactie, tenzij de betalingsdienstgebruiker, desgevallend, de informatie betreffende die betalingstransactie niet overeenkomstig de artikelen VII. 4 tot VII. 26 van dit boek heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld.
§ 2. Wanneer een betalingsinitiatiedienstaanbieder bij de transactie betrokken is, verkrijgt de betalingsdienstgebruiker rectificatie van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder krachtens § 1, onverminderd artikel VII.43, § 2, en artikel VII.55/6.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art. VII.42. [1 § 1. Wanneer een betalingsdienstgebruiker ontkent dat hij een uitgevoerde betalingstransactie heeft toegestaan of aanvoert dat de betalingstransactie niet correct is uitgevoerd, is de betalingsdienstaanbieder gehouden het bewijs te leveren dat de betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd, is geboekt en niet door een technische storing of enig ander falen van de door de betalingsdienstaanbieder aangeboden diensten is beïnvloed.
Indien de betalingstransactie geïnitieerd wordt via een betalingsinitiatiedienstaanbieder, levert de betalingsinitiatiedienstaanbieder het bewijs dat, binnen zijn bevoegdheid, de betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd en niet door een technische storing of enig ander falen in verband met de betalingsdienst waarmee hij is belast, is beïnvloed.
§ 2. Wanneer een betalingsdienstgebruiker ontkent dat hij een uitgevoerde betalingstransactie heeft toegestaan, vormt het gebruik van een betaalinstrument, dat door de betalingsdienstaanbieder is geregistreerd, met inbegrip van in voorkomend geval de betalingsinitiatiedienstaanbieder, op zichzelf niet noodzakelijkerwijze afdoende bewijs dat de betalingstransactie door de betaler is toegestaan of dat de betaler frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid een of meer van de verplichtingen uit hoofde van artikel VII.38 niet is nagekomen.
De betalingsdienstaanbieder, met inbegrip van in voorkomend geval de betalingsinitiatiedienstaanbieder, verstrekt ondersteunend bewijs om fraude of grove nalatigheid van de zijde van de betaler te bewijzen.
§ 3. De Koning kan de regels opleggen waaraan het bewijs inzake de authentificatie, de registratie en het boeken van de betwiste betalingstransactie, moet voldoen. Hij kan een onderscheid maken in functie van de aard van de betalingstransactie en het betaalinstrument dat werd gebruikt voor het initiëren van een betalingsopdracht. De Koning kan eveneens de sancties bepalen die van toepassing zijn bij niet-naleving van de aldus opgelegde regels.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Onderafdeling 6. - [1 Aansprakelijkheid van de betalingsdienstaanbieder voor niet-toegestane betalingstransacties]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art. VII.43. [1 § 1. Onverminderd de toepassing van artikel VII.41 dient de betalingsdienstaanbieder van de betaler, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, de betaler onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terug te betalen en in elk geval uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende werkdag, nadat hij zich rekenschap heeft gegeven van de transactie of daarvan in kennis is gesteld, uitgezonderd indien de betalingsdienstaanbieder van de betaler redelijke gronden heeft om fraude te vermoeden en deze gronden schriftelijk aan de FOD Economie meedeelt.
In voorkomend geval herstelt de betalingsdienstaanbieder van de betaler de betaalrekening die met dat bedrag is gedebiteerd in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.
In dit verband wordt er ook voor gezorgd dat de valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de betaler uiterlijk de datum is waarop het bedrag werd gedebiteerd.
§ 2. Indien de betalingstransactie via een betalingsinitiatiedienstaanbieder wordt geïnitieerd, betaalt de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende werkdag, het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terug en herstelt hij, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden.
Ingeval de betalingsinitiatiedienstaanbieder aansprakelijk is voor de niet-toegestane betalingstransactie, vergoedt hij de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder op diens verzoek onmiddellijk voor de geleden verliezen of voor de bedragen die zijn betaald wegens het terugbetalen van de betaler, waaronder het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie.
Overeenkomstig artikel VII.42, § 1, is de betalingsinitiatiedienstaanbieder gehouden te bewijzen dat, binnen zijn bevoegdheid, de betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd en niet door een technische storing of enig ander falen in verband met de betalingsdienst waarmee hij is belast, is beïnvloed.
