Deze wet voert het begrip onrechtmatig beding in tussen ondernemingen, het misbruik van economische afhankelijkheid tussen ondernemingen en herschrijft de oneerlijke handelspraktijken tussen de ondernemingen
Wat zijn onrechtmatige bedingen in relaties tussen ondernemingen onderling?
Schriftelijke bedingen in overeenkomsten tussen ondernemingen moeten duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld (de transparantieregel die dus ook in B2B contracten geldt) en overeenkomsten kunnen worden geïnterpreteerd aan de hand van o.m. de marktpraktijken die er rechtstreeks verband mee houden. Zie art.VI.91/2 WER).
Weliswaar kan bijzondere wetgeving hiervan afwijken, zoals inzake de wet op de betalingsachterstand in handelstransakties of de handelshuurwet, waarbij we algemeen kunnen stellen dat de bepalingen van het WER de Lex generalis uitmaakt waarvan middels de wet specialis kan afgeweken.
De nieuwe regels van de b2b-wet inzake de contractuele bedingen ingevolge de wet van 4 april 2019 treden in werking op 1 december 2020.
Dit geldt voor alle contractuele (schriftelijke) bedingen in algemene voorwaarden in alle soorten (gebruikelijke) contracten of toetredingscontracten zowel met betrekking tot roerende als onroerende goederen als met betrekking tot diensten.
Uitzondering contractuele bedingen inzake financiële diensten. Een financiële dienst wordt voor de toepassing van boek VI WER gedefinieerd als iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen. De regels van de b2b-wet inzake de contractuele bedingen zijn evenmin van toepassing op overheidsopdrachten en de overeenkomsten die eruit voortvloeien.
De regels inzake onrechtmatige bedingen behoren tot het Belgisch recht. Wanneer ondernemingen kiezen voor buitenlands recht van toepassing op hun geschillen, dan zijn hierop de Belgische regels van toepassing. Weliswaar dient er rekening mee gehouden dat ook buitenlandse rechtsstelsels een gelijkaardige regeling kunnen hebben.
Schendingen die ingaan tegen de openbare (rechts)orde raken de openbare orde en resulteren in absolute nietigheid. Het schoolvoorbeeld hiervan is de regel die de toegang tot de rechter zou verbieden.
Overeenkomsten tussen ondernemingen dienen geïnterpreteerd tegen degene die het recht verkrijgt.
Net zoals in de overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten zijn er expliciete onrechtmatige en verboden bedingen.
De contractvrijheid van ondernemingen wordt beperkt in die zin dat ook voor contracten tussen ondernemingen onderling (b2b) geldt dat een contractueel beding onrechtmatig en verboden is wanneer het, al dan niet in samenhang met andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen.
In de zogenaamde zwarte lijst zijn de bedingen opgenomen, die principieel zonder verdere beoordeling onrechtmatig en verboden zijn.
De bedingen die in die grijze lijst zijn opgenomen, worden vermoed onrechtmatig en verboden te zijn, maar het tegenbewijs kan worden geleverd.
Zwarte lijst van onrechtmatige bedingen
a) Onherroepelijke verbintenis versus verbintenis onder potestatieve voorwaardeArt. VI.91/4, 1° WER verbiedt bedingen die ertoe strekken te voorzien in een onherroepelijke verbintenis van de ene onderneming, terwijl de uitvoering van de prestaties van de andere onderneming onderworpen is aan een voorwaarde waarvan de verwezenlijking uitsluitend afhankelijk is van haar wil.
b) Eenzijdige interpretatiebedingen (Art. VI.91/4, 2° WER)
c) Afstand van elk middel van verhaal (o.m. ontzeggen van toegang tot de rechter). (Art. VI.91/4, 2° WER)
d) Onweerlegbare kennisname- of aanvaardingsbedingen (art. VI.91/4, 4° WER)
Grijze lijst van onrechtmatige bedingen
a) Eenzijdige wijzigingsbedingen (art. VI.91/5, 1° WER)
b) Bedingen inzake de duur van een overeenkomst: stilzwijgende verlenging of vernieuwing en redelijke opzegtermijn
i. bedingen die ertoe strekken een overeenkomst van bepaalde duur stilzwijgend te verlengen of te vernieuwen, zonder opgave van een redelijke opzegtermijn (art. VI.91/5, 2° WER).
