uittreksel uit het burgerlijk wetboek:
Art. 215. <W 14-07-1976, art. 1>
§ 1. De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed (enkel onroerende goederen zijn beschermd en dus geen caravans, woonboten...) dat het gezin tot voornaamste (en enkel deze voornaamste woning die in de regel samenvalt met de echtelijke verblijfplaats) woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.
commentaar: Dus zelfs indien het onroerend goed behoort tot het eigen vermogen van één van de echtgenoten geldt deze regel. Wanneer er zonder instemming niet met hypotheek mag worden bezwaard kan er ook geen overdracht gebeuren van de naakte eigendom met behoud van het vruchtgebruik
commentaar: "onder bezwarende titel of om niet onder levenden": dus de gezinswoning kan niet verkocht of geschonken worden zonder instemming van de andere echtgenoot maar kan wel bij testament vermaakt (gelegateerd), evenwel en alsdan onverminderd artikel 915 bis BW waardoor de langstlevende steeds het vruchtgebruik heeft van de gezinswoning.
Hij kan zonder die instemming evenmin onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over het huisraad (ook de huisraad is dus bij uitbreiding beschermd) dat aanwezig is in het goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat huisraad in pand geven.
Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is, deze zonder gewichtige redenen weigert, kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg, en, in spoedeisende gevallen, door de voorzitter van die rechtbank, laten machtigen om de handelingen alleen te verrichten.
commentaar: bevoegde rechtbank: deze van de laatste echtelijke verblijfplaats. procedure wordt ingeleid bij tegensprekelijk verzoekschrift dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 1253 ter gerechtelijk wetboek. Procedure: zie artikel 1253 quater Gerechtelijk wetboek, zie ook N. Vandebeek, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Kluwer 2007, p. 10 ev..
§ 2. Het recht op de huur van het onroerend goed dat een der echtgenoten gehuurd heeft, zelfs voor het huwelijk, en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten gezamenlijk, niettegenstaande enige hiermede strijdige overeenkomst.
De opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende die huur moeten gezonden of betekend worden aan elk der echtgenoten afzonderlijk of uitgaan van beide echtgenoten gezamenlijk.
Elk van de echtgenoten kan evenwel de nietigheid van deze documenten, die aan de andere echtgenoot worden toegezonden of van deze laatste uitgaan, slechts inroepen indien de verhuurder kennis heeft van hun huwelijk.
Elk geschil tussen de echtgenoten omtrent de uitoefening van dat recht wordt beslist door de vrederechter.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op handelshuurovereenkomsten, noch op pachtcontracten.
Commentaar: Behoudens de bijzondere regels inzake de onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige, geldt de bescherming van de gezinswoning niet ten aanzien van derde schuldeisers. Een gemeenschappelijke schuld, zowel als een eigen schuld kan verhaald worden op een gemeenschappelijke gezinswoning. Een eigen schuld van de ene echtgenoot kan niet verhaald worden het eigen onroerend goed van de andere echtgenoot. Ook een curator (art. 96 Faillissementswet) of de onteigende overheid worden in de uitoefening van hun rechten niet beperkt door artikel 215 B.W.
Het verschaffen van een mandaat tot verkoop aan een immobiliënmakelaar vergt de instemming van beide echtgenoten wanneer de te verkopen woning de voornaamste gezinswoning is (rb. Namen, 19 januari 1982, RRD, 117 met noot). Maar indien de opdracht van de makelaar louter de opdracht inhoudt tot het voeren van onderhandelingen en de makelaar geen mandaat heeft om ook namens de verkopers de koop te sluiten, geldt volgens Het Hof van beroep te Gent deze bescherming van artikel 215 niet (Gent, 19 april 1994, TBBR, 1996, 288, met noot en Gent 10 januari 2001, TBBR, 2002, 299.
sancties en nietigverklaring van de rechtshandelingen: zie artikel 224 burgerlijk wetboek en N. Vandebeek, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen, Kluwer 2007, p. 32 ev.:
Art. 224. <W 14-07-1976, art. 1> § 1. Op verzoek van de andere echtgenoot en onverminderd de toekenning van schadevergoeding, kunnen worden nietigverklaard :
1. de handelingen door een der echtgenoten verricht met overtreding van de bepalingen van artikel 215;
2. de handelingen door een der echtgenoten met overtreding van een krachtens artikel 223 gevraagd of verkregen verbod tot vervreemding of hypothekering verricht na de overschrijving van het desbetreffende verzoekschrift of vonnis;
3. de schenkingen door een der echtgenoten, die de belangen van het gezin in gevaar brengen;
4. de persoonlijke zekerheden door een der echtgenoten gesteld, die de belangen van het gezin in gevaar brengen.
§ 2. De vordering tot nietigverklaring of schadevergoeding moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser.
Indien de echtgenoot overlijdt voordat verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.