§ 3. Bovendien dient de betalingsdienstaanbieder van de betaler of, indien van toepassing, de betalingsinitiatiedienstaanbieder, de eventueel verdere financiële gevolgen, in het bijzonder het bedrag van de door de betalingsdienstgebruiker gedragen kosten ter bepaling van de te vergoeden schade, te vergoeden.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art. VII.44. [1 § 1. In afwijking van artikel VII.43 draagt de betaler tot aan de kennisgeving verricht overeenkomstig artikel VII.38, § 1, 2°, het verlies tot een bedrag van ten hoogste 50 euro met betrekking tot alle niet-toegestane betalingstransacties die voortvloeien uit het gebruik van een verloren of gestolen betaalinstrument of uit het onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument.
In afwijking van het eerste lid, draagt de betaler geen enkel verlies indien:
1° het verlies, de diefstal of het onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument niet kon worden vastgesteld door de betaler voordat een betaling plaatsvond, tenzij de betaler zelf frauduleus heeft gehandeld, of
2° het verlies is veroorzaakt door het handelen of nalaten van een werknemer, agent of bijkantoor van een betalingsdienstaanbieder of van een entiteit waaraan diens activiteiten werden uitbesteed.
De Koning kan andere gevallen voorzien waarvoor lid 1 niet van toepassing is rekening houdend met de toekomstige technologische evolutie wat betreft het gebruik van betalingsinstrumenten, en voor zover de betaler niet frauduleus heeft gehandeld, noch opzettelijk zijn verplichtingen uit hoofde van artikel VII. 38 heeft verzaakt.
De betaler draagt alle verliezen in verband met niet-toegestane betalingstransacties indien de betaler deze heeft geleden doordat hij frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of door grove nalatigheid één of meer van de in artikel VII. 38 genoemde verplichtingen niet is nagekomen. In die gevallen is het in de eerste alinea bedoelde maximumbedrag niet van toepassing.
§ 2. Wanneer de betalingsdienstaanbieder van de betaler geen sterke cliëntauthenticatie verlangt, draagt de betaler geen eventuele financiële verliezen, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld.
Ingeval sterke cliëntauthenticatie door de begunstigde of de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde niet wordt aanvaard, wordt de door de betalingsdienst-aanbieder van de betaler geleden financiële schade door hem vergoed.
§ 3. Na de kennisgeving overeenkomstig artikel VII.38, § 1, 2°, heeft het gebruik van het verloren, gestolen of wederrechtelijk toegeëigende betaalinstrument geen financiële gevolgen voor de betaler, tenzij de betalingsdienstaanbieder bewijst dat de betaler bedrieglijk heeft gehandeld.
§ 4. De bewijslast inzake bedrog, opzet of grove nalatigheid komt aan de betalingsdienstaanbieder toe.
Onverminderd de toepassing van het derde lid, worden onder andere beschouwd als grove nalatigheid zoals bedoeld in § 1, het feit, voor de betaler, zijn gepersonaliseerde veiligheidsgegevens, zoals zijn identificatienummer of enige andere code in een gemakkelijk herkenbare vorm te noteren, en met name op het betaalinstrument of op een voorwerp of een document dat de betaler bij het instrument bewaart of met dat instrument bij zich draagt, alsook het feit van de betalingsdienstaanbieder, of de door laatstgenoemde aangeduide entiteit, niet onverwijld in kennis te hebben gesteld van het verlies of de diefstal overeenkomstig artikel VII.38, § 1, 2°.
Wat de beoordeling van de nalatigheid betreft, houdt de rechter rekening met het geheel van de feitelijke omstandigheden. Het produceren door de betalingsdienstaanbieder van de registraties bedoeld in artikel VII.42 en het gebruik van het betaalmiddel met de code die enkel door de betalingsdienstgebruiker is gekend, vormen geen voldoende vermoeden van nalatigheid vanwege deze laatste.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art. VII.45. [1 § 1. Wanneer een betalingstransactie door of via de begunstigde in het kader van een op kaarten gebaseerde betalingstransactie wordt geïnitieerd en het exacte bedrag niet gekend is op het moment dat de betaler instemming verleent om de betalingstransactie uit te voeren, kan de betalingsdienstaanbieder van de betaler slechts geldmiddelen op de betaalrekening van de betaler blokkeren indien de betaler instemming heeft verleend voor het exacte bedrag aan te blokkeren geldmiddelen.
