Toekomstig recht
Vanaf 1 juni 2014 is de nieuwe wetgeving inzake het statuut van wilsonbekwame personen van kracht.
De hervorming in grote lijnen:
• het voorlopig bewind wordt het enige beschermingsstatuut, maar wordt aanzienlijk hervormd
• het voorlopig bewind heeft voortaan ook betrekking op de persoon van de onbekwame
• de vrederechter is de bewindsrechter
• onderscheid tussen buitengerechtelijke (soort lastgeving) en gerechtelijke bescherming
• subsidiariteit: wat de beschermde persoon zelf kan, doet hij zelf
• zeven verschillende regimes uitgewerkt + duidelijk aangeduid voor welke rechtshandeling welk regime geldt
• heropwaardering van de vertrouwenspersoon
verbod voor de professionele bewindvoerder en zijn familie om een schenking of legaat te ontvangen van de beschermde persoon
Hoofdstuk II (art. 489 tot 512) wordt vervangen bij art. 28 en volgende Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 233).
Hoofdstuk II. 1[Beschermde personen]1
Afdeling 1. Toepassingsgebied
[Art. 488/1
De meerderjarige die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan onder bescherming worden geplaatst, indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist.
Een minderjarige kan vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar onder bescherming worden geplaatst, indien vaststaat dat hij bij zijn meerderjarigheid in de toestand zal verkeren als bedoeld in het eerste lid.
[Art. 488/2
Een beschermingsmaatregel over de goederen kan worden bevolen voor meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, indien en voor zover de bescherming van hun belangen dit vereist.
Afdeling 2. Buitengerechtelijke bescherming
[Art. 489
De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op daden van vertegenwoordiging die betrekking hebben op de goederen.
[Art. 490
De bijzondere of algemene lastgeving verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon waarvoor geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, en die in het bijzonder tot doel heeft om voor hem een buitenrechterlijke bescherming te regelen, wordt geregistreerd in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
Het verzoek tot registratie gebeurt door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever en subsidiair van zijn woonplaats, of door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld.
In deze overeenkomst kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen.
Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie van de lastgevingsovereenkomst laat de griffier of de notaris deze opnemen in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. Hij bepaalt welke overheden gratis toegang hebben tot het centraal register en bepaalt het tarief van de kosten voor de registratie van de overeenkomsten.
De lasthebber en de meerderjarige of ontvoogde minderjarige lastgever die wilsbekwaam is en voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1 kunnen op ieder ogenblik hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen schriftelijk ter kennis brengen van de in het tweede lid bedoelde griffie of notaris, met opgave van de redenen voor deze beslissing. De lastgever kan op dezelfde wijze ook de beginselen wijzigen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen en die zijn opgenomen in die overeenkomst. De griffier of de notaris die in kennis is gesteld van de beslissing om de overeenkomst te beëindigen, brengt de griffier of notaris door wiens tussenkomst de overeenkomst werd geregistreerd hiervan op de hoogte. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte of op het afschrift. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig het vierde lid.
[Art. 490/1
§ 1
De in artikel 490 bedoelde bijzondere of algemene lastgeving eindigt niet van rechtswege wanneer de lastgever verkeert in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 en 488/2.
In afwijking van het eerste lid kunnen in dat geval niet als lasthebber optreden:
1°
de personen op wie een in afdeling 3 bedoelde rechterlijke beschermingsmaatregel van toepassing is;
2°
de personen die krachtens artikel 496/6 geen bewindvoerder mogen zijn.
§ 2
De vrederechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de lastgever, de lasthebber, iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings, een beslissing treffen omtrent de uitvoering van de lastgeving. De artikelen 1241 en 1243 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
Ingeval de vrederechter vaststelt dat de lastgever zich bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lastgever en dat de lasthebber zijn opdracht heeft aanvaard, beveelt hij dat de lastgeving geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 490/2. De beslissing wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de verzoeker, de lastgever en de lasthebber.
In het tegenovergestelde geval kan de vrederechter, bij een met bijzondere redenen omklede beschikking, met toepassing van artikel 492/1 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen die de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigt, of daarbovenop komt. De bepalingen van deel IV, boek IV, hoofdstuk X, afdeling I van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
§ 3
De handelingen die de lasthebber in naam en voor rekening van de lastgever heeft verricht, kunnen, ingeval de lastgevingsovereenkomst niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 1, nietig worden verklaard in geval van benadeling, als de lasthebber wist of had moeten weten dat de lastgever zich op dat tijdstip kennelijk bevond in een toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2. De rechter beoordeelt de nietigheid van de handelingen, met inachtneming van de rechten van de derden die te goeder trouw zijn. De nietigheid doet geen afbreuk aan eventuele aansprakelijkheidsvorderingen die de lastgever tegen de lasthebber kan instellen.
[Art. 490/2
§ 1
Behoudens andersluidende wettelijke bepaling is de in artikel 490 bedoelde lastgeving onderworpen aan de artikelen 1984 tot 2010.
Bij de uitvoering van zijn opdracht neemt de lasthebber, voor zover mogelijk, de door de lastgever overeenkomstig artikel 490, derde lid, opgegeven beginselen in acht.
De lasthebber pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen overleg met de lastgever. Hij brengt de lastgever alsook, in voorkomend geval, de in de lastgevingsovereen-komst aangewezen derden op de hoogte van de handelingen die hij verricht.
Wanneer de belangen van de lasthebber in strijd zijn met die van de lastgever, stelt de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de lastgever of iedere belanghebbende, een lasthebber ad hoc aan. De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van toepassing.
De gelden en de goederen van de lastgever worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijke vermogen van de lasthebber. De banktegoeden van de lastgever worden op zijn naam ingeschreven.
Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden geschillen tussen hen door de vrederechter op verzoek beslecht in het belang van de lastgever. De in artikel 1252 bedoelde procedure van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing.
