Het beroepsgeheim is de wettelijke norm op grond waarvan men de verplichting, respectievelijk het recht heeft om zowel zaken waarvan men enkel krachtens zijn beroep kennis heeft als stukken die men krachtens zijn beroep onder zich houdt en die op basis van de bijzondere relatie met de cliënt worden geacht vertrouwelijk te zijn, geheim houd (B. ALLEMEERSCH, “Het toepassingsgebied van artikel 458 Strafwetboek over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes”, RW 2003-2004, 1; E. JANSSENS, H. DE DECKER, S. BROUWERS en S. MERMANS, Vertrouwelijkheid en beroepsgeheim, Antwerpen, Intersentia, 2018, p. 1).
Het beroepsgeheim dient het persoonlijk belang van patiënt of cliënt teneinde het vertrouwelijk karakter van de toevertrouwde informatie behouden te zien.
Het beroepsgeheim dient het belang van de beroepsbeoefenaar. Zonder het beroepsgeheim kan de beroepsbeoefenaar niet volwaardig zijn beroep uitoefenen.
Het beroepsgeheim dient de rechten van de verdediging, het recht op eerlijk proces, de wapengelijkheid, het recht op informatie, de rechte van de patiënt en de ongehinderde uitoefening van de rechten van verdediging, advies, belangenbehartiging en verzorging.
Het beroepsgeheim dient het algemeen belang. Het zorgt voor vertrouwen van de samenleving in de beroepsgeheimhouders, zodat die hun beroep op een efficiënte manier en met gerust gemoed volwaardig kunnen uitoefenen.
Geheimen zijn vertrouwelijke gegevens die beroepshalve worden vernomen en waarvan het onthullen ervan strafbaar wordt gesteld. Zij slaan aldus niet alleen op advocaten, artsen, revisoren, verpleegkundigen en hun aangestelden maar op al wie die beroepshalve kennis draagt van geheimen die aan hem of haar zijn toevertrouwd.
Het beroepsgeheim wordt beschermd door artikel 458 Sw. 1867 en door de artikelen 6 en 8 van het EVRM.
Het beroepsgeheim bevat zowel de zwijgplicht (art. 458 Sw 1867) als het zwijgrecht (929 Ger. W.) , weze het dat de term zwijgrecht ongelukkig is, gezien deze term ten onrechte de indruk wekt dat de beroepsgeheimhouder een eigen belang of een subjectief recht zou hebben om te zwijgen.
Uitzonderingen op het beroepsgeheim:
1. het geval waarin de houder ven het geheim geroepen wordt om in recht of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen
2. de gevallen dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken art. 371/1 tot 377, 377quater, 379, 380, 383bis, § 1 en 2, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425, 426 en 433quinquies Sw. 1867, voor zover deze gepleegd zijn op een minderjarige of andere kwetsbare persoon (uitz. advocaten: GwH 26 september 2013, nr. 127/2013; GwH 5 december 2013, nr. 163/2013).
3. bijzondere wettelijke bepalingen die beroepsgeheimhouders verplichten om geheimen bekend te maken (bv. aangifte van besmettelijke ziekten, aangifte van de geboorte, de aangifte van arbeidsongevallen, medisch verslag voorafgaand aan een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, de meldplicht van advocaten in het kader van de preventieve witwaswet, art. 29 Sv, aangifteplicht van ambtenaren van misdaden en wanbedrijven waarvan ze kennis krijgen in de uitoefening van hun ambt (aan de aangifteplicht van art. 29 WsV dient opgemerkt dat deze niet onverkort geldt voor personen die zowel ambtenaar als beroepsgeheimhouder zijn, zoals de artsen en psychologen in de context van het gevangeniswezen of van de bijzondere jeugdzorg) en de verplichting van art. 30 Sv zijnde de private aangifteplicht die inhoudt dat iedereen die getuige is van een aanslag tegen de openbare veiligheid of op iemands leven of eigendom, verplicht is hiervan aangifte te doen bij de procureur des Konings.
