Uittreksel uit het Strafwetboek 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Art. 237 Sw Belaging stelt:
“Belaging is het opzettelijk ernstig verstoren van de rust van een persoon zelfs al is het eenmalig of bestaat het uit een enkele handeling terwijl men wist of had moeten weten dat men door dit gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Art. 238 Sw Verzwaarde belaging stelt:
“Belaging wordt bestraft met een straf van niveau 3 indien:
1° het slachtoffer een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand is;
2° het misdrijf werd gepleegd door een persoon die zich in een gezags- of vertrouwenspositie bevindt ten opzichte van het slachtoffer;
3° het misdrijf werd gepleegd door twee of meer personen.”
Art. 239 Sw Verzwarende factoren stelt:
“Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan voor een misdrijf omschreven in deze afdeling neemt de rechter in overweging het feit dat:
1° het misdrijf erop gericht is een niet-consensuele seksuele handeling te stellen of te laten stellen op de persoon van het slachtoffer;
2° het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige;
3° het misdrijf werd gepleegd omwille van culturele drijfveren, gewoontes, tradities, religie of de zogenaamde "eer".
Commentaar bij de artikelen 237 tot 239 Sw. 2024
Onder hoofdstuk 6 groepeert het strafwetboek 2024 de misdrijven tegen de persoonlijke rust en de morele integriteit.
Deze misdrijven worden in het Sw. 2024 opgedeeld in 4 afdelingen.
— afdeling 1: bedreiging (art. 235 en volgende Sw. 2024);
— afdeling 2: belaging (art. 237en volgende Sw. 2024);
— afdeling 3: laster en belediging (art. 240 en volgende Sw. 2024);
— afdeling 4: smaad (art. 247en volgende Sw. 2024);
In het artikel 95 Sw. 2024 wordt er geïnventariseerd welke “misdrijven tegen de persoon” ook tegen de rechtspersoon kunnen worden gepleegd.
Voor een aantal misdrijven (cf. art. 450 Sw. en art. 275, laatste lid Sw.1867) geldt de klachtvereiste. Weze er aan herinnerd dat de rechtsfiguur van het klachtmisdrijf wordt verlaten in het Strafwetboek 2024.
Onder de tweede afdeling van het hoofdstuk 6 somt het Strafwetboek 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026) de strafbaarstellingen, constitutieve elementen en strafbepalingen op met betrekking tot de belaging.
Deze afdeling stemt overeen met het hoofdstuk IVbis Belaging in het Sw. 1867en meer bepaald de artikelen 442bis en 442ter Sw. 1867.
Behoudens de vertaalslag in het Sw. 2024 naar het overeenstemmende strafniveau, worden er een aantal inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Er mag niet uit het oog worden verloren dat belaging in de praktijk vaak geschiedt aan de hand van telecommunicatiemiddelen wat strafbaar wordt gesteld door artikel 145 § 3bis van de wet van 13 juni 2005 op de elektronische communicatie.
In het verleden werd een schending van het gelijkheidsprincipe vastgesteld omwille van het verschil in wettelijke strafmaten. Het Grondwettelijk Hof heeft zijn standpunt herhaald in de arresten van 14 juni 2006, 28 maart 2007 en 18 april 2007 wat uiteindelijk heeft geresulteerd in het artikel 189 van de wet van 25 april 2007 waardoor de straf in het artikel 145 § 3bis van de wet van 13 juni 2005 werd gelijkgesteld met de in het artikel 442bis Sw. 1867 bepaalde straf.
Hoewel het Grondwettelijk Hof erkent dat het om soortgelijke strafbepalingen gaat, worden er toch andere constitutieve bestanddelen naar voren geschoven. Zo is het moreel bestanddeel bij elektronische belaging van een hogere graad, daar er sprake moet zijn van de intentie om de correspondent overlast te bezorgen. Ook is er bij elektronische overlast volgens de rechtspraak geen repetitief karakter van de gedragingen vereist en wordt niet vooropgesteld dat de rust van de correspondent daadwerkelijk moet zijn verstoord.
Het uitgangspunt dat de gemeenrechtelijke belaging en het cyberpesten in onderscheiden strafbepalingen zijn opgenomen met een andere invulling van de constitutieve bestanddelen, strookt echter niet met de premissen van “accuraat, coherent en eenvoudig”.
Het artikel 442bis Sw. 1867 sluit geen modus operandi uit. Cyberpesten in de zin van artikel 145, § 3bis van de wet van 13 juni 2005 op de elektronische communicatie kan m.a.w. perfect onder het toepassingsgebied ressorteren.
In de gemeenrechtelijke bepaling wordt weliswaar niet geëxpliciteerd dat de rust van de geviseerde persoon daadwerkelijk ernstig moet zijn verstoord, maar in de praktijk wordt dit toetsingscriterium evenzeer toegepast op het cyberpesten. Zo oordeelde de feitenrechter dat het in korte tijdspanne versturen van een aanzienlijk aantal sms-berichten op alle mogelijke uren belaging uitmaakt in de zin van artikel 145, § 3bis van de wet van 13 juni 2005 omdat de dader moest weten dat hij gelet op het aantal en de frequentie van de berichten de rust van het slachtoffer ernstig verstoorde.
