De aanvangstermijn van de verjaring van de vordering op basis van burenhinder.
Wanneer burenhinder een doorlopend of voortdurend karakter heeft, begint de verjaringstermijn pas te lopen op het ogenblik dat de schade of hinder stopt.
Zo oordeelde de Burgerlijke Rechtbank te Antwerpen in haar vonnis van 24.01.2011, RW 2013-2014, kolom 632.
Deze rechtbank is van oordeel dat de verjaring op basis van burenhinder veredeld wordt door artikel 2262 bis § 1, 2de lid B.W. en verwijst hierbij naar B. Sagaert, “Het onderscheid tussen persoonlijke en zakelijke vorderingen – het verjaringsregime van zakelijke vorderingen nader geanalyseerd” in verjaring in het privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2005; R. Dekkers en E. Dirix, handboek burgerlijk recht, II, Antwerpen, Intersentia, nr. 1349; Rechtbank Ieper, 20.10.2009, R.W. 2009-2010, 1532; Rechtbank Aarlen, 21.05.2002, JLMB, 2003, 435.
Artikel 2262 bis § 1, 2de lid B.W., “In afwijking van het 1ste lid verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van 5 jaar vanaf de dag volgend waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade op een verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.”
De voormelde rechtbank oordeelde dat in geval van doorlopende of voortdurende hinder en schade de benadeelde pas kennis heeft van de schade op het ogenblik dat deze zich volledig heeft gerealiseerd, dit wil zeggen op het ogenblik dat de hinderverwekkende handeling stopt.
Hierbij verwees de rechtbank naar de rechtsleer, zo onder meer naar S. Stijns en H. Vuye, burenhinder in beginselen van Belgisch privaatrecht, IV, Antwerpen, Kluwer, 2000, 247; I. Claeys, opeisbaarheid na kennisname en schadeverwekkend feit als vertrekpunt van de VERJARING in het privaatrecht, Mechelen, Kluwer , 2005, 67.
In casu werd niet betwist dat zowel het hindernisverwekkende feit (de boom) als de schade tot op de dag van het vonnis zijn blijven bestaan zodat de verjaring op grond van artikel 2262 bis § 1, 2de lid B.W. nog niet was begonnen te lopen en de eis aldus nog niet was verjaard op datum van het verlenen van het vonnis en dus evenmin op datum van de dagvaarding.
De rechtbank onderzoekt dan verder in hoeverre de overhangende bomen burenhinder veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat volgens de klagende partij de burenhinder bestaat uit overhangende takken, vallende bladeren in de herfst, vallen van witte pluizen (pollen) in zomer en neerval van plakkerige slierten in de lente.
In het proces-verbaal van plaatsbezoek door de eerste rechter (de zaak werd in hoger beroep behandeld) wordt melding gemaakt van takken die op een hoogte van 12 à 14 meter ongeveer een 3-tal meter over het perceel van de klagende partij hangen.
Maar hiermee maken de klagers niet aannemelijk hoe deze takken zelf voor hinder kunnen zorgen.
De rechter stelt vast dat de klagers geen enkele schade aantonen.
Andere hinder dan bladeren, pluizen en slierten werden niet vastgesteld.
Er werd een fotobundel neergelegd maar ook uit het fotobundel kan niet worden afgeleid dat bladeren, pluizen en slierten (voor zover al afkomstig van de overige kwesties) een overmatige hinder zouden vormen.
In deze zaak werden er door de verwerende partij verklaringen verzameld van uren die stelden van deze bomen geen schade te ondervinden.
De aangeklaagde partij toont verder aan dat de boom regelmatig wordt gesnoeid en opgesleund (van het werkwoord opsleunen).
De rechtbank oordeelde dan ook ons inziens terecht dat er geen sprake is van bovenmatige hinder. Wie woont in een groene omgeving dient minstens een blad en een pluis te aanvaarden en eventueel zelfs een sliertje. Een blad van een boom maakt geen hinder uit maar is een normaal element van de natuur en hierover zeuren en klagen is een typisch voortvloeisel van de verzuring van de maatschappij waarbij de overheid door de GAS-boetes en de verGASsing van de maatschappij die hiermee gepaard gaat.
In deze zaak diende de rechter wel vast te stellen dat de takken overhingen en dat op basis van artikel 37 van het Veldwetboek overhangende takken dienen gesnoeid te worden.
Maar op de vraag van de eisende partij om tot een veroordeling van een dwangsom over te gaan ging de rechter niet in, gezien er uit het plaatsbezoek bleek dat er jaarlijks gesnoeid werd. Wel heeft de rechter voor recht gezegd dat de eigenaar van de boom gehouden was om de boom om de 3 jaar te snoeien.
Voor de integrale tekst van het besproken vonnis zie Burgerlijke Rechtbank, Antwerpen, 24.02.2011, RW 2013-2014, kolom 632.
Noot:
In zake de uitoefening wat de verjaringstermijn betreft in zake burenhinder kan verwezen worden naar het cassatiearrest van 20.01.2011, RW 2012-2013, 1137 met de uitvoerige rechtsleer die daarin vermeld staat.
zie ook art. 3.101 NBW:
"§ 4. De vordering voor bovenmatige burenhinder verjaart overeenkomstig artikel 2262bis, § 1, tweede en derde lid, van het oude Burgerlijk Wetboek.