Krachtens art. 1127 Ger. W. kan de beslagrechter, op dagvaarding ten verzoeke van een eiser tot derdenverzet en na oproeping van alle betrokken partijen in de zaak en bij de beslissing waartegen door middel van derdenverzet wordt opgekomen, de tenuitvoerlegging van de (door middel van derdenverzet) bestreden beslissing voorlopig geheel of ten dele schorsen.
Deze bepaling strekt onder meer tot tempering ten behoeve van de gebeurlijk verschalkte derde die wordt geconfronteerd met een uitvoerbare titel die zijn rechten ernstig benadeelt (K. Wagner, «Art. 1127 Ger. W.», in Comm. Ger. 2002, p. 1, nr. 1).
Art. 1127 Ger. W. vormt een wettelijke uitzondering op de principiële onmogelijkheid voor de beslagrechter om de tenuitvoerlegging van een (uitvoerbare) titel te schorsen (E. Dirix, «Overzicht van rechtspraak (2002- 2007): Beslag en collectieve schuldenregeling», T.P.R. 2007, p. 2058-2059, nrs. 25-26). Het spreekt vanzelf dat de beslagrechter met deze uitzonderlijke mogelijkheid (zeer) omzichtig moet omspringen (K. Wagner, «Art. 1127 Ger. W.», in Comm. Ger. 2002, p. 3, nr. 3). Het behoort de beslagrechter de tenuitvoerlegging slechts te schorsen indien de kans voldoende groot is dat het bedoelde derdenverzet ontvankelijk en gegrond zal worden verklaard (Brussel 27 oktober 1998, A.J.T. 1998-99, 1073; Beslagr. Brugge 11 februari 1991, T. Not. 1992, 366, noot F. Bouckaert). De eiser tot derdenverzet moet met andere woorden, in het raam van de rechtspleging voor de beslagrechter op grond van art. 1127 Ger. W., verantwoorden dat het voldoende waarschijnlijk is dat zijn derdenverzet zal slagen (Brussel 27 oktober 1998, A.J.T. 1998-99, 1073). Het principe dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van een (uitvoerbare) titel uitzonderlijk is, vloeit voort uit de bekommernis van de wetgever om dilatoire manoeuvres te ontmoedigen.