§ 2
De vrederechter kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de lastgeving, ingeval de uitvoering ervan van die aard is dat de belangen van de lastgever in gevaar worden gebracht of de lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen moet worden door een rechterlijke beschermingsmaatregel die de belangen van de lastgever beter dient. Hij kan tevens de uitvoering van de lastgeving onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als die welke gelden bij een rechterlijke beschermingsmaatregel. De vrederechter kan zich hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van elke belanghebbende evenals de procureur des Konings, uitspreken over de voorwaarden en nadere regels tot uitvoering van de lastgeving. Op de niet-naleving van de opgelegde voorwaarden met betrekking tot de lastgeving staan dezelfde sancties als die welke gelden voor een rechterlijke beschermingsmaatregel.
Artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing.
§ 3
De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel neemt een einde:
1°
ingeval de lastgever zich niet meer bevindt in de toestand als bedoeld in artikel 488/1 of 488/2;
2°
door de kennisgeving van de opzegging van de lastgeving door de lasthebber overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
3°
door de kennisgeving van de herroeping van de lastgeving door de lastgever overeenkomstig artikel 490, vijfde lid;
4°
door het overlijden van de lastgever of van de lasthebber of door diens plaatsing onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, overeenkomstig artikel 492/1;
5°
door een beslissing van de vrederechter genomen overeenkomstig § 2 of artikel 490/1, § 2, derde lid.
Afdeling 3. Rechterlijke bescherming
Onderafdeling 1. Definities
[Art. 491
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a)
beschermde persoon: een meerderjarige persoon die door een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meer handelingen te stellen;
b)
handelingen: materiële handelingen, rechtshandelingen of proceshandelingen;
c)
rechtshandelingen: handelingen die voor vertegenwoordiging vatbaar zijn en gesteld worden met het oog op het genereren van rechtsgevolgen;
d)
proceshandelingen: alle handelingen die betrekking hebben op het optreden in rechte als eiser of verweerder;
e)
bekwaamheid: de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen;
f)
bijstand: wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 2, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon zelf, maar niet zelfstandig een bepaalde handeling mag stellen;
g)
vertegenwoordiging: wijze waarop de in hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde onbekwaamheid wordt opgevangen waarbij de beschermde persoon niet zelfstandig, noch zelf een bepaalde handeling mag stellen.
Onderafdeling 2. De onbekwaamheid
[Art. 492
De vrederechter kan ten aanzien van de persoon bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat. De buitengerechtelijke beschermingsmaatregel blijft van toepassing in de mate dat hij verenigbaar is met de rechterlijke beschermingsmaatregel. In voorkomend geval bepaalt de vrederechter de voorwaarden waaronder de lastgeving verder kan worden uitgevoerd.
[Art. 492/1
§ 1
De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon beveelt, bepaalt de handelingen in verband met de persoon waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden en zijn gezondheidstoestand. Hij somt deze handelingen uitdrukkelijk op in zijn beschikking.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking blijft de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen in verband met zijn persoon.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot:
1°
de keuze van zijn verblijfplaats;
2°
het geven van de toestemming tot huwen bedoeld in artikel 75 en 146;
3°
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
4°
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
5°
het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming bedoeld in artikel 230;
6°
het instellen van en zich verweren tegen een vordering tot scheiding van tafel en bed bedoeld in artikel 311bis;
7°
het erkennen van een kind overeenkomstig artikel 327;
8°
het voeren van gedingen als eiser of als verweerder betreffende zijn afstamming bedoeld in boek I, titel VII;
9°
de uitoefening van het ouderlijk gezag over de persoon van de minderjarige, bedoeld in boek I, titel IX;
10°
de aflegging van een verklaring van wettelijke samenwoning bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
11°
in voorkomend geval, het afleggen van een verklaring tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, bedoeld in hoofdstuk III van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van 28 juni 1984;
12°
de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens;
13°
de uitoefening van het recht bedoeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord;
14°
het richten van een verzoek tot naams- of voornaamswijziging, bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen;
15°
de uitoefening van de rechten van de patiënt, bedoeld in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt;
16°
het verlenen van de toestemming om een experiment op de menselijke persoon uit te voeren overeenkomstig artikel 6 van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon;
17°
het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen zoals bedoeld in artikel 5 of artikel 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen;
18°
de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden, bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden
§ 2
De vrederechter die een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden, van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen en van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de handelingen of categorieën van handelingen in verband met de goederen waarvoor deze onbekwaam is.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking is de beschermde persoon bekwaam voor alle handelingen met betrekking tot de goederen.
De vrederechter oordeelt in zijn beschikking in ieder geval uitdrukkelijk over de bekwaamheid van de beschermde persoon met betrekking tot:
1°
het vervreemden van zijn goederen;
2°
het aangaan van een lening;
3°
het in pand geven of hypothekeren van zijn goederen alsook het geven van de toestemming tot doorhaling van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling;
4°
het afsluiten van een pachtcontract, een handelshuurovereenkomst of een gewone huurovereenkomst van meer dan negen jaar;
5°
het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel;
6°
het aanvaarden van een schenking of een legaat onder bijzondere titel;
7°
het optreden in rechte als eiser en verweerder;
8°
het afsluiten van een overeenkomst van onverdeeldheid;
9°
het aankopen van een onroerend goed;
10°
het aangaan van een dading of het afsluiten van een arbitrageovereenkomst;
11°
het voortzetten van een handelszaak;
12°
het berusten in een vordering betreffende onroerende rechten;
13°
het schenken onder levenden;
14°
het aangaan of wijzigen van een huwelijkscontract;
15°
het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
16°
het stellen van handelingen met betrekking tot het dagelijkse beheer;
17°
de uitoefening van het wettelijk bewind over de goederen van de minderjarige bedoeld in boek I, titel IX.
In voorkomend geval verduidelijkt de vrederechter in zijn beschikking welke de in het derde lid, 16°, bedoelde handelingen zijn die betrekking hebben op het dagelijkse beheer.
