Amicus curiae, betekent letterlijk vriend van de rechtbank. Het is een rechtsgeleerde of advocaat die de rechtbank een niet-bindend advies geeft over een rechtsvraag. De figuur stamt uit het Romeins recht en vindt vandaag vooral terug opgang in internationale strafrechtsgeschillen waarin de beklaagde verstek laat of weigert zich te laten verdedigen.
De amicus curiae vindt ook toepassing in het mededingingsrecht:
De rol van de rechtbanken is complementair met deze van de mededingingsautoriteit en van de Europese Commissie, in zover zij de subjectieve rechten beschermen, voorzien in het communautaire en Belgische recht, wanneer zij uitspraak doen in geschillen tussen particulieren, onder meer door het toekennen van schadevergoedingen aan slachtoffers van inbreuken.
De verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (ex-art. 81 en 82 van het Verdrag) bevestigt de essentiële rol van de nationale rechterlijke instanties bij de toepassing van de mededingingsregels.
De toepassing van de communautaire mededingingsregels kan echter ingewikkelde juridische en economische vragen oproepen.
Teneinde een efficiënte en coherente uitvoering van de mededingingsregels te verzekeren, heeft de Europese Commissie een systeem van bijstand aan de nationale rechters ingesteld (art. 15 van de verordening (EG) nr. 1/2003 en Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties.
Wanneer de nationale rechterlijke instanties de communautaire mededingingsregels toepassen in een zaak aanhangig bij hen, is de Commissie gehouden, indien de nationale rechterlijke instanties erom verzoeken:
- haar advies te geven met betrekking tot de toepassing van communautaire mededingingsregels;
- informatie te verstrekken waarover ze beschikt.
Bovendien kan de Europese Commissie hen ook haar opmerkingen voorleggen in het kader van een lopende procedure, wanneer deze laatste de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (ex-art. 81 en 82) moeten toepassen.
De verordening (EG) nr. 1/2003 voorziet onder meer dat de mededingingsautoriteiten de rechterlijke instanties kunnen bijstaan, door hen schriftelijke of mondelinge bemerkingen voor te leggen (in dit laatste geval, met hun toestemming).
Deze raadgevende bevoegdheid in hoofde van de mededingingsautoriteit doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van deze rechterlijke instanties.
Informatie over de geschillen waarin mededingingsvragen gesteld worden
De Europese Commissie ziet haar tussenkomst eerder plaatsgrijpen in het stadium van beroep. De nationale rechterlijke instanties zijn immers gehouden haar een kopie te bezorgen van elke uitspraak betreffende de toepassing van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (ex-art. 81 en 82 van het EG-verdrag) (art. 15, § 2, van de verordening (EG) nr. 1/2003).
Overigens legt artikel 74 van de WBEM aan de rechterlijke instanties op om binnen de 8 dagen de vonnissen en arresten die toepassing maken van de artikelen 2 en 3 van de WBEM over te maken aan de Algemene Directie Mededinging, de Raad voor de Mededinging en de Federale Overheidsdienst Kanselarij.
Indien er toepassing gemaakt wordt van de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (ex-art. 81 en 82 van het EG-verdrag), moeten de vonnissen en arresten eveneens worden overgemaakt aan de Europese Commissie.
De Algemene Directie Mededinging en de Raad voor de Mededinging moeten eveneens in kennis worden gesteld van elk beroep dat wordt ingediend tegen deze vonnissen en arresten.(bron FOD Economie)