4. gedeeld beroepsgeheim. Het gedeeld beroepsgeheim is een rechtsfiguur ontwikkeld door de rechtsleer. Dit houdt in dat een beroepsgeheimhouder onder bepaalde voorwaarden vertrouwelijke informatie met een derde kan delen zonder strafbaar te zijn op grond van artikel 458 Sw.1867
De voorwaarden zijn
(i) de derde is ook door het beroepsgeheim gehouden;
(ii) de dienstverlening van de derde heet betrekking op dezelfde geheimgerechtigde en heeft dezelfde finaliteit;
(iii) de informatie-uitwisseling is noodzakelijk;
(iv)de informatie-uitwisseling geschiedt in het belang van de geheimgerechtigde;
(v) de geheimgerechtigde stemt in met deinformatie-uitwisseling
5. mededragers van het beroepsgeheim (deze uitzondering werd erkend door het Hof van Cassatie in het Fortisarrest van 13 maart 2022 "hij die tot het beroepsgeheim is gehouden, artikel 458 Strafwetboek niet [overtreedt] indien hij onder het beroepsgeheim vallende informatie meedeelt aan anderen die optreden met eenzelfde doelstelling en ten aanzien van dezelfde opdrachtgever en die mededeling bovendien noodzakelijk en pertinent is voor de opdracht van de geheimhouder.”
6. toestemming van de geheimgerechtigde Over de vraag of de toestemming van de geheimgerechtigde een mogelijke uitzondering op het beroepsgeheim rechtvaardigt, bestaat er geen eensgezindheid.
7. wanneer het beroepsgeheim in conflict komt met hogere waarden (vb. noodtoestand). zie www.elfri.be - Rechtspraak - Beroepsgeheim uitzondering noodtoestand kennis misdrijf voorwaarden
8 wanneer het recht van verdediging in het gedrang komt. Zo kan het beroepsgeheim door de drager ervan worden geschonden wanneer hij zich in rechte dient te verdedigen tegen de cliënt/patiënt die het geheim aan hem of haar toevertrouwde (Cass. 23 december 1998, JLMB 1999, 61; D. VAN GERVEN, “Het beroepsgeheim van de advocaat”, TPR 2012, 1473.). Zulks geldt niet alleen voor een verdediging in strafzaken maar ook in burgerlijke geschillen zoals aansprakelijkheidsvorderingen en invordering van honoraria.
Het beroepsmisdrijf sluit het beroepsgeheim uit.
Volgens deze doctrine kan de beroepsbeoefenaar het beroepsgeheim niet aanwenden tegen een inbeslagname van vertrouwelijke stukken die kunnen wijzen op een misdrijf zoals door de beroepsbeoefenaar gepleegd. Door het gebruik wordt aanvaard dat de huiszoekingen met oog op beslag bij een beroepsbeoefenaar worden uitgevoerd door de onderzoeksrechter persoonlijk en dit in aanwezigheid van de stafhouder, diens vertegenwoordiger of iemand die de beroepsorganisatie van de beroepsbeoefenaar vertegenwoordigt Ingevolge een arrest van het Hof van cassatie van 24 april 2012 is de onderzoeksrechter niet gebonden door de adviezen van de vertegenwoordiger van de beroepsorganisatie van de beroepsbeoefenaar in het oordeel in hoeverre bepaalde stukken wel of niet in beslag kunnen genomen worden.
Dilemma’s
Voor een bespreking van dilemma’s van beroepsgeheimhouders met een aantal voorbeelden uit de medische en juridische sector verwijzen we naar de uitstekende bijdrage van ROYER S. en VERBRUGGEN F. ““Komt een terrorist met zijn advocaat bij de dokter …” Mogen of moetenberoepsgeheimhouders spreken? NC 2017, 22 Jurisquarebibliotheek.