§ 3
Ingeval de vrederechter zowel een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de persoon als een rechterlijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen beveelt, bepaalt hij in twee onderscheiden delen van zijn beschikking de handelingen met betrekking tot de persoon en de handelingen met betrekking tot de goederen waarvoor de beschermde persoon onbekwaam is.
[Art. 492/2
De vrederechter kan de vertegenwoordiging bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling slechts bevelen ingeval de bijstand bij het verrichten van die handeling niet volstaat.
Indien de beschikking geen andersluidende aanwijzing bevat, wordt de beschermde persoon alleen bijgestaan bij het verrichten van de handelingen waarvoor hij onbekwaam is verklaard.
Ten aanzien van een in artikel 488/2 bedoelde persoon kan de vrederechter enkel de bijstand bevelen bij bepaalde of alle handelingen die betrekking hebben op de goederen van de beschermde persoon.
[Art. 492/3
De rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad wat betreft de handelingen bedoeld in artikel 499/7, §§ 1 en 2. Voor de andere handelingen heeft de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder.
[Art. 492/4
De vrederechter kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, een einde maken aan de rechterlijke beschermingsmaatregel of de inhoud ervan wijzigen. De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. In voorkomend geval eindigt de rechterlijke beschermingsmaatregel op de dag van de beschikking.
Uiterlijk twee jaar na het uitspreken van de in artikel 492/1 bedoelde beschikking wordt de rechterlijke beschermingsmaatregel geëvalueerd overeenkomstig het eerste lid.
De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon, door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen of in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde. Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde.
[Art. 492/5
De Koning stelt, op eensluidend advies van de Orde van geneesheren en de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap, een lijst op met de gezondheidstoestanden die geacht worden op ernstige en aanhoudende wijze het vermogen van de te beschermen persoon om zijn belangen van vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, zelfs met behulp van bijstand, aan te tasten.
Ingeval uit de in artikel 1241 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde geneeskundige verklaring blijkt dat de te beschermen persoon in een gezondheidstoestand is die voorkomt in de in het eerste lid bedoelde lijst, dan zijn de artikelen 492/1, § 2, derde en vierde lid, en 492/4, tweede lid, niet van toepassing en wordt, in afwijking van artikel 492/1, § 3, en bij gebreke van aanwijzingen in de beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, de te beschermen persoon vertegenwoordigd bij het stellen van alle rechtshandelingen of proceshandelingen met betrekking tot diens goederen.
De vrederechter kan alsnog tot een beoordeling op maat overgaan, ingeval hij dit noodzakelijk acht.
Onderafdeling 3. Sanctionering
[Art. 493
§ 1
De handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn persoon, zijn rechtens nietig.
Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, kan de nietigheid van die handelingen worden ingeroepen.
§ 2
De in artikel 499/7, § 2, bedoelde handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn overeenkomstig artikel 492/1, § 2, vastgestelde onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, zijn rechtens nietig.
Onder voorbehoud van het eerste lid, zijn de handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met zijn onbekwaamheid met betrekking tot zijn goederen, vastgesteld overeenkomstig artikel 492/1, § 2, nietig in geval van benadeling. De nietigheid wordt door de rechter beoordeeld rekening houdend met de rechten van derden te goeder trouw. De rechter kan echter de verbintenissen die de beschermde persoon door aankopen of op een andere wijze mocht hebben aangegaan ook verminderen, ingeval zij buitensporig zijn; de rechter houdt daarbij rekening met het vermogen van de beschermde persoon, de goede trouw van de personen die met hem hebben gehandeld en het nut of de nutteloosheid van de uitgaven.
Indien handelingen bedoeld in de artikelen 905 en 1397/1 voorwaardelijk werden toegestaan door de vrederechter, maar door de beschermde persoon werden verricht zonder dat die voorwaarden in acht werden genomen, zijn deze handelingen rechtens nietig.
§ 3
De nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon en zijn bewindvoerder worden ingeroepen. De nietige handeling kan tijdens de duur van de beschermingsmaatregel bevestigd worden door zijn bewindvoerder. Als het om een in artikel 499/7 bedoelde handeling gaat, verleent de vrederechter een bijzondere machtiging aan de bewindvoerder. De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van toepassing.
Wanneer de beschermde persoon als zodanig wordt toegelaten tot herstel in zijn recht tegen zijn verbintenissen, kan hetgeen ten gevolge van die verbintenissen is betaald tijdens de bescherming van hem niet worden teruggevorderd, tenzij bewezen is dat het betaalde hem tot voordeel heeft gestrekt.
§ 4
Dit artikel is van toepassing op de handelingen die de beschermde persoon die zich laat bijstaan, heeft gesteld in strijd met artikel 498/1.
[Art. 493/1
De vordering tot nietigverklaring verjaart door verloop van vijf jaren.
Deze termijn loopt tegen de beschermde persoon vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de bewindvoerder.
De termijn loopt tegen zijn erfgenamen vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger.
De verjaring die tegen de beschermde persoon is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen.
De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van de medecontractant die te kwader trouw was.
[Art. 493/2
Elke handeling die is verricht voordat de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolgen had, kan worden vernietigd, indien de oorzaak van de maatregel kennelijk bestond ten tijde van het verrichten van die handelingen.
[Art. 493/3
Na het overlijden van de beschermde persoon kunnen de door hem ten bezwarende titel verrichte handelingen niet worden betwist op grond van zijn gezondheidstoestand, dan voor zover de rechterlijke bescherming was uitgesproken of gevorderd voor zijn overlijden, tenzij het bewijs van wilsonbekwaamheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit.
Trefwoorden:
- Gerechtelijke onbekwaamverklaring, algemeen
Art. 489
1[Een meerderjarige die zich in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid bevindt, moet worden onbekwaam verklaard, zelfs wanneer in die staat heldere tussenpozen voorkomen.]1
Vervangen bij art. 3 (art. 94) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 4 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).
