In deze bijdrage behandelen wij de problematiek wanneer de nabuur bouwt onder andermans grond. Verschillende oplossingen en benaderingen worden in het artikel besproken. In de samenvatting wordt de benadering vanuit de techniek van de erfdienstbaarheid besproken. De andere benaderingen vanuit de leer van het rechtsmisbruik, de erfdienstbaarheden en haar accessoria, de opstalrechten en de accessoire opstalrechten, het verticale eigendomsrecht en de rechten van natrekking, naast de verjaring worden in het artikel zelf verder uitgediept (toegankelijk voor abonnees).
Erfdienstbaarheid van onderbouw:
De erfdienstbaarheid van onderbouw is het recht om onder andermans erf een constructie te plaatsen en te houden. De erfdienstbaarheid zal in de regel ondergronds worden uitgeoefend, in de regel door de inname van een ondergrondse ruimte, zoals een ondergrondse kelder, garage, horecazaak, bankkluis … onder andermans eigendom.
Het feit dat de constructie ondergronds is belet (behoudens heimelijke inname) niet het zichtbaar karakter van deze erfdienstbaarheid.
Het recht van onderbouw is een voortdurende zichtbare erfdienstbaarheid en kan dus gevestigd middels een titel, middels verjaring en middels bestemming door de huisvader.

Erfdienstbaarheid van overbouw
Een balkon, een afdak, een overhangende (dak)goot, een overhangende vensterbank, een overhangend erker, overhangende luiken, … in het algemeen elke uitspringende constructie die niet in de grond geïncorporeerd is en zonder dat deze constructie een op zichzelf staande constructie uitmaakt.
Overbouw over andermans grond kan het voorwerp uitmaken van een erfdienstbaarheid. De erfdienstbaarheid bestaat dan uit het recht om over of boven andermans eigendom te bouwen. Het recht van overbouw is een voortdurende zichtbare erfdienstbaarheid en kan dus gevestigd middels een titel, middels verjaring en middels bestemming door de huisvader.
De erfdienstbaarheid van uitbouw
Lindemans definieert de erfdienstbaarheid van uitbouw als het recht voor de eigenaar van het heersende erf om een deel van een gebouw over de grenslijn van het lijdende erf te bezitten ( L. LINDEMANS, Erfdienstbaarheden, Brussel, Larcier, 1958, 135-136, nr. 324325; R. TIMMERMANS en F. BAUDONCQ, “Het gebruik van erfdienstbaarheden als juridische vormgeving voor rechtsverhoudingen tussen naburige flatgebouwen”, T.App. 2003, 7).
Het recht van uitbouw is een voortdurende zichtbare erfdienstbaarheid en kan dus gevestigd middels een titel, middels verjaring en middels bestemming door de huisvader.
Het verschil met de erfdienstbaarheid van overbouw is dat bij overbouw de constructie hangt over de eigendom van het lijdend erf zonder incorporatie, terwijl bij het recht van uitbouw er incorporatie is van het heersend erf met het lijdend erf. Dit behelst aldus een constructie op de grond van het lijdend erf, terwijl de erfdienstbaarheid van overbouw sprake is van een constructie over de grond van het lijdend erf.
Bij de erfdienstbaarheid van uitbouw wordt dan nog eens het onderscheid gemaakt tussen de erfdienstbaarheid van eenvoudige uitbouw waarbij de incorporatie beperkt blijft tot de inname van de grond van het lijdend erf, terwijl bij de erfdienst van complexe uitbouw de verbondenheid plaats vind tussen de twee bouwmassa’s.
Eenvoudige overbouw

Complexe overbouw

Overbouwen over andermans grond

Bouwwerken op andermans grond worden princieel geregeld door art. 555BW maar niet het de eigendoms- en grensoverschrijding of grondinname ingevolge overbouwing
De rechtspraak oordeelt dat wanneer de grondinname gebeurd is door een vergissing die te goeder trouw werd begaan, dit neerkomt op een soort onteigening tot privaat nut Wat wederrechtelijk wordt ingenomen, moet worden teruggegeven. Gebeurlijke goede trouw kan daaraan niet noodzakelijk verhelpen. Voorts kan rechtsmisbruik slechts ten titel van uitzondering dienen tot mildering van een kennelijk onredelijke vordering tot teruggave.
Grove nalatigheid staat niet gelijk met wetens en willens (en zodoende doelbewust) onrechtmatig handelen.
Vaak zal de rechtspraak oordelen dar een vordering tot teruggave (met herstel in de oorspronkelijke staat) buiten alle proportie staat met het nadeel van hij die te goeder trouw een kleiner stuk grond van zijn nabuur heeft ingenomen. In die gevallen past het dan ook om de litigieuze grondinname te laten voor wat ze is en er een vergoeding/prijs van de verweerster tegenover te stellen.
Het onbeperkte eigendomsrecht werd reeds beperkt in het O.B.W. Artikel 552, derde lid BW bepaalt immers dat rekening gehouden moet worden met “beperkingen voortvloeiende uit de wetten en verordeningen betreffende de mijnen. Die regels betreffen de diepe ondergrond (dieper dan 500 meter). Zie decreet over de diepe ondergrond.
Art. 3.63 NBW bepaalt nu dat het eigendomsrecht op de grond zich enkel uitstrekt tot een hoogte boven of diepte onder de grond die voor de eigenaar nuttig kan zijn voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een eigenaar kan zich bijgevolg niet verzetten tegen een gebruik door een derde op een hoogte of een diepte waarop de actuele eigenaar, gelet op de bestemming en de toestand van de grond, redelijkerwijze geen gebruiksbevoegdheid zou kunnen uitoefenen.
Het klassieke idee van de absolute eigendom afgeleid uit de artt. 552-553 oud BW van de verticale kolom onder en boven de grond van de eigenaar is aldus nu ook wettelijk verlaten, nadat de rechtsleer dit recht reeds nuanceerde (M. Reynebeau, «De inplanting van onshore windturbines in het Vlaamse Gewest vanuit privaatrechtelijk perspectief», TPR 2018, (1471) p. 1508, V. Sagaert, «Volume-eigendom: een verkenning van de verticale begrenzing van onroerende eigendom, TPR 2018, (21) p. 29, nr. 8. Zie ook reeds: A. Kluyskens, Beginselen van Burgerlijk Recht, V, Zakenrecht, Gent, Standaard, 1942, p. 147-148, nr. 128).