ii. bedingen die ertoe strekken, onverminderd art. 1184 BW, de partijen te verbinden zonder opgave van een redelijke opzegtermijn (art. VI.91/5, 5° WER).[volgens de letter van de wet impliceert dit dat ook overeenkomsten van bepaalde duur mits een redelijke opzegtermijn moeten kunnen beëindigd]
c) Contractuele omkering van het economisch risico eonder tegenprestatie (art. VI.91/5, 3° WER).
d) Ongepaste contractuele beperking of uitsluiting van de wettelijke rechten in geval van wanprestatie(art. VI.91/5, 4° WER).
e) Bepaalde exoneratieclausules (art. VI.91/5, 6° WER).
f) Bedingen tot beperking van bewijsmiddelen (art. VI.91/5, 7° WER).
g) Excessieve schadebedingen (art. VI.91/5, 8° WER).
Sancties bij verboden bedingen
Onrechtmatige bedingen in overeenkomsten tussen ondernemingen zijn verboden en (ver)nietig(baar) Daarnaast kan er ook een stakingsvordering m.b.t. onrechtmatige worden ingesteld .
Anders dan inzake contracten met consumenten is het opnemen van onrechtmatige bedingen in een ondernemingsovereenkomst als zodanig niet strafbaar gesteld, tenzij er sprake is van kwade trouw van de onderneming (art. XV.84 WER).
Parlementaire stukken bij de tot standkoming van de wet:
Verslag namens de commissie bij het wetsvoorstel
Overeenkomsten tussen consumenten onderling
Er zijn nog geen bijzondere bepalingen inzake oneerlijke bedingen in contractuele relaties tussen consumenten onderling. Vraag is in hoeverre deze door de rechtspraak dan wel door de wetgever zullen gevormd worden naar analogie, te meer er reeds wetgeving bestaat voor B2C en B2B relaties. De stap naar C2C is derhalve gemakkelijk gezet.
Misbruik van een positie van economische afhankelijkheid
Definitie van economische afhankelijkheid:
Economische afhankelijkheid is een positie van onderworpenheid van een onderneming ten aanzien van één of meerdere andere ondernemingen gekenmerkt door de afwezigheid van een redelijk equivalent alternatief, beschikbaar binnen een redelijke termijn, en onder redelijke voorwaarden en kosten, die deze of elk van deze ondernemingen toelaten om prestaties of voorwaarden op te leggen die niet kunnen verkregen worden in normale marktomstandigheden» (art. I.6, 4o WER ).
Toetssteen van economische afhankelijkheid
Er is sprake van economische afhankelijkheid wanneer in concreto :
- er voor de ene onderneming geen redelijk equivalent alternatief voorhanden is, dat beschikbaar is in een redelijke termijn en onder redelijke voorwaarden en kosten en
- er voor de de andere onderneming daardoor prestaties of voorwaarden kunnen worden opgelegd die in normale marktomstandigheden niet zouden kunnen worden verkregen?
(bron perlementaire voorbereidingen)
De beoordeling in concreto die afzonderlijk of in samenhang in rekening worden gebracht zijn onder meer:
- een belangrijk aandeel van de dominerende onderneming in de omzet van de beweerdelijk afhankelijke onderneming,
- de belangrijke positie die de dominerende onderneming inneemt in een bepaalde markt (zonder dat het hoeft te gaan om een dominante machtspositie)
- de relatieve marktmacht van die onderneming,
- het aanbod in de relevante markt,
- het verschil in financiële middelen,
- het verschil in bekendheid,
- verschil id de duur van de commerciële relaties,
- verschil in de technologie of de knowhow waarover de dominerende onderneming beschikt,
- merkbekendheid
- schaarste van een product,
- de bederfelijke aard van het product
- het loyale koopgedrag van consumenten,
- de toegang van de dominerende onderneming tot hulpbronnen of essentiële infrastructuur, de vrees van de afhankelijke onderneming voor ernstig economisch nadeel, voor represailles of voor het beëindigen van een contractuele relatie, de reguliere toekenning van bijzondere voorwaarden (zoals kortingen) aan een onderneming die in vergelijkbare gevallen niet aan andere ondernemingen worden toegekend, en de weloverwogen keuze of integendeel de verplichte «keuze» van de betrokken afhankelijke onderneming om zichzelf in een positie van economische afhankelijkheid te zetten
Verbod tot misbruik
Het is ondernemingen verboden in contractuele of precontractuele context misbruik te maken van de positie van economische afhankelijkheid van een andere onderneming waardoor de mededinging kan worden aangetast op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel ervan.
