Diegene die aanspraak maakt op het eigendomsrecht, het bezit of de detentie van een roerend goed kan beslag leggen bij de derde in wiens handen het goed zich bevindt. Dit beslag tot terugvordering wordt geregeld in de artikelen 1462 tot en met 1466 Ger. W. en vormt eigenlijk de uitoefening van het volgrecht ex art. 20, 1°, 5de lid. Het beslag tot terugvordering beantwoordt aan de algemene regels van de bewarende beslagen. Het is een bewarende maatregel waarbij het goed onder de hand van het gerecht wordt geplaatst totdat door de bodemrechter over de aanspraken is beslist.
De termijnen voor het leggen van een beslag tot terugvordering nemen een aanvang vanaf de verplaatsing van de goederen, behalve in geval van bedrog van de huurder. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Antwerpen dat wanneer de verplaatsing van de stofferende goederen op bedrieglijke wijze aan de verhuurder werd verborgen gehouden, begint de termijn van vijftien dagen waarbinnen de verhuurder zijn volgrecht kan uitoefenen pas te lopen vanaf het tijdstip waarop de verhuurder kennis krijgt van de verplaatsing van de goederen.
De verhuurder kan bij het vernemen van het nakende vertrek van zijn huurder en de nieuwe bestemming van de roerende goederen, deze goederen rechtsgeldig opeisen bij de nieuwe verhuurder binnen de termijn van vijftien dagen na het wegbrengen van de roerende goederen. Dit vormt de normale en rechtmatige uitoefening van het volgrecht van de voormalige verhuurder om zijn voorrecht te behouden.
Zo oordeelde het Hof van Beroep te Brussel dat de roerende goederen niet tot het onderpand van het voorrecht van de nieuwe verhuurder gaan behoren, maar blijven, door de werking van zijn opeising, onder het voorrecht van de voormalige verhuurder. Indien de verhuurder door het uitoefenen van zijn volgrecht terug in het bezit komt van de goederen, dan kan hij hierop zijn voorrecht uitoefenen. In het geval het beslag tot terugvordering tijdig wordt ingesteld, kan de derde verkrijger te goeder trouw zich hiertegen niet verzetten door beroep te doen op art. 2279 B.W. (roerend bezit geldt als titel).
Om tot beslag tot terugvordering te kunnen overgaan, is er een rechterlijke machtiging vereist. Er dient weliswaar opgemerkt te worden dat een beslag tot terugvordering ook mag gelegd worden zonder toelating van de beslagrechter, krachtens een voorafbestaand vonnis of een notariële akte en dit op voorwaarde dat hierin de aanspraken van de beslaglegger op de zaak zijn vervat.
Het beslag tot terugvordering is niet mogelijk indien de verplaatsing van de goederen is geschied met toelating van de verhuurder en ingeval de derdeverkrijger de goederen op zijn beurt heeft vervreemd, zonder dat de verhuurder zich hiertegen heeft verzet.
Het grootste verschil met andere (bewarende) beslagen is dat er bij een beslag tot terugvordering geen sprake van is van een schuldvordering in hoofde van de beslaglegger. Hij pretendeert dus geen schuldeiser te zijn van de beslagene maar beroept zich enkel op zijn eigendomsrecht.
Het is best mogelijk dat bij een beslag tot terugvordering, een derde die eveneens beweert eigenaar te zijn van de goederen, een revindicatievordering instelt ex art. 1514 Ger. W.. Het is namelijk zo dat schuldeisers in principe enkel beslag kunnen leggen op goederen die de eigenaar toebehoren. Wanneer goederen van derden in beslag worden genomen, kunnen deze hun eigendom revindiceren. Hij die pretendeert geheel of gedeeltelijk eigenaar te zijn van de in beslag genomen goederen, kan tegen het beslag in verzet komen en het in beslagen genomen goed opeisen.
Indien blijkt dat de beslaglegger niet de eigenaar is, wordt het beslag vanzelfsprekend geheven.