Geselecteerde rechtspraak
Voor de toevoeging van een gerechtelijk raadsman aan een zwakzinnige volstaat het dat de betrokkene, zonder zich te bevinden in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid, een karakterstoornis vertoont die hem wel niet volledig ontoerekenbaar maakt maar die niettemin zijn geestelijke integriteit ernstig vermindert en hem in een toestand brengt waarin het gevaar voor abnormale, onbeheerste en voor zijn vermogen schadelijke handelingen reëel is (Cass., 2 april 1976, Pas., 1976, I, 852; Arr. Cass., 1976, 389).
De omstandigheid dat een beklaagde door de burgerlijke rechter met toepassing van art. 489 BW onbekwaam werd verklaard, doet geen afbreuk aan de vrije beoordeling door de strafrechter van de geestestoestand van die beklaagde (Cass. P.95.1011.N, 17 oktober 1995).
Trefwoorden:
- Aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid (gerechtelijke onbekwaamverklaring)
Art. 490 – 501
1[...]
Opgeheven bij art. 2 (art. 19) W. 10 oktober 1967 (B.S., 31 oktober 1967), met ingang van 1 januari 1969 (art. 3 K.B. 4 november 1968 (B.S., 13 november 1968)).
Verwijzingen
Zie art. 1238 e.v. Ger. W.
Art. 502
De onbekwaamverklaring of de benoeming van een raadsman heeft haar gevolgen vanaf de dag van het vonnis. Alle handelingen die daarna verricht worden door de onbekwaamverklaarde, of zonder de bijstand van de raadsman, zijn rechtens nietig.
Verwijzingen
Zie B.W. art. 489 en noot, 503, 513-515, 901, 1108, 1124, 1125, 1304, 1312, 1386bis, 2003; Ger. W. art. 1238-1253.
Geselecteerde rechtspraak
Het vonnis van onbekwaamverklaring heeft geen terugwerkende kracht (Cass., 10 februari 1853, Pas., 1853, I, 215).
Het huwelijk dat door een onbekwaamverklaarde werd aangegaan is volstrekt nietig (Cass., 21 februari 1895, Pas., 1895, I, 109).
Art. 503
De handelingen die vóór de onbekwaamverklaring verricht zijn, kunnen vernietigd worden, indien de oorzaak van de onbekwaamverklaring kennelijk bestond ten tijde dat die handelingen zijn verricht.
Verwijzingen
Zie B.W. art. 502 en noot, 901, 1108, 1304.
Geselecteerde rechtspraak
De rechters moeten in geweten en met wijsheid nagaan of de rechtvaardigheid en de billijkheid aansturen op de vernietiging van handelingen die vóór de onbekwaamverklaring verricht zijn. Hun besluit hangt alsdan af van de beoordeling van de feiten en omstandigheden van de zaak, waaromtrent voorziening in cassatie uitgesloten is (Cass., 10 februari 1853, Pas., 1853, I, 215).
Wanneer een lening, aangegaan vóór de onbekwaamverklaring maar op een ogenblik dat de oorzaak van de onbekwaamverklaring algemeen bekend was, wordt nietig verklaard, houdt het feit dat de ontleende gelden hebben gediend om een vorige lening, ook in deze periode aangegaan en dus ook vernietigbaar, terug te betalen, niet noodzakelijk in dat de nietigverklaarde lening in het belang van de onbekwame is aangewend (Cass., 5 september 1868, Pas., 1869, I, 19).
De feitenrechters oordelen soeverein over de kennelijkheid van de oorzaak van de onbekwaamverklaring ten tijde dat die handelingen zijn verricht (Cass., 9 juni 1904, Pas., 1904, I, 257).
Trefwoorden:
- Gevolgen gerechtelijke onbekwaamverklaring
Art. 504
Na iemands dood kunnen de door hem verrichte handelingen niet worden betwist op grond van krankzinnigheid, dan voor zover de onbekwaamverklaring was uitgesproken of gevorderd vóór zijn overlijden; tenzij het bewijs van de krankzinnigheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit.
Verwijzingen
Zie B.W. art. 503 en noot, 901, 1304.
Art. 505
1[...]
Opgeheven bij art. 37 W. 24 juni 1970 (B.S., 21 augustus 1970).
Art. 506
2[...]
VORIGE VERSIE(S)
Opgeheven bij art. 24 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Vervangen bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).
Art. 507
1[...]
Opgeheven bij enig art. W. 10 augustus 1909 (B.S., 15 augustus 1909).
Art. 508
Met uitzondering van de echtgenoten, de bloedverwanten in de opgaande en die in de nederdalende lijn, is niemand verplicht de voogdij over een onbekwaamverklaarde meer dan tien jaren te behouden. Na verloop van die tijd kan de voogd vragen dat hij wordt vervangen en dit moet hem worden toegestaan.
Art. 509
De onbekwaamverklaarde staat gelijk met een minderjarige, wat betreft zijn persoon en zijn goederen; de wetten op de voogdij over minderjarigen zijn van toepassing op de voogdij over onbekwaamverklaarden.
1[Op vordering van het openbaar ministerie wordt van het vonnis binnen tien dagen na de uitspraak aan de territoriaal bevoegde vrederechter kennisgegeven.]1
VORIGE VERSIE(S)
Gewijzigd bij art. 25 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Geselecteerde rechtspraak
De onbekwaamverklaarde meerderjarige heeft zijn woonplaats bij voogd (Cass., 20 oktober 1976, Arr. Cass., 1977, 220; Pas., 1977, I, 221).
De onbekwaamverklaarde kan geen rechtsvordering en dus ook geen voorziening in cassatie instellen. Hij moet worden vertegenwoordigd door zijn voogd (Cass., 13 november 1978, Arr. Cass., 1978-79, 310; Pas., 1979, I, 319).