Deze regeling is eigen aan het economisch recht tussen ondernemingen afwijkend van het gemeen verbintenissenrecht en slaat zowel op contracten als op verhoudingen en weigeringen tot contracteren.
Uittreksel uit het WER
"Art. IV.2/1. Het is verboden in hoofde van één of meer ondernemingen misbruik te maken van een positie van economische afhankelijkheid waarin één of meerdere ondernemingen zich bevindt, waardoor de mededinging kan worden aangetast op de betrokken Belgische markt of op een wezenlijk deel daarvan.
Er kan sprake zijn van misbruik bij :
1° het weigeren van een verkoop, een aankoop of van andere transactievoorwaarden;
2° het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;
3° het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;
4° het toepassen ten opzichte van economische partners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;
5° het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de economische partners van bijkomende prestaties, die naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.".
(ingevoegd bij wet van 4 april 2019 [b2b wet en van toepassing vanaf 1 juni 2020])
Het verbod op misbruik van economische afhankelijkheid is van openbare orde en geldt ten aanzien van ondernemingen in de b2b contracten en beschermt:
- tegen misbruiken tussen leveranciers en distributeurs of franchisenemers
- tegen misbrijken in de franchise-sector
- kleine producenten (onder meer van voedingsmiddelen waaronder niet in het minst de landbouwers) in hun relaties met grote distributiegroepen (grootwarenhuizen)
- concessiehouders waaronder niet in het minst kleine garagehouders die door grote concessiehouders en grote merkhouders uit de markt worden geduwd en misbruikt
- leverancies en afnemers bij productiecontracten
- leverancies en afnemers van noodzakelijke onderdelen
- partijen in aannemings en dienstencontracten (en dus ook de onderaannemers)
- de onderhandelingspositie van de kleintjes ten aanzien van de groten
- het algemeen belang en misbruik van de de vrijheid van ondernemen
- tegen misbruik van nichespelers
- zowel kleine als grote ondernemingen tegen misbruik
- tegen ook misbruik van de financiële sector.
De financiële diensten en overheidsopdrachten en de eruit voortvloeiende overeenkomsten worden niet uitgezonderd van het verbod van misbruik van een positie van economische afhankelijkheid.
Het begrip misbruik
Een economische afhankelijkheid is op zich niet verboden enkel het misbruik ervan. Het misbruik veronderstelt namelijk dat een onderneming in een bestaande economische machtspositie de mogelijkheid heeft om prestaties of voorwaarden op te leggen die niet kunnen verkregen worden in normale marktomstandigheden aan een afhankelijke onderneming daadwerkelijk oplegt, voor zover de mededinging op de betrokken Belgische markt of een wezenlijk deel ervan door dat misbruik kan worden aangetast.
Aantasting van de mededinging als bijkomende voorwaarde
Naast het misbruik van de econonomische afhankelijkheid dient ook het aanvullend bewijs geleverd dat de mededinging kan worden aangetast op de betrokken Belgische markt of een wezenlijk deel ervan.
Let op het gebruik van de term «kan» («susceptible d’en être affectée»). Het bewijs dient dus niet geleverd dat er zich een een effectieve aantasting van de mededinging heeft voorgedaan. Er dient enkel bewijs geleverd dat de praktijk de mededinging had kunnen aantasten.
Indicaties van mogelijk misbruik van een positie van economische afhankelijkheid
De hiernavermelde niet limitatieve indicaties zijn slechts aanwijzingen die verder aan de voorwaarden van de wet dienen afgetoetst met als eventuele uitweg de objectieve rechtvaardiging van het gestelde gedrag.