In de rechtsleer lijkt men de andere formulering van het moreel bestanddeel geen struikelblok te vinden en wordt verdedigd dat mocht er geen andere zienswijze zijn m.b.t. de vereiste van het repetitief karakter, de elektronische belaging als lex specialis moet worden beschouwd.
Hoewel het strafwetboek 1867 zelf stilzwijgend is, zijn de heersende rechtspraak en rechtsleer onder de gelding van dit strafwetboek 1867 zo geëvolueerd dat gemeenrechtelijke belaging in de zin van artikel 442bis Sw. 1867 een repetitief karakter veronderstelt, i.t.t. het cyberpesten in de zin van artikel 145, § 3bis van de wet van 13 juni 2005.
Het strafwetboek 2024 heeft de optie genomen dit nu ook niet in de wet te expliciteren. Doorslaggevend criterium is immers of de rust van een persoon daadwerkelijk werd verstoord of niet. De facto zal dit vaak een repetitief karakter van de kwestieuze gedragingen veronderstellen (het is niet zo voor de hand liggend om overlast te veroorzaken aan zijn correspondent of schade te berokkenen wanneer er slechts sprake is van een geïsoleerd feit). Het repetitief karakter moet echter onder de gelding van het Strafwetboek,2024 niet als een hakbijlvoorwaarde worden geïnterpreteerd.
Het moet trouwens worden opgemerkt dat ook het Hof van Cassatie genuanceerder wordt in zijn rechtspraak. Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat ook één enkele gedraging die door haar aard niet-aflatende of steeds terugkerende gevolgen heeft waardoor iemands persoonlijke levenssfeer ernstig wordt aangetast, het misdrijf belaging kan opleveren.
In een ander arrest oordeelde het Hof van Cassatie dat iedere daad van pesterijen op zich een herhaling van feiten inhoudt. Ook het Grondwettelijk Hof (toen nog Arbitragehof) erkent dat de periode tussen de herhaalde handelingen van korte duur kan zijn. Tot slot moet worden opgemerkt dat voor de andere “uitingsmisdrijven” er evenmin een repetitief karakter wordt vooropgesteld.
Specifiek wat betreft de strafbaarstelling van het cyberpesten wordt ook gewezen op de lex specialis, met name het artikel 145, § 3bis, van de wet van 13 juni 2005.
De formulering van het artikel 442bis Sw. 1867 werd aldus in het Sw. 2024 behouden. M.b.t. het moreel bestanddeel worden evenwel de woorden “opzettelijk” eraan toegevoegd.
In de memorie van toelichting bij de invoering van het Strafwetboek 2024 m.b.t. de misdrijven tegen de seksuele integriteit en het seksueel zelfbeschikkingsrecht werd reeds aangekaart dat deze misdrijven niet het verbaal seksueel geweld viseren. Deze hypothese kan ressorteren onder de bepalingen m.b.t. belaging en/of seksisme.
Meer algemeen wordt gelet op de ruime draagwijdte van belaging in het Sw. 2024 ook de belaging met seksuele doeleinden geviseerd, zoals bijvoorbeeld het ongewenst versturen van seksuele inhoud, het dreigen met het verspreiden van seksuele inhoud of het weigeren om seksuele inhoud te verwijderen op vraag van de afgebeelde persoon of diens rechtsvertegenwoordiger.
Een aparte strafbaarstelling werd dus niet uitdrukkelijk worden voorzien.
Wel werd voorzien in een verzwarende factor wanneer het ernstig verstoren van de rust van het slachtoffer erop gericht is een niet-consensuele seksuele handeling te stellen of te laten stellen. Deze omschrijving is coherent met de omschrijving gehanteerd in de strafbepaling m.b.t. de aantasting van de seksuele integriteit.
Er wordt in het Sw. 2024 geopteerd voor een verzwarende factor en niet voor een verzwarend bestanddeel, omdat de aantasting van de seksuele integriteit wordt bestraft met een straf van niveau 3. Het zou niet coherent zijn te voorzien in hetzelfde strafniveau als de niet-consensuele seksuele handeling niet heeft plaatsgevonden. Indien er wel sprake is geweest van aantasting van de seksuele integriteit, is er sprake van samenloop.
Het artikel 32ter van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk werd in het Sw. 2024 behouden. Pesterijen op het werk en ongewenst seksueel gedrag op het werk zijn wezenlijk te onderscheiden van de gemeenrechtelijke belaging, omdat de feiten zich binnen een werksituatie voordoen, nl. n.a.v. de hiërarchische verhouding die bij de uitoefening van het werk wordt aangegaan.
Onder de gelding van het Sw. 1867 zijn er verzwarende omstandigheden voorzien die in de vertaalslag naar het Sw. 2024 geen impact zouden hebben op het strafniveau. Het betreft de belaging gepleegd op een persoon in een kwetsbare toestand (art. 442bis, tweede lid Sw. 1867) en de belaging gepleegd vanuit een discriminerende drijfveer (art. 442ter Sw.1867).
