(wet van 19 oktober 2015 houdende wijzigingen van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015) - Wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek .
Het nieuwe artikel 383ter Gerechtelijk Wetboek luidt:
"Art. 383ter. § 1. In afwijking van artikel 383, § 1, kunnen de magistraten van de rechterlijke orde op hun verzoek en op grond van een met redenen omkleed advies van hun korpschef door de Koning worden gemachtigd om hun ambt te blijven uitoefenen tot zij de leeftijd van zeventig jaar respectievelijk drieënzeventig jaar in het Hof van Cassatie hebben bereikt.
De machtiging is een jaar geldig en kan worden hernieuwd.
De korpschefs zijn niet gemachtigd om hun mandaat te blijven uitoefenen op grond van deze bepaling.
De magistraten titularissen van een adjunct-mandaat of van een bijzonder mandaat blijven dit ambt uitoefenen onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 259quinquies of 259sexies.
§ 2. De magistraat die in dienst wenst te blijven na de leeftijd van zevenenzestig jaar te hebben bereikt of de magistraat in het Hof van Cassatie die in dienst wenst te blijven na de leeftijd van zeventig jaar te hebben bereikt, dient daartoe ten vroegste achttien maanden vóór die datum en uiterlijk negen maanden voor die datum een verzoek in bij zijn korpschef door middel van het door de Koning vastgesteld formulier.
De magistraat die een verzoek om hernieuwing wenst in te dienen na de leeftijd van zevenenzestig jaar te hebben bereikt, of van zeventig jaar in het Hof van Cassatie, dient het in uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de vorige verlenging.
De magistraat bezorgt tegelijkertijd een kopie van zijn verzoek, of in voorkomend geval van zijn verzoek om hernieuwing, aan de minister van Justitie.
De korpschef bezorgt het verzoek en zijn met redenen omkleed advies binnen een termijn van een maand aan de minister van Justitie.
Het met redenen omkleed advies heeft zowel betrekking op de opportuniteit van de indiensthouding voor het rechtscollege of het parket als op de meest opportune duur van die indiensthouding.
Bij gebreke van advies binnen de vastgestelde termijn wordt de procedure voortgezet op initiatief van de minister van Justitie.
De voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en van de rechtbanken van koophandel en de voorzitters van de vrederechters en rechters in de politierechtbank richten het in § 2, eerste lid, bedoelde verzoek aan de eerste voorzitter van het hof van beroep. De voorzitters van de arbeidsrechtbanken richten dat verzoek aan de eerste voorzitter van het arbeidshof. Naargelang van het geval richt de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof dat verzoek en zijn advies aan de minister van Justitie.
De procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs richten dat verzoek aan de procureur-generaal bij het hof van beroep die dat verzoek en zijn advies aan de minister van Justitie richt.
De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters van de hoven van beroep en van de arbeidshoven, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur richten dat verzoek aan de minister van Justitie die een advies uitbrengt over dat verzoek.
De magistraten bedoeld in het zevende tot het negende lid richten hun verzoek tot hernieuwing aan de korpschef van het rechtscollege of het parket waar zij hun ambt uitoefenen.
Binnen drie maanden na de ontvangst van het verzoek neemt de Koning een beslissing.
§ 3. Magistraten die hun ambt blijven uitoefenen op grond van paragraaf 1, blijven hun wedde ontvangen overeenkomstig de bepalingen waarin titel III van boek II voorziet en behouden hun rang."