- rechtstreeks of zijdelings opleggen van aankoop- of verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden die onbillijk zijn (reeds woordelijk bij de andere restrictieve mededingingspraktijken in de wet vermeld).
- toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, waardoor aan een of meer economische partners nadeel wordt berokkend bij de mededinging (reeds woordelijk bij de andere restrictieve mededingingspraktijken in de wet vermeld).
- sluiten van overeenkomsten afhankelijk stellen van het aanvaarden door economische partners van bijkomende prestaties die naar hun aard of volgers het handelsgebruik geen verband houden met het voorwerp («onderwerp») van deze overeenkomst (reeds woordelijk bij de andere restrictieve mededingingspraktijken in de wet vermeld).
- beperking de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers , wanneer ze door een dergelijke praktijk erin zou kunnen slagen om prestaties of voorwaarden op te leggen die in normale marktomstandigheden niet kunnen worden verkregen (reeds woordelijk bij de andere restrictieve mededingingspraktijken in de wet vermeld).
- weigeren van een verkoop, een aankoop of van andere transactievoorwaarden (art. IV.2/1, tweede lid, 1o WER). (niet bij de andere restrictieve medebeperkingspraktijken in de wet vermeld.
Wanneer is contractweigering onrechtmatig?
Contractweigering is onrechtmatig zowel als oneerlijke marktpraktijk, misbruik van economische machtspositie en misbruik van economische afhankelijkheid:
- bij misbruik van economische afhankelijkheid
- bij discriminatoire contractweigering,
- bij misbruik van machtspositie
- bij misbruik van contractvrijheid (wat tevens op een oneerlijke marktpraktijk in de zin van art. VI.104 WER kan neerkomen)
Territoriale toepassing:
Het verbod op misbruik van een positie van economische afhankelijkheidde slaat op elke mededinging waardoor minstens een wezenlijk deel van de Belgische markt kan worden aangetast (art. IV.2/1 WER).
Sancties
Misbruik van economische afhankelijkheid leidt slechts tot een sanctie mits een actuele of (voldoende waarschijnlijke) potentiële aantasting van de mededinging wordt aangetoond.
Private sancties
Overeenkomsten die afgesloten zijn (of geweigerd worden) met misbruik van een positie van economische afhankelijkheid van een onderneming maken een onrechtmatige daad uit met schadevergoedingsplicht (artt. 1382-1383 BW).
Misbruik van economische afhankelijkheid, naast oneerlijke handelspraktijken en misbruik van economische machtspositie zijn een schending van het mededingingsrecht. Aldus zijn ook de specifieke regels van boek XVII WER inzake rechtsvorderingen tot schadevergoeding voor schendingen van het mededingingsrecht van toepassing. Dit resulteert:
- in een gemakkelijker bewijs van de vereisten voor een schadevergoedingsvordering wegens een schending van het mededingingsrecht (fout, schade en causaal verband),
- in een wettelijke regeling van hoofdelijke aansprakelijkheid,
- in specifieke regels inzake verjaring
- in specifieke groepsvordering
Overige privaatrechtelijke gevolgen:
- rechtsvorderingen tot collectief herstel
- stakingsvorderingen
- voorlopige maatregelen in kort geding
Overeenkomsten aangegaan met schending van het verbod van misbruik van een positie van economische afhankelijkheid, zijn vatbaar voor nietigverklaring indien het misbruik zich heeft voorgedaan vóór of bij het sluiten van die overeenkomst, waardoor niet meer voldaan is aan de vereisten voor de geldigheid van een overeenkomst het weze door een beroep te doen op een wilsgebrek, de gekwalificeerde benadeling, dan wel door het het ongeoorloofd voorwerp of de ongeoorloofde oorzaak van de overeenkomst en waarbij de overeenkomst als strijdig met de openbare orde (art. 2 BW (voorheen art. 6 BW) evenzeer nietig is.