De rechter die beslist dat een bepaald door een wettelijk onbekwame persoonlijk gesloten valutatermijncontract rechtsgeldig tot stand is gekomen, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht wanneer hij vaststelt dat de voor die onbekwame aangestelde curator hem voorafgaandelijk een bijzondere machtiging heeft gegeven om een onbepaald aantal valutacontracten af te sluiten zonder dat deze machtiging een lastgeving inhoudt of een algemene delegatie van bevoegdheden, en dat de curator deze tot dat bepaald valutatermijncontract niet schriftelijk heeft willen bevestigen (Cass. (1e k.) AR C.98.0485.N, 2 juni 2000).
Art. 510
De inkomsten van de onbekwaamverklaarde moeten in hoofdzaak aangewend worden om zijn lot te verzachten en zijn genezing te bespoedigen. 2[...]
VORIGE VERSIE(S)
Gewijzigd bij art. 26 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Gewijzigd bij art. 18 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Art. 511
2[Wanneer een kind van een onbekwaamverklaarde een huwelijk wenst aan te gaan, worden het verlenen van huwelijksgoed of van een voorschot op zijn erfdeel, geregeld door de voogd die daartoe door de vrederechter behoorlijk gemachtigd is.]2
VORIGE VERSIE(S)
Vervangen bij art. 27 W. 29 april 2001 (B.S., 31 mei 2001 (tweede uitg.)), met ingang van 1 augustus 2001 (art. 90).
Franse tekst gewijzigd bij art. 3 W. 15 december 1949 (B.S., 1-3 januari 1950).
Art. 512
De onbekwaamverklaring eindigt met de oorzaken die daartoe aanleiding hebben gegeven; echter wordt de opheffing niet uitgesproken dan met inachtneming van de vormen die voorgeschreven zijn om de onbekwaamverklaring te bekomen, en de onbekwaamverklaarde zal de uitoefening van zijn rechten niet kunnen hervatten dan na het vonnis van opheffing.
Geselecteerde rechtspraak
Het vonnis dat de onbekwaamverklaring opheft heeft gezag van gewijsde zolang er geen beroep werd aangetekend. Degene wiens onbekwaamverklaring opgeheven werd is terug bekwaam vanaf (de uitspraak van) het vonnis en ofschoon hij overleden is voor het verstrijken van de termijn om beroep aan te tekenen (Cass., 29 november 1900, Pas., 1901, I, 61).
De vordering tot onbekwaamverklaring of tot opheffing van de onbekwaamverklaring dooft uit door de dood van de onbekwame. Het derdenverzet, gericht tegen het vonnis dat de opheffing van de onbekwaamverklaring heeft bevolen, is niet ontvankelijk na de dood van de onbekwame (Cass., 15 juni 1922, Pas., 1922, I, 360).
Trefwoorden:
- Gerechtelijke onbekwaamverklaring, algemeen
Hoofdstuk II/1. (...)
Toekomstig recht
Hoofdstuk II/1 (art. 494 tot 512) wordt ingevoegd bij art. 52 Wet 17 maart 2013 (BS 14 juni 2013 (ed. 2)), met ingang van 1 juni 2014 (art. 233).
Hoofdstuk II/1. Het bewind
Afdeling 1. Definities
[Art. 494
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a)
beschermde persoon: een meerderjarige persoon die door een beslissing genomen overeenkomstig artikel 492/1 onbekwaam werd verklaard om één of meerdere handelingen te stellen;
b)
bewindvoerder over de persoon: persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn persoon waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
c)
bewindvoerder over de goederen: persoon die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen met betrekking tot zijn goederen waarvoor hij onbekwaam werd verklaard overeenkomstig artikel 492/1;
d)
vertrouwenspersoon: persoon die als bemiddelaar optreedt tussen de bewindvoerder over de persoon, de bewindvoerder over de goederen en de beschermde persoon, de mening vertolkt van de beschermde persoon in de bij de wet bepaalde gevallen indien hij daar zelf niet toe in staat is of hem ondersteunt bij het uiten van zijn mening ingeval hij dit niet zelfstandig kan en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind;
e)
bijstand: het optreden van de bewindvoerder ter vervolmaking van de rechtsgeldigheid van een handeling gesteld door de beschermde persoon zelf;
f)
vertegenwoordiging: het optreden van de bewindvoerder in naam en voor rekening van de beschermde persoon;
g)
beheer: het optreden van de bewindvoerder door het stellen van handelingen met betrekking tot de goederen die niet vatbaar zijn voor vertegenwoordiging.
Afdeling 2. Ontstaan van het bewind
[Art. 495
Het bewind over beschermde personen ontstaat wanneer de vrederechter:
–
een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon bijstand verleent bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen;
–
een rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt overeenkomstig artikel 492/1 en een persoon die de beschermde persoon vertegenwoordigt bij het stellen van handelingen moet worden aangewezen.
Afdeling 3. Organisatie van het bewind
[Art. 496
Iedere persoon voor wie geen rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1 werd genomen kan, ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats of, bij gebrek daaraan, van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent de aan te wijzen bewindvoerder of vertrouwenspersoon indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zou bevelen.
In dezelfde verklaring kunnen een aantal beginselen worden opgenomen die de bewindvoerder met een opdracht van vertegenwoordiging in acht moet nemen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Van deze verklaring wordt een authentieke akte opgesteld. De vrederechter met bijstand van de griffier kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker, zelfs buiten zijn kanton, naar diens verblijfplaats of woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.
Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke overheden gratis toegang tot het centraal register hebben. De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.
Vooraleer de vrederechter de rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt, gaat de griffier na of in het in het vierde lid bedoelde register een verklaring werd opgenomen. Als dit het geval is, laat hij door de notaris of de griffier van het vredegerecht waar de akte tot aanwijzing van een bewindvoerder en van een vertrouwenspersoon werd verleden, een eensluidend verklaard afschrift overzenden.