Er wordt onder de gelding van het Sw. 1867 geen verzwarende omstandigheid voorzien wanneer de feiten gepleegd worden op een minderjarige of wanneer de persoon zich bevindt in een gezags- of vertrouwenspositie ten opzichte van het slachtoffer. Dit werd wel voorzien in het Sw. 2024.
Wanneer het misdrijf werd gepleegd door twee of meer personen, levert dit eveneens een verzwarend bestanddeel op, dit teneinde collectief stalken tegen te gaan. De opkomst van de sociale media gaat de jongste jaren soms gepaard met de opgang van het fenomeen “collectief stalken.
Er wordt nogmaals benadrukt in de algemene definitie van art. 237 Sw. 2024 dat een enkele handeling ook belaging kan uitmaken. Door met twee of meer personen te belagen, kan er maximale schade worden aangericht aan het slachtoffer. Deze handelingen houden ook vaak verband met seksueel geweld. Er is zelfs soms sprake van “doxing”, wat het openbaar maken van de persoonlijke gegevens van het slachtoffer impliceert. Aangezien de bepalingen van de strafbare deelneming geen soelaas bieden wanneer er geen sprake is geweest van onderling overleg tussen de daders, werd in het Sw. 2024 voorzien in een verzwarend bestanddeel.
Het dient te worden benadrukt dat feiten van “doxing” ook onder de strafbaarstelling van belaging kunnen ressorteren.
De bijkomende straf van woon- of contactverbod wordt in het Sw. 2024 voorzien. Deze bepaling maakt het mogelijk om het slachtoffer van belaging bijkomend te beschermen tegen de dader door het opleggen van een woon- of contactverbod. Dit kan worden verantwoord vanuit de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer en/of de enorme impact die de feiten van belaging op het slachtoffer kan hebben.
In de parlementaire voorbereidingen die de wet van 30 oktober 1998 tot strafbaarstelling van belaging zijn voorafgegaan lezen we inderdaad dat belaging zeer verregaande gevolgen voor het slachtoffer met zich kan meebrengen.
Zo zal bv. het achtervolgen of het bespieden, het belagen (onder meer telefonisch en schriftelijk) en het opwachten na het werk als hinderlijk worden ervaren, vervolgens als verontrustend en uiteindelijk als kwellend. Uiteindelijk zullen de handelingen ontaarden in een ware nachtmerrie voor het slachtoffer. Het slachtoffer zal er soms toe worden gedreven van werk te veranderen of te verhuizen. Het sociale leven wordt sterk beknot, omdat het slachtoffer soms de eigen omgeving begint te wantrouwen. Af en toe zal er zelfs sprake zijn van een lichamelijk letsel ten gevolge van een gewelddadige belager. De psychologische effecten mogen niet worden onderschat.
Uittreksel uit het Strafwetboek 1867
HOOFDSTUK IVbis. - (ingevoegd bij <W 1998-10-30/34, art. 2, Inwerkingtreding : 27-12-1998>) BELAGING.
Art. 442bis.(ingevoegd bij <W 1998-10-30/34, art. 2, Inwerkingtreding : 27-12-1998>) Hij die een persoon heeft belaagd terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van vijftig [euro] tot driehonderd [euro] of met een van die straffen alleen.
[1 Ingeval de feiten bedoeld in het eerste lid worden gepleegd ten nadele van een persoon van wie de kwetsbare toestand ten gevolge van de leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, duidelijk was of de dader bekend was, wordt de minimumstraf voorzien in het eerste lid verdubbeld.]1
[2 ...]2
[3 Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.]3
----------
(1)<W 2011-11-26/19, art. 34, 084; Inwerkingtreding : 02-02-2012>
(2)<W 2016-03-25/07, art. 2, 116; Inwerkingtreding : 15-04-2016>
(3)<W 2024-01-18/06, art. 39, 157; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art. 442ter.<W 2007-05-10/35, art. 37, 064; Inwerkingtreding : 09-06-2007> In de gevallen bepaald in artikel 442bis kan het minimum van de bij dit artikel bepaalde correctionele straffen worden verdubbeld, [2 wanneer een van de drijfveren van de dader bestaat uit de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, nationaliteit, geslacht, zwangerschap, bevalling, het geven van borstvoeding, medisch begeleide voortplanting, ouderschap, zogenaamde geslachtsverandering, genderidentiteit, genderexpressie, seksekenmerken, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, leeftijd, vermogen, geloof of levensbeschouwing, gezondheidstoestand, handicap, taal, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst en positie, ongeacht of dit kenmerk daadwerkelijk aanwezig is of slechts vermeend is door de dader]2.
[2 Hetzelfde geldt wanneer een van de drijfveren van de dader erin bestaat dat het slachtoffer een band of vermeende band heeft met een persoon ten aanzien van wie hij haat, misprijzen of vijandigheid koestert wegens een of meer van de in het eerste lid aangehaalde werkelijke of vermeende kenmerken.]2
----------
(1)<W 2009-12-30/01, art. 113, 074; Inwerkingtreding : 31-12-2009>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 31, 152; Inwerkingtreding : 31-12-2022>