De aansprakelijkheid voor lichte zichtbare gebreken:
wordt gedekt door de aanvaarding van de opdrachtgever
De aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken:
De aanvaarding door de opdrachtgever ontslaat de aannemer niet van zijn aansprakelijkheid voor deze gebreken. Volgens de rechtspraak dient deze vordering binnen de redelijke termijn worden ingesteld. Wat hiermee in concreto bedoeld wordt, wordt door de rechter op onaantastbare wijze beoordeeld.
De aannemer is aansprakelijk voor de lichte verborgen gebreken ontdekt na de aanvaarding van het werk. Onder lichte verborgen gebreken worden gebreken verstaan die de stabiliteit van (een deel van) het gebouw niet aantasten, maar die van die aard zijn dat, indien de bouwheer ze ten tijde van de aanvaarding van het werk had gekend, hij ze niet zou hebben aanvaard. De waarborgtermijn voor deze gebreken bedraagt tien jaar, omdat de gemeenrechtelijke verjaringstermijn voor contractuele vorderingen krachtens art. 2262bis BW tien jaar bedraagt. De proceduretermijn verschilt in dit geval van de waarborgtermijn, omdat de opdrachtgever die lichte verborgen gebreken ontdekt, zijn vordering in rechte moet instellen binnen een redelijke termijn na de ontdekking ervan. Deze redelijke termijn is een vervaltermijn.
Lichte verborgen gebreken moeten binnen een redelijke termijn vanaf de ontdekking ervan in rechte worden aangeklaagd.
De tijdigheidsvereiste vloeit voort uit de constructie van de stilzwijgende aanvaarding of de theorie van de rechtsverwerking.
Ter zake dient te worden nagegaan of er geen stilzwijgende aanvaarding noch rechtsverwerking is ingetreden. In dit verband moet rekening worden gehouden met de realiteit waar het frequent voorkomt dat de bouwheer uit vrees voor een dure en langdurige procedure niet binnen korte termijn overgaat tot dagvaarding, wat des te meer geldt wanneer het gaat om verborgen gebreken die de stabiliteit niet in gevaar brengen. Dergelijke houding betekent geenszins automatisch een aanvaarding en is evenmin in strijd met de goede trouw of onzorgvuldig.
De vereiste van de redelijke termijn houdt ook verband met de mogelijkheid nog te onderzoeken of het gebrek te wijten is aan de fout van de aannemer en niet aan een gebrek aan onderhoud of slecht gebruik.
De termijn dient in redelijkheid en rekening houdend met de concrete omstandigheden te worden beoordeeld.
De duur van de redelijke termijn wordt getoetst aan de termijn waarbinnen, bij gebrek aan reactie van de bouwheer bij het ontdekken van het gebrek, hij verondersteld wordt het gebrek te hebben aanvaard.
De aansprakelijkheid van de aannemer voor de lichte verborgen gebreken behoort niet tot de openbare orde, zodat er bij overeenkomst van kan worden afgeweken.
De aansprakelijkheid voor ernstige gebreken die de stevigheid van het gebouw in gevaar brengen of een belangrijk onderdeel ervan aantasten:
tienjarige aansprakelijkheid van architect en aannemer ongeacht of de gebreken zichtbaar of onzichtbaar zijn. Vastgestelde zichtbare gebreken bij de aanvaarding verhinderen deze aansprakelijkheid niet.
1. Krachtens de artikelen 1792 en 2270 B.W. zijn de aannemer en de architect gedurende tien jaar aansprakelijk voor het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van bouwwerken ten gevolge van gebreken in de constructie of de ongeschiktheid van de grond.
2. De termijn in die artikelen bepaald, is een fatale termijn die niet geschorst noch gestuit kan worden.
3. Een binnen die termijn ingestelde vordering onttrekt evenwel aan het verval ook een vordering ingesteld op grond van nieuwe gevolgen, voor een bepaald bouwwerk, van eenzelfde gebrek en van eenzelfde contractuele tekortkoming in de conceptie of de uitvoering. Hierbij is vereist dat uit de tijdig ingestelde vordering blijkt wat zij omvat.
4. Het staat aan de feitenrechter, mits hij daarbij de bewijskracht van de inleidende akte niet miskent, te beslissen of de bouwheer zijn initiële vordering heeft beperkt tot de schade die hij in die akte vermeldt in verband met een bepaald bouwwerk, dan wel of hij ook eventuele navolgende schade beoogde aan dat bouwwerk of aan bouwwerken die eveneens aan de aannemer of de architect waren toevertrouwd in eenzelfde contractueel kader.
De bouwheer die op grond van de artikelen 1792 en 2270 Burgerlijk Wetboek zowel de aannemer als de architect aansprakelijk wil stellen, dient voor het verstrijken van de in die artikelen bedoelde 10 -jarige termijn een vordering in te stellen tegen zowel de aannemer als de architect. Cass. 27-10-2006, RW 2006-2007, 1435 met noot, Virtuele tienjarige aaansprakelijkheid en Cass. 22-12-2006, RW 2006-2007, 1439.