De in het eerste lid bedoelde persoon kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de herroeping op de gewijzigde akte.
[Art. 496/1
§ 1
De ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt of een lid van de naaste familie die als bewindvoerder werd aangesteld, kunnen ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen bewindvoerder indien de bewindvoerder het mandaat zelf niet langer kan uitoefenen.
Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter een bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde bewindvoerder, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.
§ 2
De persoon die tot vertrouwenspersoon werd aangesteld door de beschermde persoon kan ten overstaan van de vrederechter die het administratief dossier beheert een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen vertrouwenspersoon indien hij deze functie zelf niet langer kan uitoefenen. Van deze verklaring wordt een akte opgesteld, waarvan een eensluidend verklaard afschrift wordt gevoegd bij het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.
Telkens als de vrederechter die het administratief dossier beheert een vertrouwenspersoon aanstelt ter vervanging of opvolging van de in het eerste lid bedoelde vertrouwenspersoon, gaat hij vooraf na of in het administratief dossier een verklaring werd opgenomen.
[Art. 496/2
Indien de persoon die overeenkomstig de artikelen 496 en 496/1 is aangewezen, de bewindvoering aanvaardt, homologeert de vrederechter de aanwijzing, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking, uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd.
De vrederechter mag de homologatie ook weigeren op grond van het uittreksel uit het strafregister van de aangewezen persoon.
[Art. 496/3
Indien van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 496 en 496/1 geen gebruik is gemaakt of indien het niet mogelijk was de gemaakte keuze te volgen, kiest de vrederechter een bewindvoerder die geschikt is om de te beschermen persoon bij te staan of te vertegenwoordigen.
De vrederechter kiest als bewindvoerder over de persoon bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon, rekening houdend met de mening van deze persoon, alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn leefomstandigheden en zijn gezinstoestand.
De vrederechter wijst bij voorkeur de bewindvoerder over de persoon aan tot bewindvoerder over de goederen, tenzij dit strijdig is met het belang van de te beschermen persoon of er geen vertrouwenspersoon werd aangewezen. Bij afwezigheid van bewindvoerder over de persoon of ingeval de vrederechter oordeelt dat een andere persoon tot bewindvoerder over de goederen moet aangewezen worden, kiest hij als bewindvoerder over de goederen bij voorkeur de ouders of één van beide ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie, een persoon die instaat voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleidt in deze zorg, of een private stichting die zich uitsluitend inzet voor de te beschermen persoon, of de lasthebber bedoeld in artikel 490, rekening houdend met de mening van de te beschermen persoon alsook met zijn persoonlijke omstandigheden, de aard en samenstelling van het te beheren vermogen en de gezinstoestand van de te beschermen persoon.
[Art. 496/4
§ 1
De vrederechter kan, met uitzondering van de ouders van de te beschermen persoon, slechts één persoon tot bewindvoerder over de persoon aanwijzen.
§ 2
De vrederechter kan in het belang van de te beschermen persoon verscheidene bewindvoerders over de goederen aanstellen. In voorkomend geval verduidelijkt hij de bevoegdheden van de onderscheiden bewindvoerders en de wijze waarop zij deze bevoegdheden uitoefenen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder of bewindvoerders, wanneer hij alleen een handeling stelt die met het beheer van de goederen verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
[Art. 496/5
Niemand is verplicht de bewindvoering op zich te nemen.
[Art. 496/6
Mogen geen bewindvoerders zijn:
1°
personen ten aanzien van wie een rechterlijke of een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel werd genomen;
2°
rechtspersonen, met uitzondering van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon;
3°
bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon verblijft
4°
wat uitsluitend het bewind over de goederen betreft, personen die niet vrij over hun goederen kunnen beschikken;
5°
personen die, krachtens artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, volledig ontzet zijn uit het ouderlijk gezag.
[Art. 496/7
Onverminderd artikel 492/4 kan de vrederechter te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de beschermde persoon, van diens vertrouwenspersoon of bewindvoerder of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, bij een met redenen omklede beschikking, de bewindvoerder vervangen of diens bevoegdheden wijzigen. Ingeval er verscheidene bewindvoerders over de goederen werden aangesteld, kan hij daarenboven een einde maken aan de opdracht van een bewindvoerder of de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen wijzigen. De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure is van toepassing.
Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de bewindvoerder over de goederen waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht.
Afdeling 4. De werking van het bewind
Onderafdeling 1. Algemene bepalingen
[Art. 497
De bewindvoering is een persoonlijke opdracht die niet overgaat op de erfgenamen van de bewindvoerder.
De bewindvoering heeft tot doel de belangen van de beschermde persoon te behartigen. Zij bevordert, in de mate van het mogelijke, de autonomie van de beschermde persoon.
[Art. 497/1
De Koning kan de uitoefening van de functie van bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden, onder meer door het aantal personen te beperken van wie men bewindvoerder kan zijn.