Strafwetboek 2024
Art. 352 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Schending van het beroepsgeheim stelt:
“Schending van het beroepsgeheim is het opzettelijk door een persoon die uit hoofde van zijn staat of beroep kennis draagt van geheimen die hem zijn toevertrouwd, bekend maken van deze geheimen buiten het geval dat hij geroepen wordt om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hem verplicht of toelaat die geheimen bekend te maken.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
In artikel 352 Sw. 2024 wordt de strafbaarstelling van de schending van het beroepsgeheim, zoals vervat in artikel 458 van het Strafwetboek 1867, vrijwel in dezelfde bewoordingen hernomen. Wat de definitie van houders van een beroepsgeheim betreft bevat ze echter alleen de algemene categorie van deze houders, aangezien “geneesheren, heelkundigen, andere officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen” in elk geval “uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd”. De term “wet” verwijst hier naar zowel wetten als decreten en ordonnanties (zie de definitie van de term “wet” in de voorlopige titel).
Het moreel bestanddeel van dit misdrijf is het algemeen opzet. Wanneer de schending van het beroepsgeheim het gevolg is van nalatigheid of onoplettendheid van de houder, maakt deze laatste zich bijgevolg niet schuldig aan een schending van het beroepsgeheim; hij kan eventueel vervolgd worden in het kader van een tuchtprocedure wegens een deontologische fout of worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2 conform de geldende straf onder de gelding van het strafwetboek 1867, zoals verzwaard door de wet van 6 juli 2017.
Art. 353 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Afwijkingen van het beroepsgeheim stelt:
“§ 1. Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 96 tot 101, 134 tot 149, 151 tot 165, 171 tot 174, 194 tot 202, 206 tot 211, 258, 310 tot 315, 328 tot 330, en 333 tot 337, gepleegd op een minderjarige, op een persoon in een kwetsbare toestand in de zin van artikel 79, 2°, of op een persoon in een kwetsbare toestand ten gevolge van partnergeweld of het gebruiken van geweld in naam van culturele drijfveren, gewoontes, religie, tradities of de zogenaamde "eer", kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 299, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings in de volgende gevallen:
- hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde persoon in een kwetsbare toestand en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen;
- hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of zoals hierboven bedoelde personen in een kwetsbare toestand het slachtoffer zouden worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.
§ 2. Er is geen misdrijf wanneer iemand die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen, deze meedeelt in het kader van een overleg dat wordt georganiseerd, hetzij bij of krachtens een wet, hetzij bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.
Dit overleg kan uitsluitend worden georganiseerd, hetzij met het oog op de bescherming van de fysieke en psychische integriteit van de persoon of van derden, hetzij ter voorkoming van de terroristische misdrijven bedoeld in titel 4, hoofdstuk 1, of van de misdrijven gepleegd in het raam van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 406.
De in het eerste lid bedoelde wet of de met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings bepalen ten minste wie aan het overleg kan deelnemen, met welke finaliteit en volgens welke modaliteiten het overleg zal plaatsvinden.
De deelnemers zijn tot geheimhouding verplicht wat betreft de tijdens het overleg meegedeelde geheimen. Eenieder die dit geheim schendt, wordt gestraft met een straf van niveau 2. De geheimen die tijdens dit overleg worden meegedeeld, kunnen slechts aanleiding geven tot de strafrechtelijke vervolging van de misdrijven waarvoor het overleg werd georganiseerd.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de advocaat voor wat betreft het meedelen van vertrouwelijke informatie van zijn cliënt wanneer die zijn cliënt mogelijk aan strafvervolging blootstelt.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt de artikelen 458bis, 458ter en 458quater van het Strafwetboek 1867 en voegt ze samen. Ze heeft betrekking op bepaalde situaties waarin de wet de houder toestaat onder het beroepsgeheim vallende gegevens bekend te maken, waarbij het kader en de strikte voorwaarden worden vastgesteld.
Artikel 458bis werd in het Strafwetboek 1867 opgenomen door de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen en werd vervolgens meermaals gewijzigd, onder meer door de wet van 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft en de laatste als gevolg van de goedkeuring van de wet van 31 mei 2016.
Een wetsvoorstel betreffende de genitale verminking (Nr. 54-1799/1)374 werd in 2016 ingediend om het toepassingsgebied van artikel 458bis Sw. 1867 uit te breiden tot situaties waarin het risico van vrouwelijke genitale verminking bestaat, door beroepsbeoefenaars toe te staan onder het beroepsgeheim vallende informatie openbaar te maken om te voorkomen dat nieuwe misdrijven worden gepleegd.