Op basis van de strijdigheid met de openbare orde kan aaan de de overeenkomst die na de afsluiting ervan, bij de uitvoering of de beëindiging ervan van een overeenkomst het voorwerp uitmaakt van misbruik van economische machtspositie geen gevolg meer toekomen.
De nietigheid van het contract belet niet het recht op precontractuele schadevergoeding.
Publieke sancties
Het Belgische Mededingingscollege is bevoegd het bestaan van een restrictieve mededingingspraktijk vast te stellen en te bevelen dat deze in bevestigend wordt beëindigd (na voorafgaand onderzoek door het auditoraat van de Belgische Mededingingsautoriteit die een publieke vordering kan instellen
De Mededingingsautoriteit neemt kennis van de zaak
- op klacht van een persoon,
- op verzoek of injunctie van de minister van Economie of Middenstand of een economische regulator
- ambtshalve.
Het Mededingingscollege kan een geldboete van maximaal 2% van de omzet van de betrokken onderneming(svereniging) opleggen. Deze omzet wordt berekend op basis van het boekjaar voorafgaand aan de overheidsbeslissing, zowel die behaald op de nationale markt als op de exportmarkt (zie parlementaire voorbereiding wordt).
Het Mededingingscollege kan op verzoek van de auditeur bij zelfde beslissing een dwangsom opleggen wegens niet-naleving van zijn bevel, tot 2% van de gemiddelde dagelijkse omzet per dag vertraging vanaf de dag door het Mededingingscollege bepaald.
Onderscheid tussen misbruik van economische afhankelijkheid en benadeling
Het misbruik van economische afhankelijkheid mag als specifieke economische regelgeving niet verward worden met de theorie van de benadeling of het misbruik van omstandigheden in het gemeen verbintenssenrecht.
Onderscheid tussen misbruik van economische afhankelijkheid en misbruik van dominante machtspositie
Misbruik van dominante machtspositie wordt verboden door artikel IV.2 van het Wetboek van economisch recht (Wet 21 maart 2019) , evenals door artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
Het bestaan van een machtspositie is niet als dusdanig verboden, het verbod is enkel gerechtvaardigd als de marktmacht die uit deze positie voortvloeit, de mededinging op significante en duurzame wijze aantast. Het verbod beoogt de beteugeling van grotere ondernemingen of groepen van ondernemingen wanneer deze soms kleinere spelers in een economisch afhankelijke positie aan zich binden op een wijze die misbruik uitmaakt van hun machtspositie
Vormen van misbruik van machtspositie onder meer:
- het opleggen van een aankoopprijs, verkoopprijs of andere onbillijke contractuele voorwaarden;
- de toepassing van buitensporig hoge prijzen of uitsluiting door de onderneming met een machtspositie;
- de beperking van productiequota, afzet, technische ontwikkeling;
- de discriminatie tussen handelspartners (zowel afnemers als leveranciers) door het toepassen van ongelijke voorwaarden voor gelijkwaardige prestaties;
- koppelverkopen door de verkoop van een product/dienst afhankelijk te stellen van de verkoop van een ander product en/of een andere dienst die geen verband houden met het voorwerp van het hoofdcontract.
- niet-concurrentiebedingen,
- weigering tot bevoorrading of aankoop,
- het opleggen van onbillijke (algemene) voor waarden.
Het misbruik van machtspositie kan tot uiting komen door praktijken van misbruik ten nadele van consumenten/leveranciers of onrechtmatige uitsluitingspraktijken van concurrenten die aanwezig zijn op de betrokken markt. De beoordeling van deze laatste categorie in het licht van artikel IV.2 van het Wetboek van economisch recht (102 van het VWEU) gebeurt op basis van de richtlijnen van de Europese Commissie in verband met onrechtmatig uitsluitingsgedrag door ondernemingen met een machtspositie.
Het misbruik van machtspositie komt niet in aanmerking voor een vrijstelling. In tegenstelling tot de afspraken die verboden zijn op grond van artikel IV.1, § 1, van het Wetboek van economisch recht geldt hier een absoluut verbod.
Welnu, het misbruik van economische afhankelijkheid wordt benaderd vanuit een afhankelijke actor (relatieve marktmacht van een andere actor), terwijl het misbruik van dominante machtspositie wordt benaderd vanuit de dominante actor (situatie van absolute macht in een bepaalde markt).