[Art. 497/2
De volgende handelingen zijn niet vatbaar voor bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder:
1°
het geven van de toestemming tot huwen, bedoeld in de artikelen 75 en 146;
2°
het instellen van een vordering tot nietigverklaring van een huwelijk, bedoeld in de artikelen 180, 184 en 192;
3°
het vaststellen van de echtelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 214, tweede lid;
4°
de toestemming om over de gezinswoning te beschikken, bedoeld in artikel 220, § 1;
5°
het instellen van een vordering tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, bedoeld in artikel 229;
6°
het instellen van een vordering tot scheiding van tafel en bed, bedoeld in artikel 311bis;
7°
het indienen van een verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming, bedoeld in artikel 230;
8°
de erkenning van een kind, bedoeld in artikel 328;
9°
de toestemming tot de erkenning, bedoeld in artikel 329bis, § 2;
10°
het verzet tegen een rechtsvordering tot onderzoek naar het moederschap of het vaderschap, bedoeld in artikel 332quinquies, § 2
11°
het instellen van een vordering betreffende de afstamming, bedoeld in de artikelen 312, § 2, 314, 318, 322, 329bis, 330 en 332quinquies;
12°
het verlenen van de toestemming tot zijn adoptie, bedoeld in artikel 348-1;
13°
de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind van de beschermde persoon, alsook van de ouderlijke prerogatieven met betrekking tot de staat van de persoon van dit minderjarige kind;
14°
het afleggen van een verklaring tot wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 1, alsook de beëindiging van de wettelijke samenwoning, bedoeld in artikel 1476, § 2;
15°
het verlenen van de toestemming tot sterilisatie;
16°
het verlenen van de toestemming tot een handeling van medisch begeleide voortplanting zoals bedoeld in de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;
17°
de aangifte van de voortdurende en onomkeerbare innerlijke overtuiging te behoren tot het andere geslacht dan datgene dat is vermeld in de akte van geboorte bedoeld in artikel 62bis, § 1;
18°
het verzoek tot euthanasie bedoeld in artikel 3 en 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie;
19°
het verzoek tot uitvoering van een zwangerschapsafbreking bedoeld in artikel 350 van het Strafwetboek;
20°
het verlenen van de toestemming tot het stellen van handelingen die de fysieke integriteit of de intieme levenssfeer van de beschermde persoon raken, onverminderd de afwijkende bepalingen opgenomen in bijzondere wetten;
21°
het verlenen van de toestemming voor het gebruik van gameten of embryo's in vitro voor onderzoeksdoeleinden bedoeld in artikel 8 van de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo's in vitro;
22°
de uitoefening van het recht op weigering om een autopsie uit te voeren op zijn kind van minder dan achttien maanden bedoeld in artikel 3 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden;
23°
het verlenen van de toestemming tot afneming van bloed en bloedderivaten zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong;
24°
het schenken onder levenden, met uitzondering van de gebruikelijke geschenken in verhouding tot het vermogen van de beschermde persoon;
25°
het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking;
26°
de uitoefening van politieke rechten bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet.
[Art. 497/3
§ 1
Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden op verzoek door de vrederechter beslecht in het belang van de beschermde persoon, overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 2
Rechtshandelingen en beslissingen die zowel betrekking hebben op de persoon als op de goederen van de beschermde persoon mogen alleen met instemming van de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen worden genomen.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke bewindvoerder geacht te handelen met instemming van de andere bewindvoerder wanneer hij alleen een handeling stelt die met de rechterlijke beschermingsregeling verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
[Art. 497/4
In geval van belangentegenstelling tussen de beschermde persoon en zijn bewindvoerder wijst de vrederechter of de rechter bij wie de zaak aanhangig is, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de vertrouwenspersoon, van iedere belanghebbende of van de procureur des Konings, een bewindvoerder ad hoc aan.
De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van overeenkomstige toepassing, behoudens ingeval de rechter bij wie de zaak aanhangig is een bewindvoerder ad hoc aanwijst.
[Art. 497/5
Na de goedkeuring van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, kan de vrederechter de bewindvoerder, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de beschermde persoon. De vrederechter houdt bij de begroting van de bezoldiging rekening met de aard, de samenstelling en omvang van het beheerde vermogen, alsook met de aard, complexiteit en omvang van de door de bewindvoerder geleverde prestaties. Indien de bewindvoerder over de persoon niet werd aangesteld tot bewindvoerder over de goederen bepaalt de vrederechter welk aandeel in de bezoldiging elk van beiden ontvangt. De Koning kan de inkomsten bepalen die als basis dienen voor de begroting van de bezoldiging.
Ingeval de vrederechter vaststelt dat de bewindvoerder tekortschiet in de uitoefening van zijn opdracht, kan hij bij een met bijzondere redenen omklede beslissing weigeren een bezoldiging toe te kennen of een lagere bezoldiging toekennen.
Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. De Koning kan bepaalde kosten op forfaitaire wijze begroten.
De vrederechter kan de bewindvoerder, na overlegging van met redenen omklede staten, een vergoeding toekennen die in overeenstemming is met de vervulde buitengewone ambtsverrichtingen. Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. De Koning kan de wijze bepalen waarop de vergoeding voor buitengewone ambtsverrichtingen wordt begroot.
Behoudens in uitzonderlijke omstandigheden kan de vrederechter geen bezoldiging toekennen aan de ouder of de ouders van de beschermde persoon die aangewezen zijn als bewindvoerder.
Het is de bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste, derde en vierde lid vermelde bezoldigingen of vergoedingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot de uitoefening van het gerechtelijk mandaat van bewindvoerder.
[Art. 497/6
De vrederechter kan alle maatregelen nemen om zich te informeren over de familiale, morele en materiële toestand van de beschermde persoon, alsook over diens leefomstandigheden.
In het bijzonder kan hij de procureur des Konings verzoeken om, door de bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, over al deze punten alle dienstige inlichtingen in te winnen.
[Art. 497/7
De bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen brengen elkaar en de vertrouwenspersoon op de hoogte van de handelingen die zij in uitvoering van hun opdracht verrichten.
[Art. 497/8
Ingeval de beschermde persoon een gezondheidstoestand heeft die voorkomt in de lijst bedoeld in artikel 492/5, eerste lid, wordt hij, wat de toepassing van de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 en 499/17 betreft, geacht niet in staat te zijn kennis te nemen van het verslag.
Onderafdeling 2. Bijstand
[Art. 498
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van bijstand heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
In afwijking van het eerste lid is deze onderafdeling in ieder geval van toepassing indien de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft bevolen ten aanzien van een persoon die verkeert in de toestand bedoeld in artikel 488/2.
