(wet van 19 oktober 2015 houdende wijzigingen van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015) - Wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek .
Het nieuwe artikel 156bis Gerechtelijk Wetboek luidt:
" Art. 183 § 1. Bij het College van de hoven en rechtbanken wordt een gemeenschappelijke steundienst ingericht. De steundienst staat onder het gezag van de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken.
De steundienst is belast met :
1° het verlenen van ondersteuning in de domeinen vernoemd in artikel 181;
2° het verlenen van ondersteuning van de directiecomités, bedoeld in hoofdstuk III;
3° het organiseren van een interne audit van het College en de gerechtelijke entiteiten.
Een directeur is belast met de dagelijkse leiding. Hij wordt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar aangewezen door de Koning op voordracht van het College en op basis van een door de Koning op advies van het College vooraf bepaald profiel. De directeur neemt zitting in het College met raadgevende stem.
De directeur oefent zijn functie voltijds uit. Hij ontvangt de wedde van kamervoorzitter bij een hof van beroep. De artikelen 323bis, 327 en 330 zijn in voorkomend geval van toepassing. In geval van ongeschiktheid, langdurige ziekte of ernstig plichtsverzuim kan de Koning, op voorstel van het College, het mandaat van de directeur schorsen of vroegtijdig beëindigen.
§ 2. De Koning bepaalt op advies van het College de nadere regels betreffende de werking en de organisatie van de steundienst. Het personeel wordt opgenomen in een personeelsplan, dat jaarlijks wordt opgesteld door het College. Bij de aanwervingen wordt de taalpariteit verzekerd.
Het binnen de steundienst vastbenoemd personeel is onderworpen aan de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.
Magistraten kunnen een opdracht krijgen in de steundienst overeenkomstig de artikelen 323bis en 327. Op zijn verzoek en op voorstel van de voorzitter van het College van de hoven en rechtbanken, kan een magistraat die overeenkomstig artikel 383, § 1, wegens zijn leeftijd is toegelaten tot de inruststelling of die op eigen verzoek vóór de wettelijke leeftijd is toegelaten tot de inruststelling en die bovendien werd gemachtigd tot het voeren van de eretitel van zijn ambt, door de Koning worden gemachtigd om een onbezoldigde opdracht uit te oefenen binnen de steundienst. Daarenboven wordt het akkoord van de korpschef gevraagd wanneer de voorgestelde magistraat een in artikel 383, § 2, bedoelde plaatsvervangende magistraat is.]2
Ieder personeelslid van de rechterlijke organisatie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College aan de minister van Justitie, in de steundienst van het College een opdracht krijgen overeenkomstig de artikelen 330, 330bis en 330ter.
Ieder vastbenoemd personeelslid van een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst of van de Hoge Raad voor de Justitie kan, met zijn instemming en op verzoek van het College, al naargelang van het geval, aan de minister waaronder hij ressorteert of aan de Hoge Raad voor de Justitie, ter beschikking worden gesteld van de steundienst van het College.
§ 3. Aan de opdracht of aan de terbeschikkingstelling bedoeld in dit artikel kan een einde worden gemaakt :
1° op voorstel van het College, na de magistraat, het personeelslid of de ambtenaar vooraf te hebben gehoord;
2° op verzoek van de betrokken magistraat, het betrokken personeelslid of de betrokken ambtenaar met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand.
De personeelsleden en magistraten bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan het gezag van de directeur.
De personeelsleden bedoeld in dit artikel zijn onderworpen aan de evaluatieregeling, de tuchtregeling, de verlofregeling en de arbeidstijdregeling die van toepassing zijn op de personeelsleden bedoeld in § 2, tweede lid.
Het personeelsplan kan voorzien in de mogelijkheid om werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst te nemen overeenkomstig de bepalingen voorzien in artikel 178.
§ 4. De wedde van het door het College aangeworven personeel en van het personeel dat met een opdracht belast is of ter beschikking wordt gesteld, is ten laste van de begroting van het College.
Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk behoudt ieder met een opdracht belast of ter beschikking gesteld personeelslid zijn eigen statuut. Ingeval het statuut van het personeel bedoeld in dit artikel voor een vergelijkbare opdracht evenwel voorziet in een hogere bezoldiging of in bijzondere voordelen, wordt ten laste van de begroting van het College een weddensupplement dat de bezoldiging van dat personeelslid op hetzelfde niveau brengt, evenals deze voordelen toegekend."