De bevrijdende verjaring is een verweermiddel waardoor een bepaalde aanspraak op andermans goed niet meer kan worden opgeëist door de niet uitoefening van de recht binnen de termijn zoals bepaald door de wet.
In tegenstelling tot de korte verjaring, gebaseerd op een vermoeden van betaling, laat een bevrijdende verjaring de schuldvordering bestaan doch de rechtsvordering tot betaling van die schuld wordt teniet gedaan.
Verjaring is een middel om, door verloop van een zekere tijd en onder de voorwaarden die de wet bepaalt, iets te verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden.
Afstand van verjaring geschiedt uitdrukkelijk of stilzwijgend; de stilzwijgende afstand wordt afgeleid uit een daad die doet veronderstellen dat men zijn verkregen recht heeft laten varen.
Men kan echter vooraf geen afstand doen van de verjaring; men kan wel afstand doen van een verkregen verjaring.
Verjaring wordt niet automatisch verleend. De rechter mag het middel van verjaring niet ambtshalve toepassen. Wie zich op verjaring wil beroepen dient de verjaring dus in te roepen.
In tegenstelling tot de vervaltermijnen zijn bij bevrijdende verjaringstermijnen vatbaar voor sluiting en schorsing. Voor de schorsing schroomden zie de artikelen 251 tot 2259 burgerlijk wetboek.
Verjaringstermijnen (ingevolge de nieuwe wet van 1998):
1. Voor zakelijke aanspraken : 30 jaar
2. Voor schuldvorderingen : principieel 10 jaar, behoudens uitzonderingen zoals ondermeer deze mbt de periodieke schulden):
3. Voor aanspraken op schadevergoeding wegens extracontractuele aansprakelijkheid : 20 jaar, doch 5 jaar vanaf kennis van de schade (of verzwaring ervan) én van de identiteit van de schadeverwekker
4. Zolang strafvordering niet verjaard is, verjaart ook de burgerlijke aansprakelijkheidsvordering op grond van hetzelfde feit niet. Let wel, de verjaring van de strafvordering brengt géén verjaring meer mee van de burgerlijke vordering mee.
De verjaring wordt gestuit door:
- het instellen van de eis voor de rechter,
- de betekening (bij deurwaardersexploot) van een bevel tot betaling (art. 2244 B.W.)
- uitvoerend of bewarend - beslag
- door erkenning, door de wederpartij, van de aanspraak die het voorwerp is van de verjaring (art. 2248 B.W.)
- door afstand van de verkregen verjaring (art. 2220 B.W.) of van het reeds verstreken gedeelte van de verjaring
- door aangifte van een schadegeval aan de verzekeraar 35 § 3 zie Landverzekerings-overeenkomstenwet (W. 25 juni 1992) (en het analoge art. 15 W.A.M. 21 november 1989).
Volgens M. Storme vormen ernstige onderhandelingen steeds een vorm van afstand van het reeds verkregen gedeelte van de verjaring, minstens van schijnbare afstand, en dienen zij dus algemeen stuitende werking te hebben , en niet enkel schorsende werking, zoals door andere rechtsleer beweerd.
In geval van stuiting begint de verjaringstermijn gewoon opnieuw te lopen. De nieuwe termijn is in beginsel dezelfde als de oude.
voor de toepassing van deze regels zie rechtsleer "Storme"
zie ook: perspectieven bevrijdende verjaring "Storme"
Specifieke gevallen:
Kredietovereenkomsten:
in principe bedraagt de verjaringstermijn 10 jaar, de intresten verjaren evenwel na 5 jaar.
Toch geldt de termijn van 5 jaar voor de totaliteit van de maandelijkse afbetaling wanneer deze laatste bestaat uit een deel van het kapitaal en een deel van de intresten (Hof van Cassatie, 24.04.1998).
Het Cassatiearrest van 23/04/1998 (DCCR N42, p. 32 met noot) heeft uitdrukkelijk gestipuleerd dat de verkorte verjaringstermijn van toepassing is op maandelijkse aflossingen van een kredietovereenkomst die deels bestaan uit een terugbetaling van kapitaal en deels uit terugbetaling van interesten. In de noot van Ignace Claeys onder dit arrest wordt gesteld dat dit arrest een belangrijke precisering betekent mbt het toepassingstermijn van art. 2277 B.W.
Het Hof van Cassatie oordeelde dat de korte vijfjarige termijn van toepassing is wanneer de bij het jaar of een kortere termijn verschuldigde periodieke betaling tegelijk een element van aflossing van het kapitaal en een element van rente bevat.
Het belang van dit arrest blijkt alleen al uit het feit dat het Hof van Cassatie het in haar eerste verslag heeft opgenomen. Het Hof stelde "dat dit arrest belangrijke gevolgen kan hebben voor de kredietmaatschappijen en de kredietverzekeringsmaatschappijen, die er wel zullen moeten op letten dat zij tijdig optreden, ook voor annuïteiten waarin kapitaal en rente begrepen is". (Verslag van het Hof van Cassatie, 1998, p. 165-167).
Dit baanbrekend arrest inhoudende de verruimde interpretatie van art. 2277 BW werd tevens geannoteerd door S. Stijns en H. Vuye stellende dat de wetsbepaling van toepassing is zodra een schuld periodiek is en aanleiding kan geven tot een aangroei van de schulden van een schuldenaar, zonder dat deze schuld ook het karakter van een inkomen moet hebben. Cf "De verjaring van periodiek weerkerende schulden herbekenen", S. Stijns en H. Vuye in TBBR, 1998, 321-338.
Factuur van een handelaar aan een particulier die geen handelaar is: in bepaalde gevallen en onder strikte voorwaarden: 1 jaar (vnl inzake verkoop) (maar voor aannemingswerken is de verjaringstermijn hiervoor is 10 jaar).
Facturen van dokters en ziekenhuizen: 2 jaar
Alimentatie (achterstallige): 5 jaar.
Huur (achterstallige): 5 jaar, huur (bedrag van de indexering): 1 jaar.
Verzekeringen: 3 jaar
Water, elektriciteit, GSM 5 jaar: verjaring art. 2277 B.W.
De verjaring houdt op te lopen:
- wanneer u een schuldbekentenis ondertekent;
- wanneer u de schuld impliciet erkent (vb. door gemak van betaling te vragen)
- van zodra er gedagvaard wordt.
verjaring erelonen advocaat
Hof van Beroep Antwerpen 07/12/2004. R.W. 2006-2007, 179: De bepaling van art. 2276bis B.W. luidens welk de vordering van advocaten tot betaling van hun kosten en erelonen verjaart na verloop van vijf jaar na het beëindigen van hun taak, berust op en vermoeden van betaling. Daaruit volgt dat de cliënt deze verjaring niet kan inroepen, wanneer hij uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft bekend niet te hebben betaald.
Contra: Rb1. Antwerpen 06/01/2005, R.W. 2006-2007, De in artikel 2276 bis §2 B.W. bedoelde verjaring van de vorderingen van advocaten berust niet op een vermoeden van betaling en vormt bijgevolg een kwijtende verjaring.
De deelname van een cliënt aan een taxatieprocedure, houdt geen erkenning van schuld in en werkt derhalve niet stuitend. De verjaring wordt evenmin geschorst tijdens de duur van de taxatieprocedure.
zie ook TPR 1987