Het verhaal
Een man, Lothario, wordt ervan beschuldigd Barbertje te hebben vermoord. De rechter veroordeelt hem ter dood. Lothario verdedigt zich: hij heeft Barbertje altijd goed verzorgd, en hij weet niets van de moord. Dat maakt de zaak alleen maar erger: de rechter beschuldigt hem ook nog van eigenwaan, en ook daar staat de doodstraf op.
Op dat moment komt Barbertje - springlevend - de rechtszaal binnenwandelen. De rechter moet toegeven dat Lothario niet van moord beschuldigd kan worden. Hij is echter nog steeds schuldig aan eigenwaan en wordt daarvoor ter dood veroordeeld.
Verwijzingen
In de parabel aan het begin van de Max Havelaar wordt verwezen naar een toneelstuk van Lessing, Nathan der Weise. In dit stuk heeft de Jood Nathan zich ontfermd over een christelijk gedoopt meisje en haar in alle deugd opgevoed, maar zonder enig geloof. De patriach veroordeelde hem: Thut nichts, der Jude wird verbrannt.
De naam Lothario is door Multatuli (E.D. Dekker) ontleend aan Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre (A.Kets-Vree, Tekst-kritische uitgave Max Havelaar, deel 2, voorwerk, p.5)
Barbertje moet hangen
Waar komt de zegswijze Barbertje moet hangen vandaan?
Barbertje moet hangen betekent 'íémand moet de schuld krijgen, of hij/zij het nu gedaan heeft of niet'.
De zegswijze is ontleend aan het motto van de Max Havelaar (1860), het beroemde boek van Multatuli. Dat motto begint met de volgende dialoog:
GERECHTSDIENAAR
Mynheer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.
RECHTER
Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?
GERECHTSDIENAAR
Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.
RECHTER
Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan. Hy moet hangen.
Uit dit citaat wordt duidelijk dat de zegswijze verkeerd geciteerd is: het is juist Barbertje die vermoord zou zijn, en haar mán moet daarvoor hangen. (Even later komt Barbertje zelf opdagen (springlevend en kerngezond), maar haar man moet volgens de rechter toch "hangen", op beschuldiging van "eigenwaan".)
Wanneer de persoonsverwisseling in Barbertje moet hangen voor het eerst voorkwam, is niet bekend. Het oudst bekende voorbeeld dateert van 18 april 1909 en stond in De Amsterdammer. (Bron: Genootschap Onze taal)
De volledige tekst
Onuitgegeven toneelstuk
Eerste bladzijde van de Max Havelaar
Gerechtsdienaar: Meneer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.
Rechter: Die man moet hangen. Hoe heeft hij dat aangelegd?
Gerechtsdienaar: Hij heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.
Rechter: Daaraan heeft hij zeer verkeerd gedaan… hij moet hangen.
Lothario: Rechter, ik heb Barbertje niet vermoord! Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd… ik kan getuigen bijbrengen, die verklaren zullen dat ik ’n goed mens ben, en geen moordenaar.
Rechter: U moet hangen! U verzwaart uw misdaad door uw eigenwaan. Het past niet aan iemand die… van iets beschuldigd is, zich voor ’n goed mens te houden.
Lothario: Maar rechter, er zijn getuigen die het zullen bevestigen. En daar ik nu beschuldigd ben van moord…
Rechter: U moet hangen! U hebt Barbertje stukgesneden, ingezouten, en u bent ingenomen met uzelf… drie kapitale delicten! Wie bent u, vrouwtje?
Vrouwtje: Ik ben Barbertje…
Lothario: Goddank! Rechter, u ziet dat ik haar niet vermoord heb!
Rechter: Hm… ja… zo! Maar het inzouten?
Barbertje: Nee, rechter, hij heeft me niet ingezouten. Hij heeft mij integendeel veel goeds gedaan. Hij is ’n edel mens!
Lothario: U hoort het rechter, ze zegt dat ik ’n braaf mens ben…
Rechter: Hm… het derde punt blijft dus bestaan. Gerechtsdienaar, voer die man weg, hij moet hangen. Hij is schuldig aan eigenwaan. Griffier, citeer in de premissen de jurisprudentie van Lessings patriarch…