Het strafwetboek 2024 nam volgende overwegingen mee:
“Het is zeker nog mogelijk om de doeltreffendheid van de huidige regelgeving met betrekking tot de bestrijding van genitale verminking en de repressie daarvan te optimaliseren. Volgens het Belgische strafrecht kan het beroepsgeheim momenteel enkel worden geschonden wanneer het gaat om het misdrijf van genitale verminking begaan tegen “een minderjarige of een persoon die kwetsbaar is omwille van leeftijd, zwangerschap, geweld tussen partners, ziekte, handicap of lichamelijke of geestelijke handicap. Wat genitale verminking betreft, is deze beschrijving niet expliciet genoeg, onnauwkeurig en te beperkt. Wij zijn van mening dat een beroepsbeoefenaar die in de uitoefening van zijn beroep constateert dat een genitale verminking van vrouwen werd uitgevoerd, bevorderd of vergemakkelijkt, ongeacht de leeftijd van de persoon die tegenover hem zit, altijd de mogelijkheid moet hebben de procureur des Konings op de hoogte te stellen.
Dit wetsvoorstel verduidelijkt en verruimt de omstandigheden waarin een beroepsbeoefenaar mag spreken over het misdrijf van genitale verminking waarvan hij in de uitoefening van zijn beroep kennis heeft gekregen. De voorgestelde wet breidt het toepassingsgebied uit tot alle slachtoffers van genitale verminking, ongeacht hun leeftijd. Zoals de zaken er nu voorstaan, moet een beoefenaar van een beroep, wanneer het om een meerderjarige vrouw gaat, beoordelen of ze een kwetsbaar persoon is. Dit wetsvoorstel bepaalt dat de beroepsbeoefenaar deze beoordeling niet meer hoeft uit te voeren en dat hij het recht heeft te spreken zodra hij in de uitoefening van zijn beroep kennis krijgt van het feit dat genitale verminking, in welke vorm dan ook, werd uitgevoerd, bevorderd of vergemakkelijkt. Wij hebben in die zin verschillende argumenten naar voren gebracht. Ten eerste heeft de in artikel 409 bedoelde strafbaarstelling zowel betrekking op meerderjarige als op minderjarige slachtoffers. Dat blijkt ook uit de praktijk. In sommige landen is het na de bevalling gebruikelijk dat de vrouw deze verminkingen opnieuw ondergaat. In sommige gemeenschappen worden deze verminkingen herhaald als men vindt dat de uitsnijding de eerste keer niet correct is uitgevoerd, om het meisje (of de vrouw) te genezen van een ziekte (toegeschreven aan onvolledige of slecht uitgevoerde uitsnijding) of als de vrouw haar man verliest en moet hertrouwen. Getuigenissen bevestigen dat sommige artsen in België ook al verschillende verzoeken om herinfibulatie na de bevalling hebben ontvangen van vrouwen die onder druk van hun familie staan. Herinfibulatie is het opnieuw hechten van de genitale opening van de vrouw na de bevalling. Herinfibulatie is een misdrijf in de zin van artikel 409 van het Strafwetboek. Huisartsen hebben mogelijk ook te maken met vrouwen die hen vragen om een uitsnijding uit te voeren bij jonge meisjes die willen trouwen. Dergelijke verzoeken kunnen ook worden gemeld.”.
De artikelen 458ter en 458quater Sw. 1867 werden nog recenter ingevoerd door de wet van 6 juli 2017 houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie.
Aangezien deze bepalingen het resultaat zijn van recente keuzes van de wetgever, hebben de initiatiefnemers van het Strafwetboek 1867 het niet opportuun geacht het debat opnieuw te openen om de termijn voor de bespreking van alle bepalingen van het voorontwerp van het Strafwetboek niet te verlengen.
Omwille van de duidelijkheid is de term “délit” in de Franse versie vervangen door de term “infraction”, die overeenkomt met de terminologie (“misdrijf”) die in de huidige Nederlandse versie wordt gebruikt.”
uittreksel uit het strafwetboek 1867:
Art. 458. Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro]. <W 1996-06-30/34, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 26-07-1996> <W 2000-06-26/42, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-2002>