Het verbod op misbruik van dominante machtspositie betreft een marktonafhankelijk gedrag en wil misbruiken verhinderen van ondernemingen die hun dominerende positie op één of meer ondernemingen uitspelen «zonder daarom zelf een machtspositie te hebben op de volledige markt of op een wezenlijk deel daarvan. Anderzijds omvat een dominante machtspositie van een onderneming niet noodzakelijk het bestaan van een economisch afhankelijke situatie tussen twee ondernemingen.
Met betrekking tot misbruik van een positie van economische afhankelijkheid is daarentegen een dominante machtspositie van een onderneming noch een noodzakelijke voorwaarde, noch een voldoende voorwaarde.
Oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen
De B2B wet heeft naast de bepalingen tegen onrechtmatige bedingen, misbruik van economische afhankelijkheid, naast de de reeds eerder bestaande verbodbepalingen op het misbruik van van economische machtpositie positie, ook een nieuwe regeling uitgewerkt inzake de oneerlijke marktpraktijken (of deloyale marktpraktijeken) tussen ondernemingen. Voor een groot deel maakt één en ander een herschikking uit van reeds eerder bestaande bepalingen, weze het met enkele toevoegingen.
Terwijl het verbod van onrechtmatige bedingen niet geldt voor financiële diensten en overheidsopdrachten en eruit voortvloeiende overeenkomsten, geldt het verbod van oneerlijke marktpraktijken zonder die uitzonderingen.
Afdeling 1. [1 Oneerlijke marktpraktijken]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-04/53, art. 26, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. VI.104. [1 Verboden is elke met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad waardoor een onderneming de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-21/23, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 31-05-2014>
Art. VI.104/1. [1 Zijn in het bijzonder oneerlijk in de zin van artikel VI.104, de marktpraktijken van ondernemingen jegens andere ondernemingen die :
1° misleidend zijn in de zin van artikelen VI.105 tot VI.109;
2° agressief zijn in de zin van de artikelen VI.109/1 tot VI.109/3;
3° een daad in de hand werkt die als een overtreding van dit boek of als een inbreuk met toepassing van de artikelen XV.83 tot 86 en XV.126 moet worden beschouwd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-04/53, art. 27, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling 2. [1 Misleidende marktpraktijken]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-04/53, art. 28, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. VI.105.[1 Als misleidend wordt beschouwd een marktpraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, een onderneming op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en haar er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat zij anders niet had genomen :
1° het bestaan of de aard van het product;
2° de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid, voordelen, risico's, uitvoering, samenstelling, accessoires, klantenservice en klachtenbehandeling, procédé en datum van fabricage of verrichting, levering, geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, hoeveelheid, specificatie, geografische of commerciële oorsprong, van het gebruik te verwachten resultaten, of de resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of controles;
3° de reikwijdte van de verplichtingen van de onderneming, de motieven voor de marktpraktijk en de aard van het verkoopproces, elke verklaring of symbool dat doet geloven dat de onderneming of het product sponsoring of directe of indirecte steun krijgt;
4° de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel;
5° de noodzaak van een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie;
6° de hoedanigheid, kenmerken en rechten van de onderneming of haar tussenpersoon, zoals haar identiteit, vermogen, kwalificaties, status, erkenning, affiliatie, connecties, industriële, commerciële of intellectuele eigendomsrechten of haar bekroningen en onderscheidingen;
7° de rechten van de andere onderneming, of de risico's die zij eventueel loopt;
8° marketing van een product, onder andere door vergelijkende reclame, op zodanige wijze dat verwarring wordt geschapen met andere producten, handelsmerken, handelsnamen en andere onderscheidende kenmerken van een concurrent;
9° de niet-nakoming door de onderneming van verplichtingen die opgenomen zijn in een sectorale gedragscode waaraan zij zich heeft gebonden, voor zover het niet gaat om een intentieverklaring maar om een verplichting die verifieerbaar is;
10° het mededelen van afbrekende gegevens over een andere onderneming, haar goederen, diensten of activiteit.]1
----------
(1)<W 2019-04-04/53, art. 29, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. VI.105/1. [1 Als misleidende omissie wordt beschouwd een marktpraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de andere onderneming, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en haar er toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat zij anders niet had genomen.