De bescherming in het woninghuurdecreet:
De bescherming van de gezinswoning wordt niet alleen op federaal niveau geregeld. ook het Vlaamse Woondecreet verleent bescherming.
De regeling in het Vlaams Woninghuurdecreet houdt in essentie in dat de echtgenoot of wettelijke samenwoner automatisch medehuurder wordt, ook wanneer de huurovereenkomst is aangegaan vóór het huwelijk of de wettelijke samenwoning (art. 51, § 1 Vlaams Woninghuurdecreet). Artikel 215, § 2 oud BW is niet opgeheven voor het Vlaamse Gewest.
Beiden partners worden dus in het Vlaamse gewest als huurder beschouwd. Door huwelijk of wettelijke samenwoning vindt er een volwaardige contracttoetreding in het huurcontract plaats, waarbij de echtgenoten of wettelijk samenwonende partners niet alleen in de rechten maar ook in de verplichtingen treden.
Aldus is draagwijdte van het Vlaamse woninghuurdecreet ruimer dan het artikel 215 oud BW dat ook van toepassing is gebleven. Art. 215 BW maakt het recht op de huur gemeenschappelijk, maar houdt geen contracttoetreding in. Het gehele huurcontract wordt ingevolge art. 215 immers niet gemeenschappelijk
Artikel 51, § 1 Vlaams Woninghuurdecreet legt aan de huurder de verplichting op om de gegevens van de echtgenoot of wettelijke samenwoner mee te delen aan de verhuurder, zonder dat deze melding een voorwaarde uitmaakt voor het medehuurderschap. Deze mededelingsverplichting bestaat niet voor het federale artikel 215 oud BW.
Doordat beide echtgenoten of wettelijke samenwoners als huurders worden beschouwd eindigt het statuut van medehuurder op grond van het Vlaams Woninghuurdecreet eindigt niet bij de beëindiging van het huwelijk of de wettelijke samenwoning. Na de echtscheiding of beëindiging van de wettelijke samenwoning worden zij gelijkwaardig behandeld.
Deze regeling verschilt aldus van de federale regeling. In het primair stelsel vervalt de bescherming immers bij het einde van het huwelijk of de wettelijke samenwoning.
Anders dan in de regeling van het decreet wordt in de federale regeling het antwoord op de vraag welke ex-echtgenoot uiteindelijk in het gehuurde goed mag blijven wonen afhankelijk gesteld van het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van het huurrecht en van het feit of de huurovereenkomst door beide echtgenoten, dan wel door één van hen werd gesloten.
Indien het huurcontract onder het toepassingsgebied valt van het Vlaams Woninghuurdecreet, heeft elke echtgenoot of wettelijke samenwoner het recht om de huurovereenkomst voort te zetten, ongeacht of hij de huurovereenkomst mee gesloten heeft of niet.
Artikel 51, § 3, eerste lid Vlaams Woninghuurdecreet stelt immers:
“In geval van beëindiging van het huwelijk of de wettelijke samenwoning, bepalen de huurders onderling wie de huurovereenkomst voortzet. De huurders delen de gegevens van de echtgenoot of wettelijke samenwoner die de huurovereenkomst voortzet en het tijdstip daarvan, onverwijld mee aan de verhuurder. Als de huurders geen overeenstemming bereiken, bepaalt de rechter op verzoek van een van hen wie de overeenkomst kan voortzetten en het tijdstip waarop de andere echtgenoot of wettelijke samenwoner geen huurder meer is.”
In de procedure heeft de verhuurder geen inspraak in de keuze van de ex-partners over wie er in de gehuurde woning blijft. Hij wordt zelfs in de procedure niet betrokken.
Maar dit belet niet dat de verhuurder de vertrekkende huurder nog gedurende zes maanden kan aanspreken nadat hij geen huurder meer is, teneinde betaling te bekomen van de huurprijs, mits de huurovereenkomst bij aanvang door beide huurders werd ondertekend (art. 51, § 3, tweede lid Vlaams Woninghuurdecreet)
Wie in de woning mag blijven wordt bij gebreke aan akkoord tussen de ex-partners beslist door de rechter die bij zijn oordeel een afweging maakt tussen de belangen van beide ex-partners en op die basis bepaalt wie de huurovereenkomst kan voortzetten.
De bescherming die het Vlaams Woninghuurdecreet biedt vult de bescherming van art. 215 BW aan. In vele opzichten gaat het decreet verder dan de federale familierechtelijke bescherming. Het artikel 215, § 2 oud BW is niet opgeheven. Bovenop de bescherming van 215 BW verruimt het Vlaams Woninghuurdecreet de federale bescherming Echtgenoten of wettelijke samenwoners die in Vlaanderen een gezinswoning huren, zijn door het woninghuurdecreet beter beschermd dan echtparen of wettelijke samenwoners met een gehuurde gezinswoning in het Waalse of Brusselse gewest,