Indien de begunstigde dergelijke blokkering wenst uit te oefenen voor een op een kaart gebaseerde betalingstransactie, wordt de betaler daarover door de begunstigde voorafgaand ingelicht.
§ 2. De betalingsdienstaanbieder van de betaler geeft de overeenkomstig paragraaf 1 op de betaalrekening van de betaler geblokkeerde geldmiddelen na ontvangst van de informatie over het exacte bedrag van de betalingstransactie onverwijld vrij en ten laatste onmiddellijk na ontvangst van de betalingsopdracht.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Onderafdeling 7. - [1 Terugbetalingen van betalingstransacties die door of via de begunstigde zijn geïnitieerd]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art. VII.46. [1 § 1. De betalingsdienstaanbieder van de betaler dient een toegestane, door of via een begunstigde geïnitieerde, betalingstransactie die reeds werd uitgevoerd, terug te betalen aan de betaler, indien de twee volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° bij het toestaan van de betalingstransactie, is het precieze bedrag van de betalingstransactie niet gespecificeerd;
2° het bedrag van de betalingstransactie ligt hoger dan het bedrag dat de betaler redelijkerwijs, op grond van zijn eerdere uitgavenpatroon, de voorwaarden van zijn raamcontract en relevante aspecten van de zaak, kan verwachten.
Op verzoek van de betalingsdienstaanbieder toont de betaler aan dat aan deze voorwaarden is voldaan.
De terugbetaling komt overeen met het volledige bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie.
De valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de betaler valt niet later dan de datum waarop het bedrag was gedebiteerd.
Onverminderd paragraaf 3, en naast het in het eerste lid bedoelde recht, heeft de betaler voor afschrijvingen als bedoeld in artikel 1 van verordening (EU) nr. 260/2012, het onvoorwaardelijke recht op terugbetaling binnen de in artikel VII.47 vastgestelde termijnen.
§ 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 2°, voert de betaler evenwel geen met een valutawissel verband houdende redenen aan indien de referentiewisselkoers is toegepast die hij overeenkomstig artikelen VII.15, § 1, 4°, en VII.22, 3°, b), met zijn betalingsdienstaanbieder is overeengekomen.
§ 3. In het raamcontract tussen de betaler en de betalingsdienstaanbieder kan worden overeengekomen dat de betaler geen recht heeft op de terugbetaling op voorwaarde dat:
1° hij zijn instemming met de uitvoering van de betalingstransactie rechtstreeks aan de betalingsdienstaanbieder heeft gericht, en
2° er door de betalingsdienstaanbieder of door de begunstigde ten minste vier weken vóór de vervaldag op de overeengekomen wijze informatie betreffende de toekomstige betalingstransactie aan de betaler werd verstrekt of ter beschikking werd gesteld.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>
Art. VII.47. [1 § 1. De betaler kan gedurende een periode van acht weken, vanaf de datum waarop de geldmiddelen werden gedebiteerd, de in artikel VII.46 bedoelde terugbetaling van een toegestane betalingstransactie verzoeken die door of via een begunstigde werd geïnitieerd.
§ 2. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van het verzoek om terugbetaling betaalt de betalingsdienstaanbieder het volledige bedrag van de betalingstransactie terug, of motiveert hij waarom hij weigert tot terugbetaling over te gaan, met opgave van de instanties waarbij de betaler de zaak overeenkomstig de bepalingen van boek XV en artikel VII. 216 aanhangig kan maken, indien de betaler de aangevoerde motivering niet aanvaardt.
Het in het eerste lid bedoelde recht van de betalingsdienstaanbieder om de terugbetaling te weigeren, is niet van toepassing in het geval bedoeld in artikel VII.46, § 1, laatste lid.]1
----------
(1)<W 2018-07-19/09, art. 10, 063; Inwerkingtreding : 09-08-2018>