Als misleidende omissie wordt voorts beschouwd een marktpraktijk waarbij een onderneming essentiële informatie als bedoeld in het eerste lid, rekening houdend met de in die paragraaf geschetste details, verborgen houdt, op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laattijdig verstrekt, of het oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, en de andere onderneming er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat zij anders niet had genomen.
Indien het voor de marktpraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, wordt bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten met deze beperkingen rekening gehouden, alsook met maatregelen die de onderneming genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking te stellen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-04/53, art. 30, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. VI.106. [1 Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen is verboden elke reclame van een onderneming die :
1° een factuur of gelijkaardig document waarbij om betaling wordt gevraagd, bevat, die of dat de indruk wekt dat het goed of de dienst reeds werd besteld, terwijl dat niet het geval is;
2° essentiële informatie over de gevolgen van het door de bestemmeling gegeven antwoord verborgen houdt of op weinig duidelijke wijze weergeeft, of die de eigenlijke commerciële bedoeling, wanneer die niet duidelijk blijkt uit de context, verborgen houdt of op weinig duidelijke wijze weergeeft.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-21/23, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 31-05-2014>
Art. VI.107. [1 Het is verboden voor een onderneming ofwel rechtstreeks, ofwel via een betalingsformulier, een bestelformulier, een factuur, een aanbod, algemene voorwaarden, een voorstel tot verbetering of elk ander soortgelijk document, adverteerders te werven om hen in gidsen, adressenbestanden, telefoonboeken of soortgelijke lijsten of bestanden op te nemen, zonder ondubbelzinnig aan te geven dat deze werving een aanbod van overeenkomst tegen betaling uitmaakt en zonder in het vet en in het grootste lettertype dat in het document wordt gebruikt de duur van de overeenkomst en de hieraan verbonden prijs te vermelden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-21/23, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 31-05-2014>
Art. VI.108.
(Hernummerd in artikel VI.109/3 bij W 2019-04-04/53, art. 31, 2°, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019)
Art. VI.109.[1 Het is verboden een piramidesysteem op te zetten, te beheren of te promoten waarbij een onderneming tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder [2 voortkomt]2 uit het aanbrengen van nieuwe ondernemingen in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van producten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-21/23, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 31-05-2014>
(2)<W 2018-07-30/47, art. 9, 065; Inwerkingtreding : 15-09-2018>
Afdeling 3. [1 Agressieve marktpraktijken]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-04/53, art. 32, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. VI.109/1. [1 Als agressief wordt beschouwd een marktpraktijk die, in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de onderneming met betrekking tot het product aanzienlijk beperkt of kan beperken, waardoor zij ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht over een transactie een besluit te nemen dat zij anders niet had genomen.
Voor de toepassing van deze afdeling dient onder ongepaste beïnvloeding te worden verstaan : het uitbuiten door een onderneming van een machtspositie ten aanzien van de andere onderneming om, zelfs zonder gebruik van of dreiging met fysiek geweld, druk uit te oefenen op een wijze die haar vermogen om een geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-04/53, art. 33, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. VI.109/2. [1 Om te bepalen of er bij een marktpraktijk gebruik wordt gemaakt van intimidatie, dwang, inclusief lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, wordt rekening gehouden met :
1° het tijdstip, de plaats, de aard en de persistentie van de marktpraktijk;
2° het gebruik van dreigende of grove taal of gedragingen;
3° het bewust uitbuiten door de onderneming van bepaalde tegenslagen of omstandigheden die zo ernstig zijn dat zij het beoordelingsvermogen van de onderneming kunnen beperken, met het oogmerk haar besluit met betrekking tot het product te beïnvloeden;
4° door de onderneming opgelegde, kosten meebrengende of bovenmatige niet-contractuele belemmeringen ten aanzien van rechten die de andere onderneming uit hoofde van het contract wil uitoefenen, waaronder het recht om het contract te beëindigen of een ander product of een andere onderneming te kiezen;
5° het dreigen met maatregelen die wettelijk niet kunnen worden genomen;
6° de contractuele positie van een onderneming ten aanzien van de andere onderneming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-04-04/53, art. 34, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. VI.109/3.[2 Oud Artikel VI.108]2 [1 Het is verboden voor een onderneming om aan een andere persoon, zonder dat deze hierom eerst heeft verzocht, enig goed toe te zenden, met het verzoek dit tegen betaling van zijn prijs te verwerven, het te bewaren of het, zelfs kosteloos, aan de afzender terug te zenden.
