Ook de overheid kan aansprakelijk gesteld worden ter vergoeding van schade die zij veroorzaakt, het weze veroorzaakt door een fout (art. 1382, 1383 oud BW), dan wel, zelfs zonder fout, maar wegens een gebrek in een zaak op grond van 1384 oud BW. De aansprakelijkheid van de gemeenten werd verder uitgebreid op grond van art. 135 van de nieuwe gemeentewet
Aldus is er een hele rechtspraak en rechtsleer tot stand gekomen mbt de aansprakelijkheid van de wegbeheerder.
Rechtsleer: Jo Van Lommel, De veiligheidsverbintenis van de overheid in advocatenpraktijk, B.R. 23.
Zo werden gemeenten reeds meermaals aansprakelijk gesteld voor ongevallen veroorzaakt door de aanwezigheid van mazout of olie op de weg, waarbij aldus de structuur van het wegdek wordt aangetast en het wegdek en gebrekkige zaak uitmaakt waardoor de aansprakelijkheid op grond van art. 1384 B.W. kon weerhouden worden. Zie o.m. Pol. Rb Brugge, 1° Burgerlijke kamer 22/12/2003, R.W. 2006-2007, 70. (Ook het gemeenschappelijk waarborgfonds kan aangesproken worden voor vergoeding van lichamelijke schade veroorzaakt door olie op de weg, gezien de derde veroorzaker onbekend blijft zie Pol. Verviers, 27/10/2003, T.Pol september 2006, 164)
Ijzelvorming maakt evenwel een weg niet gebrekkig in de zin van art. 1384, eerste lid oud B.W. , zo oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout alvast op 12/09/2003 (R.W. 2006-2007, 152, eraan toevoegend dat ook het 3 kwartier later strooien dan het wegenbulletin dat waarschuwt voor rijm en ijzelvorming over het hele land, geen fout uitmaakt. Rioolputten die wateroverlast niet onmiddellijk kunnen verwerken, werden niet weerhouden in de rechtspraak als element om overheidsaansprakelijkheid op grond van art. 1384, eerste lid B.W. te weerhouden (rb. Gent, 15/12/2005, RW 2005-2006, 454).
De aanwezigheid van en waterplas op een autosnelweg bij hevige regenval is een normaal en veelvuldig voorkomend verschijnsel, waarmee een bestuurder rekening moet houden en kan op zichzelf niet beschouwd worden als een gebrek van die snelweg in de zin van art. 1384, eerste lid, B.W.. Dit is des te meer het geval wanneer dit fenomeen zich voordeed over verschillende en grotere afstanden van die autosnelweg. Pol. Brugge 13/12/2004, R.W. 2006-2007, 1213.
Een onzorgvuldige meningsuiting geuit in het Parlement kan geen aanleiding geven tot een vordering wegens overheidsaansprakelijkheid, gelet op de vrijheid van meningsuiting in het Parlement (art. 58 G.W.). Cass. 01/06/2006, R.W. 2006-2007, 213.
Zie ook de aansprakelijkheid van het Vlaamse gewest nav een losliggend verkeersbord op de autosnelweg, aansprakelijkheid op grond van art. 1384 BW, Pol. Brugge, 12 december 2003, RW 2006-2007, 412.
Zie ook Pol Brugge 18/02/2004, RW 2006-2007, 1496: Een niveauverschil van 2,5 cm ter hoogte van de aansluiting van een fietspad met een ondiepe greppel, is op zichzelf geen abnormaal gevaarlijke toestand waardoor dit fietspad gebrekkig is in de zin van art. 1384, eerste lid, B.W.
Verjaring van de vorderingen wegens buitencontractuele aansprakelijkheid van de overheid
Artikel 100 lid 1,1° van de Wet rijkscomptabiliteit stelt dat schuldvorderingen lastens de staat die aan overleggingsplicht onderworpen zijn verjaren indien zij niet binnen een termijn van 5 jaar werden overgelegd. Deze termijn loopt vanaf de eerste januari van het kalenderjaar waarin ze opeisbaar worden. Voorzover de vorderingen binnen deze termijn werden overgelegd, verjaren zij opnieuw indien zij niet binnen een termijn van 5 jaar werden geordonnanceerd. Deze termijn wordt gerekend vanaf de eerste januari van het kalenderjaar waarin ze werden overgelegd.
In een arrest 2006/153 van 18/10/2006 (NJW 152, 890) stelde het Arbitragehof dat artikel 100 lid 1,1° het gelijkheidsbeginsel door een afwijkende verjaring te voorzien ten opzichte van het gemeenrechtelijke art. 2262bis §1, lid 2 en 3 B.W.
Door de wet van 16 en 22 mei 2003, werd de bijzondere verjaringstermijn voor vorderingen tegen de staat, de gemeenschappen, de gewesten en de gemeenschapscommissies opgeheven. Het arrest van het arbitragehof heeft derhalve voornamelijk belang mbt de overgangsregeling en de vorderingen ten aanzien van provincies.
Zie ook Cass. 16/02/2006, NJW, 152, 891.
Zie ook Hof van Beroep Antwerpen, 19/10/2005, NJW, 152, 895.
Zelfde principes in het nieuw BW
Het nieuwe boek 6 BW (geldend voor feiten vanaf 1 januari 2025) bevestigt uitdrukkelijk de gelijke behandeling van privaat- en publiekrechtelijke rechtspersonen en van natuurlijke personen. Rechtspersonen zijn en blijven dan ook onderworpen aan dezelfde aansprakelijkheidsregels als natuurlijke personen.
De orgaantheorie is verder niet langer de exclusieve grondslag voor de aansprakelijkheid van rechtspersonen. Deze kunnen aansprakelijk worden gesteld, rechtstreeks op basis van een eigen fout dan wel op basis van de fout van een persoon voor wie zij aansprakelijk zijn.
De optie die sinds het Flandria-arrest werd genomen om de openbare besturen aan dezelfde aansprakelijkheidsregels te onderwerpen als particulieren, wordt niet in vraag gesteld. De voorwaarden waaronder openbare besturen aansprakelijk kunnen worden gesteld op grond van een gebrek aan voorzorg of een onwettige handeling, worden dus niet gewijzigd.
Om de rechtsbescherming van de burger niet te verminderen, blijven de regels in verband met de staatsaansprakelijkheid voor de uitoefening van de uitvoerende, rechterlijke of wetgevende macht ongewijzigd. De voorkeur gaat ernaar uit om het aan de rechtspraak over te laten om, waar nodig, de oplossingen te laten evolueren. Ook de bijzondere wetgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid van bepaalde overheidspersonen wordt niet gewijzigd. Om een lacune te vermijden, formuleert artikel
6.16 § 2 evenwel een specifieke regel over de aansprakelijkheid van rechtspersonen voor vertegenwoordigers van de openbare macht. Deze sluit aan op de aansprakelijkheid van de aanstellers.
Voor art. 6.16 van (nieuw) boek 6 BW BW met nieuwe begripsomschrijvingen en enkele aanpassingen:
klik hier voor meer informatie.