[Art. 498/1
De vrederechter die overeenkomstig artikel 492/2 de bijstand beveelt, bepaalt de nadere regels ervan. De vrederechter kan bepalen dat de bijstand bestaat in het door de bewindvoerder verlenen van een voorafgaande toestemming tot het verrichten van één welbepaalde handeling, van een categorie van welbepaalde handelingen of van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel. De toestemming tot het verrichten van handelingen die gericht zijn op een welbepaald doel moet in ieder geval schriftelijk worden verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in het eerste lid bedoelde beschikking bestaat de bijstand uit de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming tot het verrichten van de handeling of, ingeval het een in artikel 499/7 bedoelde handeling betreft en er een geschrift wordt opgemaakt, in de medeondertekening van dit geschrift door de bewindvoerder.
[Art. 498/2
De bewindvoerder over de persoon verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de persoon die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon kennelijk schaadt.
De bewindvoerder over de goederen verleent bijstand aan de beschermde persoon bij het verrichten van een handeling met betrekking tot de goederen die op grond van artikel 492/1 onder de rechterlijke beschermingsmaatregel valt, tenzij de voorgenomen handeling de belangen van de beschermde persoon schaadt.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.
Ingeval de bewindvoerder bij de uitvoering van zijn opdracht de beschermde persoon schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Niettemin wordt de aansprakelijkheid wegens schuld minder streng toegepast ten aanzien van degene die de opdracht van bijstand om niet op zich neemt, dan ten aanzien van hem die daarvoor de bezoldiging bedoeld in artikel 497/5, eerste lid, ontvangt.
[Art. 498/3
§ 1
De vrederechter bepaalt het tijdstip waarop of de omstandigheden waarin en de wijze waarop de bewindvoerder over de persoon verslag uitbrengt over de handelingen waarvoor hij de beschermde persoon bijstand heeft verleend.
Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 492/1, § 1, bedoelde beschikking brengt de bewindvoerder jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de goederen. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
1°
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder, of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2°
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3°
een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
§ 2
De bewindvoerder over de goederen brengt jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon en diens bewindvoerder over de persoon. De vrederechter kan de bewindvoerder ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde persoon te overhandigen, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld:
1°
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de bewindvoerder of zijn benaming en maatschappelijke zetel;
2°
de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon;
3°
een overzicht van de handelingen waarvoor de bewindvoerder bijstand heeft verleend aan de beschermde persoon.
Ingeval de vrederechter verscheidene bewindvoerders over de goederen heeft aangesteld, bepaalt hij de wijze waarop ze dit schriftelijk verslag dienen uit te brengen.
§ 3
Onderaan het verslag brengt de vrederechter zijn goedkeuring aan. Eventuele opmerkingen of aanmerkingen waarmee de bewindvoerder in de toekomst rekening dient te houden [...] worden aan hem overgezonden.
Het verslag wordt bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
§ 4
De Koning bepaalt een model van verslag.
[Art. 498/4
De bewindvoerder overhandigt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens overhandigd aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan de bewindvoerder er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan de beschermde persoon, voor zover deze niet in staat is ervan kennis te nemen.
Er wordt een proces-verbaal opgemaakt waarin vastgesteld wordt dat het verslag is goedgekeurd of afgekeurd. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden waarom het verslag werd afgekeurd.
Elke goedkeuring van het eindverslag voorafgaand aan de datum van het proces-verbaal bedoeld in het tweede lid, is nietig.
Het verslag en het proces-verbaal worden bij het in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde administratief dossier gevoegd.
Onderafdeling 3. Vertegenwoordiging en beheer
[Art. 499
Deze onderafdeling is van toepassing ingeval de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel van vertegenwoordiging heeft bevolen overeenkomstig artikel 492/1.
[Art. 499/1
§ 1
De bewindvoerder over de persoon vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot de persoon, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 1.
§ 2
De bewindvoerder over de goederen beheert de goederen van de beschermde persoon zoals een goede huisvader en vertegenwoordigt de beschermde persoon bij het verrichten van een rechtshandeling of proceshandeling met betrekking tot deze goederen, voor zover deze handeling valt onder de rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in artikel 492/1, § 2.
§ 3
De bewindvoerder neemt bij de uitoefening van zijn opdracht zoveel mogelijk de beginselen in acht waarvoor de beschermde persoon overeenkomstig artikel 496, tweede lid, heeft gekozen. De vrederechter kan de bewindvoerder evenwel ontslaan van de verplichting welbepaalde beginselen in acht te nemen ingeval de omstandigheden sedertdien dermate gewijzigd zijn dat er ernstige twijfels rijzen bij de bedoeling van de beschermde persoon om deze beginselen in acht te laten nemen.
De bewindvoerder betrekt de beschermde persoon zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.
De bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstelling verlenen van deze verplichting. Bij ontstentenis van een bewindvoerder over de persoon of over de goederen of van een vertrouwenspersoon kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht.
[Art. 499/2
De bewindvoerder over de goederen besteedt de inkomsten van de beschermde persoon aan diens onderhoud, verzorging en welzijn, en vordert de toepassing van de sociale wetgeving in het belang van de beschermde persoon.
Hij stelt de beschermde persoon, na daarover met hem en diens vertrouwenspersoon en bewindvoerder over de persoon te hebben overlegd, de nodige sommen ter beschikking.
Een en ander geldt onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden.
[Art. 499/3
De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de bewindvoerder.
De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.
[Art. 499/4
De vrederechter bepaalt, in zijn beschikking bedoeld in artikel 492/1, § 2, het bedrag van de gelden geplaatst op een rekening van de beschermde persoon dat de bewindvoerder mag afhalen of overschrijven zonder voorafgaande machtiging binnen de periode die hij bepaalt.
[Art. 499/5
De bewindvoerder kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden.
De vrederechter kan een door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling de opdracht toevertrouwen om bij haar gedeponeerde en aan de beschermde persoon toebehorende kapitalen, effecten en waardepapieren te beheren. De vrederechter bepaalt de voor dit beheer geldende voorwaarden.
[Art. 499/6
De bewindvoerder over de persoon bezorgt uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. De vrederechter kan hem ervan ontslaan dit verslag aan de beschermde pe