Het is eveneens verboden voor een onderneming om aan een andere persoon, zonder dat deze hierom eerst heeft verzocht, enige dienst te verlenen met het verzoek die dienst, tegen betaling van zijn prijs, te aanvaarden.
[2 ...]2
In geen geval is de geadresseerde verplicht de verleende dienst of het toegezonden goed te betalen noch het terug te zenden. Het feit dat de geadresseerde niet reageert op de prestatie van de dienst of de levering van het goed betekent niet dat hij er mee instemt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-12-21/23, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 31-05-2014>
(2)<W 2019-04-04/53, art. 31, 080; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Sancties wegens oneerlijke marktpraktijken b2b
- Bij een schending van het verbod van oneerlijke marktpraktijken kan de belanghebbende onderneming van wie de belangen door de oneerlijke marktpraktijk zijn of kunnen worden aangetast, een vordering tot staking instellen voor de bevoegde voorzitter van de ondernemingsrechtbank (art. XVII.1 en XVII.7, eerste lid, 1° WER),
- eventuele bijkomende maatregel van openbaarmaking (art. XVII.4 WER)
- eventuele dwangsommen
- schadevergoeding op grond van 1382-1383 BW
- strafrechtelijk sancties (art. XV.83, eerste lid, 13°/1, 1° en 2° WER.
Merk op dat op een schending van het algemeen verbod van art. VI.104 WER geen strafsanctie werd voorzien.
Let wel: bij oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten, is de directeur-generaal van de algemene directie Economische inspectie van de FOD Economie houder van de vordering tot staking t.a.v. oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen (XVII.7, eerste lid, 2° WER).
De ministers die Economie en Middenstand tot hun bevoegdheid hebben, kunnen daarentegen mb t oneerlijke marktpraktijken gezamenlijk een stakingsvordering instellen, t.a.v. de specifieke categorieën van misleidende en agressieve marktpraktijken tussen ondernemingen 136 (art. XVII.7, eerste lid, 2°/2 WER 137 ). Maar die vorderingsbevoegdheid bestaat dan weer niet voor de marktpraktijken in de zin van art. VI.104/1, 3° WER, noch voor de andere oneerlijke marktpraktijken die niet onder één van de drie specifieke categorieën maar onder het algemene verbod van art. VI.104 WER vallen. De bevoegdheid van de minister werd voorzien voor de situaties waarin individuele ondernemingen misschien geen vordering zouden durven instellen uit angst voor vergeldingsmaatregelen.
Uitsluiting kernbedingen
De beoordeling van het onrechtmatige karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren producten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd
zie art. 16 houdende wijziging van het Wetboek van Economisch Recht met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen tot invoeging van art. VI.91/3 in het WER:
Art. 16. van de wet van 4 april 2019 In dezelfde titel 3/1, wordt een artikel VI.91/3 ingevoegd, luidende :
"Art. VI.91/3. § 1. Voor de toepassing van deze titel is elk beding van een overeenkomst gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meer andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen, onrechtmatig.
§ 2. Voor de beoordeling van het onrechtmatige karakter van een beding van een overeenkomst worden alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, de algemene economie van de overeenkomst, alle geldende handelsgebruiken, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de producten waarop de overeenkomst betrekking heeft.
Voor de beoordeling van het onrechtmatige karakter wordt tevens rekening gehouden met het in artikel VI.91/2, eerste lid, bepaalde vereiste van duidelijkheid en begrijpelijkheid van het beding.
De beoordeling van het onrechtmatige karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren producten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.".